Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

1 Paulus reyst na Macedonien ende Grieckenlant. 4 met eenige uyt Asien. 6 vaert van Philippis over na Troas. 7 alwaer hy op den eersten dagh der weke predickt ende broot breeckt met de discipelen, streckende sijne reden uyt tot den middernacht. 9 Een jongelingh Eutychus valt door den slaep uyt de venster doot. 10 ende wort van Paulo opgeweckt. 13 Paulus vervolght sijne reyse na Ierusalem, ende komt tot Mileten. 17 ontbiedt aldaer by hem de Ouderlingen van Ephesen. 18 welcken hy voorhoudt sijne getrouwigheyt, ende moeyten in sijnen dienst onder haer. 22 Voorseght wat hem te Ierusalem soude over komen. 26 ende verklaert dat hy haer den geheelen raet Godts hadde verkondight. 28 Vermaentse acht te nemen op de kudde. 29 ende te waken tegen de sware wolven, die onder haer souden opstaen. 32 Neemt sijn afscheyt van haer, betuygende dat hy hem ende de sijne met sijne handen geneert hadde. 36 Knielt ende bidt met haer, die hem met groote droefheyt geleyden tot aen het schip.

1

NA dat nu den oproer gestilt was, Paulus de discipelen tot hem geroepen ende Ga naar margenoot1 gegroet hebbende, Ga naar margenoota gingh uyt om na Macedonien te reysen.

2

Ende als hy die deelen doorgereyst, ende haer met vele redenen vermaent hadde, quam hy in Ga naar margenoot2 Grieckenlant.

3

Ende als hy [aldaer] drie maenden Ga naar margenoot3 over gebracht hadde, ende hem van de Ioden lagen geleght wierden, als hy na Syrien soude Ga naar margenoot4 varen, soo wiert hy van Ga naar margenoot5 sinne weder te keeren door Macedonien.

4

Ende hem vergeselschapte Ga naar margenoot6 tot in Asien Ga naar margenoot7 Sopater Ga naar margenoot8 van Bereen: ende van de Thessalonicensen Ga naar margenootb Aristarchus, ende Secundus, ende Ga naar margenootc Gajus van Derben, ende Ga naar margenootd Timotheus: ende van Ga naar margenoot9 die van Asien Ga naar margenoote Tychicus ende Ga naar margenootf Trophimus.

5

Dese voor henen gegaen zijnde wachteden ons tot Troas.

6

Wy nu scheepten af van Philippis na de dagen Ga naar margenoot10 der ongehevelde [brooden,] ende quamen Ga naar margenoot11 in vijf dagen by haer tot Troas, alwaer Ga naar margenoot12 wy ons seven dagen Ga naar margenoot13 onthielden.

7

Ende op den Ga naar margenoot14 eersten [dagh] Ga naar margenoot15 der [kolom] weke, als de discipelen by een gekomen waren Ga naar margenoot16 om broot te breken, Ga naar margenoot17 handelde Paulus met haer, sullende des anderen daeghs verreysen: ende hy streckte [sijne] reden uyt tot den middernacht.

8

Ende daer waren Ga naar margenoot18 vele lichten in de opperzale, daer Ga naar margenoot19 sy vergadert waren.

9

Ende een seker jongelingh, met name Eutychus, sat in de venster, ende met eenen diepen slaep Ga naar margenoot20 overvallen zijnde, alsoo Paulus Ga naar margenoot21 lange [tot haer] sprack, door den slaep Ga naar margenoot22 neder stortende, viel van de derde solderinge nederwaert, ende wiert doot opgenomen.

10

Doch Paulus afgekomen zijnde Ga naar margenootg viel op hem, ende [hem] omvangende, seyde hy, En weest niet beroert: want sijne ziele Ga naar margenoot23 is in hem.

11

Ende als hy [weder] boven gegaen was, ende Ga naar margenoot24 broot gebroken, ende [wat] Ga naar margenoot25 gegeten hadde, ende lange tot den dageraet toe met haer gesproken hadde, vertrock hy Ga naar margenoot26 alsoo.

12

Ende sy brachten den knecht levende, ende waren boven maten Ga naar margenoot27 vertroost.

13

Maer wy voor uyt na het schip gegaen zijnde, voeren af na Ga naar margenoot28 Asson, daer wy Paulum souden innemen. Want hy hadde het alsoo Ga naar margenoot29 bevolen, ende hy selve soude Ga naar margenoot30 te voete gaen.

14

Ende als hy hem te Asson by ons gevoeght hadde, namen wy hem in, ende quamen tot Ga naar margenoot31 Mitylenen.

15

Ende van daer afgescheept zijnde quamen wy den volgende [dagh] tegen Ga naar margenoot32 Chios over, ende des anderen [daeghs] leyden wy aen tot Ga naar margenoot33 Samos, ende bleven te Ga naar margenoot34 Trogyllion, ende den [dagh] daer aen quamen wy tot Ga naar margenoot35 Mileten.

16

Want Paulus hadde Ga naar margenoot36 voorgenomen Ephesen voorby te varen, op dat hy niet en soude den tijt in Asien verslijten. Ga naar margenooth Want hy spoedde hem, om (soo het hem mogelick ware) op den Ga naar margenoot37 Pincksterdagh te Ierusalem te zijn.

17

Maer hy sondt van Mileten na Ephesen, ende hy ontboodt de Ouderlingen der gemeynte.

18

Ende als sy tot hem gekomen waren, seyde hy tot haer, Ghylieden weet, Ga naar margenooti van den eersten dagh af dat ick in Ga naar margenoot38 Asien ben aengekomen, hoe ick by u den gantschen tijt geweest ben:

19

Dienende den Heere met alle Ga naar margenoot39 ootmoedigheyt, ende vele Ga naar margenoot40 tranen, ende Ga naar margenoot41 versoeckingen, die my over gekomen zijn door de lagen der Ioden.

20

Hoe ick niets Ga naar margenoot42 achter gehouden hebbe van ’t gene nuttigh was, dat ick u niet en soude verkondight, ende u geleert hebben, in het openbaer ende Ga naar margenoot43 by de huysen.

21

Ga naar margenoot44 Betuygende beyde Ioden ende Griecken Ga naar margenootk de bekeeringe tot Godt ende het geloove in onsen Heere Iesum Christum.

22

Ende nu siet, ick Ga naar margenoot45 gebonden zijnde Ga naar margenoot46 door den Geest, reyse na Ierusalem, Ga naar margenoot47 niet wetende wat my daer ontmoeten sal:

23

Dan dat de Heylige Geest Ga naar margenoot48 van stadt tot stadt Ga naar margenoot49 betuyght, seggende dat my ban-

[Folio 69r]
[fol. 69r]

den ende verdruckingen Ga naar margenoot50 aenstaende zijn.

24

Ga naar margenootl Maer Ga naar margenoot51 ick en achte op geen dingh, noch en houde mijn Ga naar margenoot52 leven niet dierbaer voor my selven, op dat ick Ga naar margenoot53 mijnen loop met blijdtschap mach volbrengen, ende den dienst, welcken ick Ga naar margenootm van den Heere Iesu ontfangen hebbe, om te betuygen het Euangelium Ga naar margenoot54 der genade Godts.

25

Ende nu siet, ick weet dat ghy alle, daer ick door gegaen ben predikende het Koninckrijcke Godts, mijn aengesicht niet meer sien en sult.

26

Daerom betuyge ick u-lieden op desen huydigen dagh, dat ick Ga naar margenoot55 reyn ben van het bloet van [u] allen.

27

Want ick en hebbe niet Ga naar margenoot56 achter gehouden dat ick u niet en soude verkondight hebben Ga naar margenoot57 alle den raet Godts.

28

Ga naar margenootn Soo hebt dan acht Ga naar margenoot58 op u selven, ende op de geheele kudde, Ga naar margenoot59 over dewelcke u Ga naar margenoot60 de Heylige Geest tot Ga naar margenoot61 Opsienders gestelt heeft, om de gemeynte Godts Ga naar margenoot62 te weyden, welcke Ga naar margenoot63 hy Ga naar margenoot64 Ga naar margenooto verkregen heeft Ga naar margenoot65 door sijn eygen bloet.

29

Want dit weet ick, dat na mijn Ga naar margenoot66 vertreck Ga naar margenootp Ga naar margenoot67 sware Ga naar margenoot68 wolven tot u inkomen sullen, die de kudde niet en sparen:

30

Ga naar margenootq Ende Ga naar margenoot69 uyt u selve sullen mannen opstaen, sprekende Ga naar margenoot70 verkeerde dingen, om de discipelen af te trecken Ga naar margenoot71 achter haer.

31

Daerom waeckt, ende gedenckt dat ick Ga naar margenoot72 drie jaren [langh] nacht ende dagh niet opgehouden en hebbe een yegelick met tranen te vermanen.

32

Ende nu, broeders, ick bevele u Gode, ende Ga naar margenoot73 den woorde sijner genade: Ga naar margenoot74 die machtigh is [u] op te Ga naar margenoot75 bouwen, ende u Ga naar margenoot76 een erfdeel te geven onder alle de Ga naar margenoot77 geheylighde.

33

Ga naar margenootr Ick en hebbe niemants silver, ofte gout, ofte kleedinge begeert.

34

Ende ghy selve weet dat Ga naar margenoots dese handen tot mijnen nootdruft, ende den genen die met my waren, gedient hebben.

35

Ick hebbe u in allen getoont, dat men alsoo arbeydende Ga naar margenoot78 de swacke moet Ga naar margenoot79 opnemen, ende gedencken aen de woorden des Heeren Iesu, Ga naar margenoot80 dat hy geseght heeft, Het is Ga naar margenoot81 saliger te Ga naar margenoot82 geven dan te ontfangen.

36

Ende als hy dit geseght hadde heeft hy Ga naar margenoott neder knielende met haer allen gebeden.

37

Ende daer wiert een groot Ga naar margenoot83 geween van [haer] allen: ende sy vallende om den hals Pauli kusseden hem:

38

Seer bedroeft zijnde, allermeest over het woort dat hy geseght hadde, dat sy sijn aengesicht niet meer sien en souden: ende sy geleydden hem na het schip. [kolom]

margenoot1
Namelick, met omhelsen ende kussen, gelijck de gewoonte van die landen mede bracht, Genes. c. 31. vers 55. 1.Thessal. 5.26.
margenoota
1.Timoth. 1.3.
margenoot2
Namelick, in dat deel van Grieckenlant het welck Attica genaemt wiert.
margenoot3
Gr. gemaeckt. siet Actor. c. 15. vers 33. ende 18.23.
margenoot4
Gr. in de hooghte, ofte, diepte, namelick van de zee, gedreven soude worden.
margenoot5
Of, voornemen, meyninge.
margenoot6
Het schijnt dat Paulus niet gewilt en heeft, dat dese hem verder souden vergeselschappen, uytgenomen Throphimus, Actor. 21.29.
margenoot7
Anders, Sosipater, waer by sommige doen, Pyrrhi sone. Siet van hem Rom. 16.21.
margenoot8
Gr. een Bereer.
margenootb
Actor. 19.29. ende 27.2. Coloss. 4.10.
margenootc
Actor. 19.29. 1.Cor. 1.14.
margenootd
Actor. 16.1.
margenoot9
Waer uyt blijckt, dat het gene d’Apostel seght 2.Tim. 1.15. niet van alle, maer van het meeste deel moet verstaen worden.
margenoote
Ephes. 6.21. Coloss. 4.7. 2.Tim. 4.12. Titum 3.12.
margenootf
Actor. 21.29. 2.Tim. 4.20.
margenoot10
D. van Paesschen, Matth. 26.17.
margenoot11
Ofte, het eynde van vijf dagen.
margenoot12
Namelick, Paulus ende sijn geselschap, onder welcke Lucas hemselven hier oock begrijpt.
margenoot13
Gr. versleten, namelick, den tijt.
margenoot14
Gr. eenen. Siet Genes. 1.5. Matth. 28.1. ende vergelijckt daer mede 1.Corinth. 16.2. welcke dagh de dagh des Heeren genaemt wort, Apocal. 1. vers 10.
margenoot15
Gr. der Sabbathen. Siet Matth. 28.1. Luce 18.12.
margenoot16
D. om met malkanderen te eten, ende ’t Avontmael des Heeren te houden. siet Actor. 2.42, 46. 1.Cor. 11.20, 21, 22.
margenoot17
Namelick, van de leere des Euangeliums.
margenoot18
Gr. vele lampen. De geloovige, om te ontgaen het perijckel van vervolginge, vergaderden doe veeltijts by nachte: ende hadden in hare vergaderingen lichten, om niet gelastert te worden (gelijck noch evenwel de godtloose deden) datse yet onbehoorlicks in deselve bedreven.
margenoot19
Anders, wy.
margenoot20
Ofte, in eenen diepen slaep gevallen zijnde. Gr. henen wech genomen, afgevoert.
margenoot21
Gr. seer veel handelde.
margenoot22
Ofte, neder gestort zijnde.
margenootg
1.Reg. 17.21. 2.Reg. 4.34.
margenoot23
De ziele was waerlick van hem gescheyden, vers 9. maer dit spreeckt Paulus, om dat hy ten vollen versekert was, dat deselve wederom in hem soude komen, gelijck Matth. 9.24. Ofte, om dat deselve op dien oogenblick in hem weder quam.
margenoot24
Siet vers 7.
margenoot25
Gr. geproeft hadde, namelick gemeyne spijse, het welck by het gebruyck des Avontmaels plagh te geschieden.
margenoot26
Siet dergelijck Ioan. 4.6.
margenoot27
D. verblijdt ende verquickt.
margenoot28
Een stadt in Mysien, ontrent Troas, anders oock Apollonia genaemt.
margenoot29
Gr. verordineert.
margenoot30
D. te lande reysen, om onder wege ’t Euangelium hier ende daer te prediken.
margenoot31
Een eylant met een stadt van den selven name, niet verre van Asson, gelegen in de Egeische zee.
margenoot32
Een eylant tusschen Samos ende Lesbos, in deselve zee.
margenoot33
Een eylant daer ontrent, hebbende een stadt van den selven name.
margenoot34
Een hoeck des berghs Mycales, uytstekende in de zee, van Samos gelegen veertigh stadien.
margenoot35
Een stadt aen de zee op het vaste lant van Ionien, niet verre van Ephesen.
margenoot36
Gr. geoordeelt, D. goet gevonden.
margenooth
Actor. 21.4, 12.
margenoot37
Van desen feestdagh siet Actor. 2.1. Dit dede de Apostel niet omdat hy meynde dat dit Iodisch feest noch moeste onderhouden worden, Gal. 4.10. Col. 2. vers 16. maer op dat hy door de menighte van het volck, dat op het feest quam, gelegentheyt soude hebben om het Euangelium te beter te verbreyden.
margenooti
Actor. 19.10.
margenoot38
Namelick, alsoo eygentlick genaemt, zijnde een deel van kleyn Asien, waer van Ephesen de hooftstadt was.
margenoot39
Ofte, nedrigheyt, van gemoedt, ofte van staet, gelijck Luce cap. 1. vers 48.
margenoot40
Namelick, uyt medelijden over de arme onwetende ofte verleydde menschen.
margenoot41
Dat is, verdruckingen. Siet Iacob. 1. vers 2. ende 1.Petr. cap. 1. vers 6.
margenoot42
Gr. ontogen, D. verswegen, ofte door vreese van menschen, ofte om gewins wille, 1.Thessal. 2.3, 4.
margenoot43
D. in het bysonder.
margenoot44
Namelick, alomme ende seer sterckelick, met vaste gronden ende getuygenissen der Heylige Schrifture.
margenootk
Matth. 3.2. Marc. 1.15. Luce 24.47.
margenoot45
Dat is, als met banden getrocken zijnde.
margenoot46
Door stercke aendrijvinge ende bevel des Heyligen Geests: ofte, door mijn gemoedt uyt ingeven des Heyligen Geests. Siet Actor. 19.21.
margenoot47
Namelick, in het bysonder.
margenoot48
D. alomme in alle steden, daer ick door reyse, Luce 8.4.
margenoot49
Namelick, door de Propheten, dien de Heylige Geest sulcks geopenbaert heeft, Actor. 21.4, 11.
margenoot50
Gr. my verwachten.
margenootl
Actor. 21.13.
margenoot51
Gr. ick make geen reeckeninge van eenigh dingh.
margenoot52
Gr. mijn ziele.
margenoot53
Nam. des Christelicken levens, ende insonderheyt mijnes diensts, 1.Cor. 9.24. 2.Timoth. 4.7.
margenootm
Galat. 1.1. Titum 1.3.
margenoot54
Dat is, waer inne ons de genade Godts verkondight wort.
margenoot55
D. onschuldigh aen u verderf, alsoo ick u den wegh der saligheyt getrouwelick heb aengewesen. siet Ezech. 3.18, 19. Actor. 18.6.
margenoot56
Siet vers 20.
margenoot57
Dat is, al wat Godt besloten ende geopenbaert heeft aengaende de saligheyt der menschen door wien, ende hoe deselve verkregen wort, Luce 7. vers 30. Ephes. 1.11.
margenootn
1.Petr. 5.2.
margenoot58
D. op uwe leere, leven, ende ampt.
margenoot59
Gr. in dewelcke.
margenoot60
Die de voornaemste oorsake is van de wettige beroepinge der Dienaren des woorts, hoe wel hy dat door den dienst der menschen doet. siet Actor. 13. versen 2, 3.
margenoot61
Gr. Episkopous, waer van het woort Bisschop gekomen is. Dese worden vers 17. genaemt Ouderlingen der gemeynte. Waer uyt blijckt dat inde Heylige Schrifture tusschen Ouderlingen ende Bisschoppen geen onderscheyt gemaeckt en wort. siet Phil. 1. vers 1.
margenoot62
Namelick, met de gesonde leere des Godtlicken woorts: door een gelijckenisse genomen van schaep-herders, by welcke het ampt der dienaren des woorts seer bequamelick wort vergeleken, Ierem. 23.4. Ioan. c. 21. vers 15. Ephes. cap. 4. vers 11. 1.Petr. 5.2.
margenoot63
Namel. Godt, dat is, de Sone Godts, die onse menschelicke nature aengenomen heeft in eenigheyt sijns persoons.
margenoot64
Of, verworven, gekocht, sijn eygen gemaeckt.
margenooto
Ephes. 1.7. Coloss. 1.14. 1.Petr. 1.19. Apocal. 5.9.
margenoot65
Namelick, door het welck hy ons heeft verlost, ende niet door het bloet van eenige beesten, Hebr. 9.12. Dit bloet wort Godts eygen bloet genaemt, om dat de Sone Godts, zijnde ende blijvende waerachtigh Godt, menschelick vleesch ende bloet heeft aengenomen in eenigheyt des persoons. Een wijse van spreken, waer door de persoon Christi, benaemt zijnde van d’eene nature, toegeschreven wort het gene hem eygen is na de andere nature. Siet Ioan. 3.13.
margenoot66
Namel. van hier uyt dese landen, ofte oock uyt dit leven.
margenootp
2.Petr. 2.1.
margenoot67
Dat is, grouwelicke, beswaerlicke.
margenoot68
Dat is, valsche leeraers, die de schapen met hare valsche leere vernielen, Matth. 7.15.
margenootq
Psalm 41.10. Matth. 26.21. Actor. 1.17. 1.Ioan. 2.19.
margenoot69
D. uyt de Leeraers ende Opsienders selve.
margenoot70
Ofte, verdraeyde: gelijck de satan alles verdraeyt om de waerheyt te verduysteren.
margenoot71
Namelick, om haer ende hare leere te volgen.
margenoot72
Vergelijckt Actor. 19.10.
margenoot73
Dat is, den Euangelio, om daer mede uw’ geloove te verstercken, ende daer in uwen troost te soecken. Siet Actor. 14.26.
margenoot74
Namelick, Godt.
margenoot75
Namelick, de gemeynte vermeerderende met gaven, ende in het getal.
margenoot76
Namelick, des hemelschen vaderlants.
margenoot77
Namelick, door den Geest der wedergeboorte: ofte, afgesonderde van de werelt door het geloove.
margenootr
1.Corinth. 9.12. 2.Corinth. 11.9. ende 12.13.
margenoots
Actor. 18.3. 1.Cor. 4.12. 1.Thess. 2.9. 2.Thessal. 3.8.
margenoot78
Namelick, in het geloove ende kennisse der Christelicke leere.
margenoot79
Dat is, ofte onderstutten datse niet en vallen, ofte, gevallen zijnde de hant bieden om op te helpen, Luce 1.54.
margenoot80
Dese woorden en staen in de Euangelische Historie niet beschreven, gelijck niet alle woorden ende daden Christi geschreven zijn, Ioan. 20.30. ende 21.25. maer konnen evenwel afgenomen worden uyt sommige spreucken Christi, Luce 6.38. ende 16.9.
margenoot81
Want die den armen geeft, die geeft het den Heere op woecker, Proverb. cap. 19. vers 17.
margenoot82
Namelick, de tijdelicke goederen tot onderhoudt des Kerckendiensts, ofte der armen.
margenoott
Actor. 21.5.
margenoot83
Een teecken van hertelicke liefde tot haren Leeraer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken