Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

1 Paulus komt tot Corinthen, ende vindt aldaer Aquilam ende Priscillam, by welcke hy hem geneert met tenten te maken. 4 Leert in de Synagoge dat Iesus is de Christus. 6 Schudt tegen de lasteraers het stof van sijne kleederen af. 7. Crispus ende vele Corinthiers gelooven, ende worden gedoopt. 9 Paulus wort door een gesichte van den Heere vermaent daer te blijven. 12 Wort van de Ioden voor den Stadthouder Gallio beschuldight, die sulcks niet aen en neemt. 17 Sosthenes wort voor den Rechterstoel geslagen. 18 Paulus reyst na Syrien, komt tot Ephesen, daer na te Cesareen, ende daer na tot Antiochien. 23 Doorreyst Galatien ende Phrygien. 24 Apollos leert te Ephesen den Doop Ioannis. 26 ende van Aquila ende Priscilla naerder onderwesen zijnde, reyst na Achajen, ende bewijst uyt de Schriften dat Iesus is de Christus.

1

ENde na desen scheydde Paulus van Athenen, ende quam tot Ga naar margenoot1 Corinthen.

2

Ende vondt eenen sekeren Iode met name Ga naar margenoota Aquila, Ga naar margenoot2 van geboorte uyt Ga naar margenoot3 Pontus, die onlanghs van Italien gekomen was, ende Priscillam sijn wijf, (om dat Ga naar margenoot4 Claudius Ga naar margenoot5 bevolen hadde, dat alle de Ioden uyt Roomen vertrecken souden) ende hy gingh tot haer:

3

Ende om dat hy van het selve hantwerck was, bleef hy by haer, ende Ga naar margenootb wrocht: want sy waren Ga naar margenoot6 tentenmakers van hantwerck.

4

Ende hy Ga naar margenoot7 handelde op elcken Sabbath in de Synagoge, ende Ga naar margenoot8 beweeghde [tot den geloove] Ioden ende Griecken.

5

Ende als Silas ende Timotheus Ga naar margenootc van Macedonien afgekomen waren, wiert Pau-

[Folio 67v]
[fol. 67v]

lus Ga naar margenoot9 door den Geest Ga naar margenoot10 gedrongen, Ga naar margenoot11 betuygende den Ioden dat Iesus is Ga naar margenoot12 de Christus.

6

Maer als sy wederstonden ende lasterden, Ga naar margenoot13 schuddede hy Ga naar margenootd [sijne] kleederen af, ende seyde tot haer, Ga naar margenoot14 Uw’ bloet [zy] op uw’ hooft: Ga naar margenoot15 Ick ben reyn: [ende] van nu voort sal ick tot de Heydenen henen gaen.

7

Ende van daer gegaen zijnde quam hy in het huys van eenen [man] met name Iustus, Ga naar margenoot16 die Godt diende, wiens huys Ga naar margenoot17 paelde aen de Synagoge.

8

Ga naar margenoote Ende Ga naar margenoot18 Crispus Ga naar margenoot19 d’Overste der Synagoge geloofde aen den Heere met geheel sijn huys, ende vele van de Corintheren [hem] hoorende geloofden, ende wierden gedoopt.

9

Ga naar margenootf Ende de Heere seyde tot Paulum door een gesichte in der nacht, En zijt niet bevreest, maer spreeckt Ga naar margenoot20 ende en swijght niet.

10

Want ick ben Ga naar margenoot21 met u, ende niemant en sal [de hant] aen u leggen om u quaet te doen: want ick hebbe Ga naar margenoot22 veel volcks in dese stadt.

11

Ende hy Ga naar margenoot23 onthielt hem [aldaer] een jaer ende ses maenden, leerende onder haer het woort Godts.

12

Maer als Ga naar margenoot24 Gallio Ga naar margenoot25 Stadthouder van Ga naar margenoot26 Achaja was, stonden de Ioden eendrachtelick tegen Paulum op, ende brachten hem voor den Rechterstoel:

13

Seggende, Dese raet de menschen aen, datse Godt souden dienen tegen Ga naar margenoot27 de wet.

14

Ende als Paulus Ga naar margenoot28 [sijnen] mont soude open doen, seyde Gallio tot de Ioden, Ga naar margenootg Soo daer eenigh ongelijck, ofte Ga naar margenoot29 quaet stuck [begaen] ware, ô Ioden, soo soude ick Ga naar margenoot30 met reden u-lieden Ga naar margenoot31 verdragen:

15

Maer indien daer geschil is over Ga naar margenoot32 een woort, ende Ga naar margenoot33 namen, ende [over] de wet die onder u is, soo sult ghy selve toesien: want ick en wil over dese dingen geen rechter zijn.

16

Ende hy Ga naar margenoot34 dreefse wech van den Rechterstoel.

17

Maer alle Ga naar margenoot35 de Griecken namen Ga naar margenoot36 Sosthenem den Oversten der Synagoge, ende sloegen [hem] voor den Rechterstoel: ende Gallio Ga naar margenoot37 en trock hem geen van dese dingen aen.

18

Ende als Paulus daer noch vele dagen gebleven was, Ga naar margenoot38 nam hy afscheyt van de broederen, ende scheepte van daer Ga naar margenoot39 na Syrien: ende Priscilla ende Aquila met hem, Ga naar margenoot40 [sijn] hooft Ga naar margenoot41 te Cenchreen Ga naar margenooth Ga naar margenoot42 geschoren hebbende: want hy hadde Ga naar margenoot43 een gelofte [gedaen.]

19

Ende hy quam te Ephesen aen, ende Ga naar margenoot44 lietse Ga naar margenoot45 aldaer: maer hy gingh in de Synagoge, ende handelde met de Ioden.

20

Ende als sy baden dat hy Ga naar margenoot46 langer by [kolom] haer blijven soude, en bewillighde hy ’t niet:

21

Maer hy nam afscheyt van haer, seggende, Ick moet Ga naar margenoot47 gantschelick het toekomende Ga naar margenoot48 Feest te Ierusalem houden: Doch ick sal tot u weder keeren, Ga naar margenooti soo Godt wil. Ende hy Ga naar margenoot49 voer wech van Ephesen.

22

Ende als hy te Ga naar margenoot50 Cesareen was gekomen, gingh hy op [na Jerusalem,] ende de gemeynte gegroet hebbende, gingh hy af na Ga naar margenoot51 Antiochien.

23

Ende als hy [aldaer] eenigen tijt Ga naar margenoot52 geweest hadde, gingh hy wech, ende doorreysde Ga naar margenoot53 vervolgens het lant van Galatien ende Phrygien, versterckende alle de discipelen.

24

Ende een seker Iode, met name Ga naar margenootk Apollos, van geboorte een Alexandriner, een Ga naar margenoot54 welsprekende man, quam te Ephesen, Ga naar margenoot55 machtigh zijnde in de Schriften.

25

Dese was Ga naar margenoot56 in den wegh des Heeren Ga naar margenoot57 onderwesen: ende vyerigh zijnde van geeste, sprack hy ende leerde neerstelick de saken des Heeren, wetende alleenlick Ga naar margenoot58 den doop Ioannis.

26

Ende dese begon vrymoedelick te spreken in de Synagoge: ende als hem Aquila ende Priscilla gehoort hadden, namen sy hem tot haer, ende leyden hem Ga naar margenoot59 den wegh Godts Ga naar margenoot60 bescheydelicker uyt.

27

Ende als hy wilde Ga naar margenoot61 na Achajam reysen, de Broeders [hem] Ga naar margenoot62 vermaent hebbende, schreven aen de discipelen, dat sy hem ontfangen souden: welcke daer gekomen zijnde, Ga naar margenootl heeft hy Ga naar margenoot63 veel toegebracht den genen die geloofden Ga naar margenoot64 door de genade.

28

Want hy overtuyghde de Ioden Ga naar margenoot65 met grooten ernst in ’t openbaer, bewijsende door de Schriften, dat Iesus de Christus was.

margenoot1
De hooftstadt van Achajen in Grieckenlant, gelegen tusschen twee zeen, in de enghte waer mede Peloponesus aen Achajen vast was. siet breeder van dese stadt, 1.Corinth. 1.2.
margenoota
Rom. 16.3. 1.Corinth. 16.19. 2.Timoth. 4.19.
margenoot2
Ofte, van afkomste, geslachte.
margenoot3
Dit was een lantschap in kleyn Asien, gelegen tusschen Cappadocien ende de swarte zee, Actor. 2.9.
margenoot4
De Keyser van Roomen.
margenoot5
Gr. verordineert hadde. Van dit bevel getuygen oock de historyschrijvers Sueton. in Claud. c. 25. Orosius lib. 7. cap. 6. De reden wort verscheydelick aengewesen: het schijnt dat het daerom is geweest, overmits de Ioden haer geduerighlick met oproer stelden tegen de gene die uyt haer de Christelicke religie aennamen: ofte om dat eenige notabele persoonen van Roomen haer tot de Christelicke religie begaven. Want de heydensche Romeynen hielden de Ioden ende Christenen voor volck van een religie.
margenootb
Actor. 20.34. 1.Corinth. 4.12. 2.Corinth. 11.9. ende 12.13. 1.Thess. 2.9. 2.Thess. 3.8.
margenoot6
Die doe ter tijt meest van vellen gemaeckt ofte genaeyt wierden.
margenoot7
Of, disputeerde. Siet Cap. 17. vers 2.
margenoot8
Namel. door goede redenen ende gronden uyt de Heylige Schrifture genomen, om sijne leere aen te nemen.
margenootc
Actor. 17.15.
margenoot9
Namelick, ofte door den Heyligen Geest, die Paulum aendreef: of, van sijn gemoedt het welck met yver was ontsteken.
margenoot10
D. door eenen stercken yver aengedreven.
margenoot11
Gr. krachtelick, of, allesins betuygende.
margenoot12
D. de gesalfde, de ware Messias door de Propheten belooft.
margenoot13
Dit was een teecken dat sy met haer geen gemeynschap meer en wilden hebben.
margenootd
Matth. 10.14. Actor. 13.51.
margenoot14
D. de straffe niet alleen des tijtlicken, maer oock des eeuwigen doots, haelt ghy u selven door uw’ eygen schult op uwen hals. siet van dese maniere van spreken Levit. c. 20. versen 9, 12. 2.Sam. c. 1. vers 16. Matth. cap. 27. vers 25.
margenoot15
Namelick, van u bloet ende verderf, overmits ick u getrouwelick voor het verderf hebbe gewaerschouwt, ende den wegh der saligheyt aengewesen, die ghy niet en hebt willen volgen, Ezech. cap. 33. versen 8, 9. Actor. 20.26.
margenoot16
Dat is, die een Iodengenoot was. Siet Actor. 13.43.
margenoot17
Waerom hy schijnt daer te hebben willen logeeren, om over straet gaende, het perijckel van oploop der ongeloovige Ioden, te vermijden.
margenoote
1.Corinth. 1.14.
margenoot18
Siet van desen 1.Corinth. 1.14.
margenoot19
Siet van de Overste der Synagogen Marc. 5.22. Actor. 13.15.
margenootf
Actor. 23.11.
margenoot20
Dit wort aldus twee mael verhaelt, om te kennen te geven, dat hy door geenderhande swarigheyt hem en soude laten afschricken van ’t Euangelium vrymoedelick te spreken ende te prediken. Siet Ioan. 1.20.
margenoot21
Siet Luce c. 1. vers 66.
margenoot22
D. vele uytverkorene, die door uwe predicatie sullen bekeert worden. Siet Ioan. 10.16.
margenoot23
Gr. sat aldaer, namelick, te Corinthen. Hebr. Siet Matth. 4.16.
margenoot24
Dese was een broeder van den vermaerden L. Anneus Seneca, d’onderwijsmeester van den Keyser Nero, gelijck Seneca selve getuyght Praefat. quaest. natur. lib. 4. was eerst genaemt M. Anneus Novatus, maer van C. Iunius Gallio tot een soon aengenomen zijnde, heeft hy oock desselven name aengenomen.
margenoot25
Gr. Anthypateuon, Dat is, in plaetse van den Burgermeester van Roomen regeerende. Siet van dit woort Actor. 13. vers 7. ende 19.38.
margenoot26
Ende oock van geheel Grieckenlant, Pausan.
margenoot27
Namelick, der Ioden, dien de Romeynen toegelaten hadden by hare wet te mogen blijven.
margenoot28
Namel. om hem te verantwoorden.
margenootg
Actor. 25.11.
margenoot29
Namelick, van dootslagh, dieverije, oproer, ofte dergelijcke.
margenoot30
Ofte, na reden, Dat is, soo veel de reden sal toelaten, soo veel redelick sal wesen.
margenoot31
Dat is, met lijdtsaemheyt hooren ende recht doen.
margenoot32
Namelick, dat yemant soude geseght ofte qualick gesproken hebben van uwe wet ofte religie.
margenoot33
Dat is, soo dit geschil is over eenige tijtelen die yemant souden mogen toegeschreven worden.
margenoot34
Dat is, geboodtse dadelick te vertrecken.
margenoot35
Namelick, die noch Heydensch ende ongeloovigh waren gelijck Gallio.
margenoot36
Of dese Sosthenes deselve is geweest daer van gesproken wort 1.Corinth. 1.1. is onseker.
margenoot37
Namelick, uyt verachtinge der Ioden, ende der Ioodsche ende der Christelicke religie.
margenoot38
Namelick, op sijne ende der gemeynte saken ordre gestelt hebbende, gelijck het Griecks woort mede brenght. Siet Marc. 6. vers 46.
margenoot39
D. de streecke henen die na Syrien gaet.
margenoot40
Ofte, het hooft: want het Griecks woort kan op beyde gepast worden, soo op Paulum, als op Aquilam.
margenoot41
Dit was de haven van Corinthen, aen het Oosten van de stadt: gelijck de haven aen de ander zijde Lecheen genaemt was, Strabo lib. 8.
margenooth
Numer. 6.18. Actor. 21. vers 23.
margenoot42
Namelick, gelijck de gene deden die de belofte der Nazireen voor eenen tijt gedaen hadden, Numer. 6.18, 19, 20.
margenoot43
Namelick, der Nazireen, die beschreven wort Numer. cap. 6. welcke belofte sommige deden voor haer leven, andere voor eenen tijt, gelijck hier geschiet is. De reden waerom dese belofte was gedaen, siet Actor. 21.23, 24. 1.Corinth. 9.20. waer uyt blijckt dat dese een belofte is geweest, niet om Godt daer mede dienst te doen, maer om uyt liefde de swacke Ioden te dienen tot stichtinge, ende om te toonen, dat hy geen verachter van de wet en was.
margenoot44
Namel. Aquilam ende Priscillam.
margenoot45
Namel. tot Ephesen, om de Ephesiers in ’t geloove te stercken.
margenoot46
Gr. tot meerderen tijt.
margenoot47
Dat is, nootsakelick, in alle manieren.
margenoot48
Op dit Feest heeft hy willen zijn, niet om dat hy achtede dat de Ioodsche feestdagen noch moesten onderhouden zijn: want daer tegen leert hy, Gal. c. 4. vers 10. Col. 2. vers 16. maer om dat hy op dat Feest gelegentheyt soude vinden om het Euangelium aen vele te prediken, die om het Feests wille daer by een souden zijn.
margenooti
1.Corinth. 4.19. Hebr. 6.3. Iacob. 4.15.
margenoot49
Gr. hy wiert na de hooghte, D. na de diepte, gedreven over zee.
margenoot50
Namelick, in Palestina gelegen, Actor. 10.1.
margenoot51
Namelick, in Syrien gelegen.
margenoot52
Gr. gemaeckt hadde. siet Actor. 15.33. ende cap. 20. vers 3. 2.Corinth. 11.25. Iacob. 4.13.
margenoot53
Namelick, van de eene gemeynte tot de andere, om haer te besoecken.
margenootk
1.Corinth. 1.12.
margenoot54
Ofte, welberedet: die sijn woort wel konde doen.
margenoot55
Dat is, seer ervaren in de Schriften ende bequaem om deselve uyt te leggen.
margenoot56
D. in de leere des Heeren Christi, die ons den wegh der saligheyt aenwijst, Matth. 22. vers 16. Actor. cap. 9. vers 2. ende 22.4. ende 24.14.
margenoot57
Gr. Catechemenos, Dat is, door levendige stemme onderwesen in de beginselen der Christelicke religie.
margenoot58
Dat is, soo veel van Christo, als Ioannes de Dooper sijne discipelen geleert, ende dese leere aen haer met den doop bevestight hadde, by welcken niet en wierden uytgedeelt de extra-ordinarise gaven des Heyligen Geests, gelijck by den doop der Apostelen aen vele geschiedde, Actor. 8.15. ende 19.3.
margenoot59
Siet vers 25.
margenoot60
D. overvloediger in alle deelen der leere, van stuck tot stuck.
margenoot61
Dat is, na Corinthen de hooftstadt van Achajen, gelijck afgenomen kan worden 1.Corinth. 3.6.
margenoot62
Namelick, om kloeckelick in ’t leeren te willen voort varen, ende sijne reyse te volbrengen.
margenootl
1.Corinth. 3.6.
margenoot63
Dat is, veel geholpen tot versterckinge der geloovige.
margenoot64
Dit kan gevoeght worden, ofte met het woort toegebracht, ofte met het woort gelooft. Want beyde moet komen van de genade Godts.
margenoot65
Ofte, sterckelick aenhoudende.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken