Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

1 Paulus komt tot Ephesen, ende vindt aldaer twaelf discipelen, die in den doop Ioannis gedoopt waren. 6 welcke hy de handen opleght, ende sy ontfangen de gaven des H. Geests. 8 Leert aldaer over de twee jaren, soo in de Synagoge, als in de schole van Tyrannus. 11 bevestigende sijne leere met bysondere wonderwercken, oock door sijne sweetdoecken. 13 Seven sonen Sceve, eens Ioodschen Overpriesters, besweerende by den name Iesu eenige besetene, worden van de boose geesten overweldight ende verwondt. 18 Vele belijdende hare daden, brengen hare boecken van ydele konsten by een, die verbrant worden. 21 Paulus neemt voor na Ierusalem te reysen. 23 Demetrius een silversmit, hem geneerende met kleyne silvere tempelkens van Diana te maken, verweckt eenen oproer tegen hem. 30 Paulus wilt uytgaen onder het volck om dat te stillen, maer het wort hem ontraden. 33 Alexander pooght verantwoordinge te doen, maer wort niet gehoort, om dat hy een Iode was. 35 Doch door den stadts schrijver word eyntlick desen oploop gestilt.

1

ENde het geschiedde terwijle Ga naar margenoota Apollos te Corinthen was, dat Paulus Ga naar margenoot1 de bovenste deelen [des lants] doorreyst hebbende tot Ephesen quam: ende eenige discipelen [aldaer] vindende,

2

Seyde hy tot haer, Hebt ghy Ga naar margenoot2 den Heyligen Geest ontfangen Ga naar margenoot3 als ghy gelooft hebt? Ende sy seyden tot hem, Wy en hebben selfs niet gehoort of daer Ga naar margenoot4 een Heylige Geest is.

3

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenoot5 Waer in zijt ghy dan gedoopt? Ende sy seyden, Ga naar margenoot6 In den doop Ioannis.

4

Maer Paulus seyde, Ioannes heeft

[Folio 68r]
[fol. 68r]

wel gedoopt Ga naar margenootb den doop Ga naar margenoot7 der bekeeringe, seggende tot het volck, dat sy gelooven souden in den genen die na hem quam, dat is, in Christum Iesum:

5

Ga naar margenoot8 Ende die Ga naar margenoot9 [hem] hoorden, wierden gedoopt Ga naar margenoot10 in den name des Heeren Iesu.

6

Ga naar margenootc Ende als Paulus haer Ga naar margenoot11 de handen opgeleght hadde, quam Ga naar margenoot12 de Heylige Geest op haer: ende sy spraken met Ga naar margenoot13 [vreemde] talen, ende Ga naar margenoot14 propheteerden.

7

Ende alle dese waren ontrent twaelf mannen.

8

Ende hy gingh in de Synagoge, ende sprack vrymoedelick, drie maenden langh [met haer] handelende, ende [haer] aenradende de saken Ga naar margenoot15 van het Koninckrijcke Godts.

9

Ga naar margenootd Maer als sommige verhardt wierden, ende Ga naar margenoot16 ongehoorsaem waren, quaet sprekende van den Ga naar margenoot17 wegh [des Heeren] voor de menighte, weeck hy van haer, ende scheydde de discipelen af, dagelicks handelende in de schole van sekeren Ga naar margenoot18 Tyrannus.

10

Ende dit geschiedde twee jaren langh, alsoo dat Ga naar margenoot19 alle die in Ga naar margenoot20 Asia woonden het woort Ga naar margenoot21 des Heeren Iesu hoorden, beyde Ioden ende Griecken.

11

Ga naar margenoote Ende Godt dede ongewoonlicke Ga naar margenoot22 krachten door Ga naar margenoot23 de handen Pauli:

12

Alsoo dat oock van sijn lijf op de krancke gedragen wierden de sweetdoecken ofte gordeldoecken, ende dat de sieckten van haer weecken, ende de boose geesten van haer uytvoeren.

13

Ende sommige van de Ga naar margenoot24 omswevende Ioden, zijnde Ga naar margenoot25 [duyvel-]besweerders, hebben haer onderwonden den name des Heeren Iesu te noemen, over de gene die boose geesten hadden: seggende, Wy besweeren u by Iesum, Ga naar margenoot26 dien Paulus predickt.

14

[Dese] nu waren sekere seven sonen van Sceva een Ioodsche Ga naar margenoot27 Over-priester, die dit deden.

15

Maer de boose geest antwoordende seyde, Ga naar margenoot28 Iesum kenne ick, ende Paulum weet ick: maer ghylieden Ga naar margenoot29 wie zijt ghy?

16

Ende de mensche in welcken de boose geest was, sprongh op haer, ende haer Ga naar margenoot30 meester geworden zijnde kreegh de overhant tegen haer, alsoo dat sy naeckt ende gewondet uyt dat huys ontvloden.

17

Ende dit wiert allen bekent, beyde Ioden ende Griecken, die te Ephesen woonden: ende daer viel een vreese over haer alle, ende de naem des Heeren Iesu wiert groot gemaeckt.

18

Ga naar margenootf Ende vele der gene die geloofden quamen, belijdende ende Ga naar margenoot31 verkondigende hare Ga naar margenoot32 daden.

19

Vele oock der gene die Ga naar margenoot33 ydele [konsten] gepleeght hadden, brachten de boecken by een, ende verbranddense in aller tegenwoordigheyt: ende bereeckenden de weerde [kolom] der selve, ende bevonden Ga naar margenoot34 vijftigh duysent Ga naar margenoot35 silvere [penningen.]

20

Ga naar margenootg Alsoo Ga naar margenoot36 wies het woort des Heeren Ga naar margenoot37 met macht, ende nam de overhant.

21

Ga naar margenooth Ende als dese dingen Ga naar margenoot38 volbracht waren, Ga naar margenoot39 nam Paulus voor Ga naar margenoot40 in den geest, Macedonien ende Achajen Ga naar margenoot41 doorgegaen hebbende, na Ierusalem te reysen: seggende, Na dat ick aldaer sal geweest zijn, Ga naar margenoot42 moet ick oock Roomen sien.

22

Ende als hy na Macedonien Ga naar margenoot43 gesonden hadde twee van de gene Ga naar margenoot44 die hem dienden, [namelick] Timotheum ende Erastum, bleef hy selve eenen tijt [langh] in Asien.

23

Ga naar margenooti Maer op dien selven tijt ontstont daer geen kleyne beroerte, van wegen Ga naar margenoot45 den wegh [des Heeren.]

24

Want een met name Demetrius, Ga naar margenoot46 een silversmit, die Ga naar margenoot47 [kleyne] silvere tempelen van Diana maeckte, Ga naar margenootk bracht dien van die konste geen kleyn gewin toe.

25

Welcke hy Ga naar margenoot48 t’samen vergadert hebbende, met Ga naar margenoot49 de hantwerckers van dergelijcke dingen, seyde hy, Mannen, ghy weet dat wy uyt dit gewin Ga naar margenoot50 onse welvaert hebben:

26

Ende ghy siet ende hoort, dat dese Paulus veel volck niet alleen van Ephesen, maer oock by na van geheel Asien overredet ende afgekeert heeft, seggende dat het geen Goden en zijn, die met handen Ga naar margenootl gemaeckt worden.

27

Ende wy en zijn niet alleen in gevaer, dat Ga naar margenoot51 dit deel Ga naar margenoot52 in verachtinge kome, maer dat oock de tempel van de groote Goddinne Diana Ga naar margenoot53 als niet geacht sal worden, ende dat oock hare Ga naar margenoot54 majesteyt sal Ga naar margenoot55 t’onder gaen, aen welcke gantsch Asien, ende de [geheele] werelt Godtsdienst bewijst.

28

Als sy nu [dit] hoorden wierden sy vol van toornigheyt, ende riepen, seggende, Ga naar margenoot56 Groot is de Diana der Epheseren.

29

Ende de geheele stadt wiert vol verwerringe: ende sy liepen met een gedruysch eendrachtelick na Ga naar margenoot57 de schouwplaetse, met haer treckende Ga naar margenootm Gajum ende Aristarchum Macedoniers, Pauli medegesellen op de reyse.

30

Ende als Paulus tot het volck wilde ingaen, Ga naar margenoot58 en lieten het hem de discipelen niet toe.

31

Ende sommige oock Ga naar margenoot59 der Overste van Asien, die hem vrienden waren, sonden tot hem, ende baden dat hy hemselven op de schouwplaetse niet en soude begeven.

32

Sy riepen dan [de eene dit,] de andere wat anders. Want Ga naar margenoot60 de vergaderinge was verwerret, ende het meerdere [deel] en wisten niet, om wat oorsake sy te samen gekomen waren.

33

Ende sy deden Ga naar margenoot61 Alexandrum uyt de schare Ga naar margenoot62 voort komen, alsoo hem de Ioden Ga naar margenoot63 voort stieten. Ende Alexander Ga naar margenoot64 gewenckt hebbende met de hant, wilde by het volck Ga naar margenoot65 verantwoordinge doen.

[Folio 68v]
[fol. 68v]

34

Maer als sy verstonden dat hy een Iode was, wert daer een stemme Ga naar margenoot66 van allen, roepende ontrent twee uren langh, Groot is de Diana der Epheseren.

35

Ende als Ga naar margenoot67 de [stadts] schrijver de schare gestilt hadde, seyde hy, Ghy mannen van Ephesen, wat mensche is’er doch die niet en weet, dat de stadt der Epheseren zy Ga naar margenoot68 de kerckbewaerster van de groote Godinne Diana, ende van [het beelt] Ga naar margenoot69 dat uyt den hemel gevallen is?

36

Dewijle dan dese dingen onwedersprekelick zijn, soo is het behoorlick, dat ghy stille zijt, ende niet Ga naar margenoot70 onbedachts en doet.

37

Want ghy hebt dese mannen [hier] gebracht, die noch kerckroovers en zijn, noch uwe Godinne en lasteren.

38

Indien dan nu Demetrius, ende die met hem Ga naar margenoot71 van de konste zijn, tegen yemant Ga naar margenoot72 eenige sake hebben, Ga naar margenoot73 de rechtdagen worden gehouden, ende daer zijn Ga naar margenoot74 Stadthouders, laetse malkanderen verklagen.

39

Ende indien ghy yet van andere dingen versoeckt, dat sal in een Ga naar margenoot75 wettelicke vergaderinge geslicht worden.

40

Want wy staen in gevaer dat wy van oproer sullen Ga naar margenoot76 verklaeght worden, Ga naar margenoot77 om [den dagh] van huyden, alsoo daer geen oorsake en is, waer door wy reden sullen konnen geven van desen oploop. Ende dit geseght hebbende, liet hy de vergaderinge gaen.

margenoota
1.Corinth. 1.12.
margenoot1
Nam. van Galatien ende Phrygien. siet Actor. 18. vers 23.
margenoot2
Dat is, de extra-ordinarise sichtbare gaven des Heyligen Geests, van met allerley talen te spreken, te propheteeren, allerley kranckheyt te genesen, etc. Siet vers 6. Ioan. 7.39. Actor. 10.44, 47.
margenoot3
Namelick, ende gedoopt zijt geweest.
margenoot4
D. of daer soodanige extra-ordinarise gaven van den Heyligen Geest gewrocht ende gegeven worden.
margenoot5
Dat is, wat leere is u verkondight, ende hebt ghy beleden, als ghy gedoopt zijt geworden.
margenoot6
D. wy zijn van Ioannes gedoopt op de belijdenisse van de leere, die Ioannes van Christo geleert, ende daer op sijne discipelen gedoopt heeft. Siet Actor. 18.25. by welcken doop de extra-ordinarise gaven des Heyligen Geests niet gegeven en wierden, overmits Christus doe noch niet en was verheerlickt, Ioan. 7.39.
margenootb
Matth. 3.11. Marc. 1.4. Luce 3.16. Ioan. 1.26. Actor. 1.5. ende 11.16.
margenoot7
D. by dewelcke hy bekeeringe predickte, ende die de gedoopte tot bekeeringe verplichtte. Waer mede als oock met het volgende hy aenwijst dat de doop Ioannis in sich selven, aengaende het wesen, deselve is met den doop der Apostelen: als hebbende eenerley teecken, ende eenerley beteeckende sake, ende tot eenerley eynde bedient. Doch het onderscheyt is, dat Ioannes met sijne leere ende doop aenwees Christum die na hem quam ende alles noch soude volbrengen: ende de Apostelen, dat Christus gekomen zijnde, volkomelick alles heeft uytgerecht noodigh tot onse verlossinge.
margenoot8
Ofte, ende als sy het hoorden, namelick de discipelen Ioannis.
margenoot9
Namelick, Ioannem den Dooper. Want dit zijn de woorden Pauli verhalende hoe Ioannes sijne discipelen doopte. Het welcke blijckt uyt den Grieckschen text, in welcken de twee woordekens men, dat is, wel: ende de, dat is, maer, of, ende, (waer van het eene voor gaet in het vierde vers, ende het ander volght in het vijfde vers) aenwijsen, dat de dingen die in dese twee verssen geseght worden te samen moeten gevoeght worden, ende datter van een persoon ende sake gesproken wort. Soo dat hier uyt niet en kan bewesen worden, dat dese discipelen van Paulo souden herdoopt zijn.
margenoot10
Siet Actor. 8. vers 16. ende 10.48.
margenootc
Actor. 8.17. ende 11.15.
margenoot11
Siet Actor. 8. vers 17.
margenoot12
Dat is, de extra-ordinarise gaven des Heyligen Geests, die terstont daer aen worden uytgedruckt.
margenoot13
Gr. tongen.
margenoot14
D. verkondighden toekomende dingen, of spraken van Goddelicke saken, ende leyden de schriften der Propheten uyt. siet 1.Cor. 14. vers 3.
margenoot15
D. die de eeuwige saligheyt aengaen.
margenootd
2.Timoth. 1.15.
margenoot16
Ofte, ongeseggelick.
margenoot17
Dat is, leere. Siet Actor. cap. 18. vers 25.
margenoot18
Dit woort beteeckende eertijts by de Griecken yemant die eenige heerschappije hadde: ende overmits deselve misbruyckt wiert, is daer door namaels genaemt een, die ofte de heerschappije onwettelick aenneemt, ofte deselve met ongerechtigheyt ende wreetheyt misbruyckt. Doch hier schijnt het een eygen naem te zijn van een man, die dese schole hadde laten bouwen.
margenoot19
Dat is, seer vele, meest alle.
margenoot20
Namelick, kleyn Asien.
margenoot21
Dat is, van den Heere Iesu.
margenoote
Marc. 16. vers 20. Actor. 14.3.
margenoot22
Dat is, wonderwercken.
margenoot23
Dat is, door den dienst, Actor. 5.12.
margenoot24
Gr. ommegaende, Dat is, ommeloopende door het lant om daer mede gewin te doen.
margenoot25
Dat is, die met besweeringe by den name Godts de onreyne geesten uytdreven: het welck de onreyne geesten haer lieten doen, om de menschen in wangeloove te houden.
margenoot26
Dewijle sy sagen dat Paulus in den name Iesu soo krachtelick de duyvelen uytwierp, hebben sy het selve willen na volgen, om te meer eere ofte gewin te hebben.
margenoot27
Siet van dese Overpriesters, Matth. cap. 2. vers 4.
margenoot28
Namelick, dat hy macht heeft om my uyt te werpen.
margenoot29
Dat is, wat macht hebt ghy om my te gebieden?
margenoot30
Gr. haer overheerscht hebbende.
margenootf
Matth. cap. 3. vers 6.
margenoot31
Ofte, boodtschappende, Dat is, openbarende, verhalende.
margenoot32
D. misdaden, ende groote sonden, namelick, deselve opentlick verfoeijende, ende daer tegen van Paulo raet ende troost versoeckende.
margenoot33
Ofte, curieuse konsten: soo worden met eenen soeteren name genoemt de duyvelsche ende swarte konsten van tooverije ende waerseggen: waer toe de Ephesiers van oudts seer genegen waren.
margenoot34
Gr. vijf mael tien duysent silvers.
margenoot35
Ofte, drachmen silvers, elck drachme silvers gereeckent zijnde voor ses stuyvers, Matth. 18.28. soo maeckt dese somma vijftien duysent guldens.
margenootg
Iesa. 55.11.
margenoot36
Siet Act. 12.24.
margenoot37
Dat is, geweldelick seer.
margenooth
Rom. 15.25. Galat. 2.1.
margenoot38
Gr. vervult.
margenoot39
Gr. stelde Paulus in den geest.
margenoot40
D. in sijn gemoedt. Ofte, door den Geest, namelick, den Heyligen Geest, die hem ingaf hoe hy sijne reysen soude aenstellen.
margenoot41
Namelick, om de gemeynten in die landen met eenen te besoecken.
margenoot42
Dit schijnt hem oock bysonderlick van Godt geopenbaert te zijn. By wat gelegentheyt ende hoe hy daer na tot Roomen is gekomen, wort beschreven Actor. 25.12. ende 26.32. ende in de twee volgende Capittelen.
margenoot43
Namelick, om den wegh voor hem te bereyden, ende de aelmoessen voor de arme te Ierusalem te vergaderen, 1.Corinth. 4.17.
margenoot44
Namel. in den dienst des woorts: alsoo hy alleen alles niet en konde uytrechten.
margenooti
2. Corinth. 1.8.
margenoot45
D. de Christelicke religie. Siet Actor. 18.25.
margenoot46
Gr. silverslager: silvermunter.
margenoot47
Dat is, kleyne afbeeldingen des grooten tempels van Diana van silver maeckten, ofte in silvere penningen uytdruckten, daer een kleyn beeldeken van Diana in stont, welcke de Heydenen tot Ephesen komende om Diana te dienen, kochten ende met haer namen, om te huys aen deselve Godtsdienstige eere te betoonen: gelijck men siet dat noch hedendaeghs tot Loretto, ende elders geschiet.
margenootk
Actor. 16.16.
margenoot48
Gr. over hoop by een gebracht hebbende.
margenoot49
Namelick, die voor haer wrochten om soodanige tempelkens te maken.
margenoot50
D. waer by wy moeten leven ende ons onderhouden.
margenootl
Psalm 115.4. Ierem. 10.3.
margenoot51
D. dit ons ambacht, daer wy by leven moeten.
margenoot52
Gr. in wedersprekinge, ofte, verwerpinge sal komen: soo dat wy niet veel te doen en sullen krijgen.
margenoot53
Gr. tot, ofte, voor niet.
margenoot54
Ofte, groot-achtigheyt.
margenoot55
Gr. sal wech genomen worden.
margenoot56
D. moet ende behoort in grooter eere gehouden te worden.
margenoot57
Dit waren groote gebouwen in sommige voornaemste steden der Heydenen, met trappen boven malkanderen getimmert, waer in het volck te samen quam, om de schouwspelen, ter eeren van hare afgoden ofte andersins aengestelt, te aenschouwen.
margenootm
Actor. 20.4. ende 27.2. Coloss. 4.10.
margenoot58
Namelick, op dat hy hem niet en soude stellen in perijckel om van dit rasende volck gedoot te worden.
margenoot59
Gr. Asiarchen, welcke waren niet die de regeeringe van Asien hadden, maer sekere Priesters, die de schouwspelen ter eeren harer afgoden aengestelt besorghden: waer onder oock eenige schijnen van de Christelicke religie niet vreemt geweest te zijn.
margenoot60
Gr. Ecclesia, het welck eygentlick beteeckent eene vergaderinge met publijcke ordre t’samen geroepen. Doch hier was dese vergaderinge van selfs met verwerringe by een geloopen, vers 29.
margenoot61
Dese meynen sommige den selven Alexander geweest te zijn, daer van men leest 1.Tim. 1.20. 2.Tim. 4.14. een heftigh ende hardtneckigh vyant Pauli ende der waerheyt, doch dat en gaet niet vast. Siet d’aenteeck. op 1.Tim. 1.20.
margenoot62
Namelick, om hem te hooren spreken.
margenoot63
Namelick, alsoo hy oock een Iode was, om yet te spreken tot beschuldinge der Christenen.
margenoot64
Siet Actor. 12.17. ende 13.16. ende cap. 21. vers 40.
margenoot65
Namel. van dit onordentlick by een loopen, met beschuldinge der Christenen.
margenoot66
Namel. Heydenen die daer waren.
margenoot67
Namelick, die wy gemeenlick noemen den stadts Secretaris.
margenoot68
D. die den tempel van Diana onderhoudt, bewaert, ende verciert.
margenoot69
Gr. dat van Iupiter gevallen is. Dit beelt van Diana was seer oudt, eertijts gemaeckt uyt hout van een konstenaer Canetia, het welck hoewel de tempel seven mael is vernieuwt geweest, altijt het selve is gebleven. siet Plin. lib. 16. cap. 40. waerom men ’t volck wijs maeckte dat het uyt den hemel afgekomen was.
margenoot70
Ofte, uyt haestigheyt te seer voort varende, sonder u wel te bedencken.
margenoot71
Gr. konstenaers, namelick, om sulcke silvere tempelkens te maken.
margenoot72
Gr. eenigh woort hebben.
margenoot73
Ofte, de rechthouders vergaderen, van welcke, ofte door welcke sy konden recht versoecken.
margenoot74
Gr. Anthypatoi, dat is, die in plaetse van de Burgemeesters van Roomen regeeren. siet Actor. cap. 13. vers 7.
margenoot75
D. die uyt last ende by ordre van de Magistraet by een geroepen wort.
margenoot76
Namelick, by de Stadthouders.
margenoot77
Dat is, om het gene van u-lieden desen dagh gedaen is, met dit oproerigh t’samen loopen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken