Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxj. Capittel.

1 Van Mileten reyst Paulus voort na Syrien, ende komt aen te Tyrus. 4 De discipelen aldaer raden hem de reyse van Ierusalem af, doch te vergeefs. 5 Hy treckt voort na Ptolemais, ende van daer na Cesareen: alwaer hy eenige dagen blijft ten huyse Philippi des Euangelists, wiens vier dochteren propheteerden. 10 Agabus voorseght hem sijne banden te Ierusalem, dies hem de broeders oock met tranen bidden van daer te blijven. 13 maer verstaende dat hy bereyt was oock om Christi wille te sterven, onderwerpen sy haer den wille Godts. 15 Hy komt te Ierusalem, ende gaet t’huys liggen by Mnason. 18 Daer na gaet hy tot Iacobum, ende verhaelt hem ende den Ouderlingen wat Godt door hem gedaen hadde. 20 door welcker raet hy met vier mannen, die een belofte hadden, in den tempel gaet om hem te heyligen. 27 alwaer hy van eenige Ioden uyt Asien gesien wort, die oploop tegen hem verwecken ende hem soecken te dooden. 31 maer wort door den Romeynschen Oversten haer ontnomen, ende in het leger gebracht. 39 van welcken hy oorlof krijght om tot het volck te spreken.

1

ENde als het geschiedde dat wy van haer Ga naar margenoot1 gescheyden ende Ga naar margenoot2 afgevaren waren, soo liepen wy recht uyt ende quamen tot Ga naar margenoot3 Coos, ende den [dagh] daer aen tot Ga naar margenoot4 Rhodos, ende van daer tot Ga naar margenoot5 Patara.

2

Ende een schip gevonden hebbende dat na Ga naar margenoot6 Phenicien Ga naar margenoot7 over voer, gingen wy daer in, ende voeren af.

3

Ende als wy Cypren Ga naar margenoot8 in het gesichte gekregen, ende dat aen de slincker [hant] gelaten hadden, voeren wy na Syrien, ende quamen aen tot Ga naar margenoot9 Tyrus: want Ga naar margenoot10 het schip soude aldaer den last ontladen.

4

Ende Ga naar margenoot11 de discipelen gevonden hebbende, bleven wy daer seven dagen: dewelcke tot Paulum seyden Ga naar margenoot12 door den Geest, Ga naar margenoota dat hy Ga naar margenoot13 niet en soude opgaen na Ierusalem.

5

Doe het nu geschiedde dat wy dese dagen Ga naar margenoot14 over gebracht hadden, gingen wy uyt, ende reysden [voort,] ende sy geleydden ons alle Ga naar margenoot15 met vrouwen ende kinderen tot buyten de stadt: ende aen den oever Ga naar margenoot16 neder knielende hebben wy gebeden.

6

Ende als wy Ga naar margenoot17 malkanderen gegroet hadden, gingen wy in ’t schip: maer sy lieden keerden wederom [elck] Ga naar margenoot18 na het sijne.

7

Wy nu de schipvaert volbracht hebbende van Tyrus, quamen aen tot Ga naar margenoot19 Ptolemais, ende de broeders gegroet hebbende, bleven eenen dagh by haer.

8

Ende des anderen [daeghs,] Ga naar margenoot20 Paulus ende wy die met hem waren, gingen van daer ende quamen tot Ga naar margenoot21 Cesareen: ende gegaen zijnde in het huys Ga naar margenootb Philippi Ga naar margenoot22 des Euangelists (die [een] was van de Ga naar margenoot23 seven) Ga naar margenoot24 bleven wy by hem.

9

Dese nu hadde vier dochters, [noch] maeghden, Ga naar margenootc die Ga naar margenoot25 propheteerden.

10

Ende als wy [daer] vele dagen gebleven waren, quam daer een seker Propheet af van Iudea, met name Ga naar margenootd Agabus:

11

Ende hy quam tot ons, ende nam den gordel Pauli, ende Ga naar margenoot26 sijns selfs handen ende voeten gebonden hebbende, seyde, Dit seght de Heylige Geest, Ga naar margenoote Den man, wiens dese gordel is, sullen de Ioden alsoo te Ierusalem binden, ende overleveren in de handen Ga naar margenoot27 der Heydenen.

12

Als wy nu dit hoorden, baden beyde wy ende die van die plaetse waren, Ga naar margenoot28 dat hy niet en soude opgaen na Ierusalem.

[Folio 69v]
[fol. 69v]

13

Maer Paulus antwoordde, Ga naar margenootf Wat doet ghy, dat ghy weent, ende mijn herte Ga naar margenoot29 weeck maeckt? Want ick ben bereyt niet alleen gebonden te worden, maer oock te sterven te Ierusalem voor den name des Heeren Iesu.

14

Ende als hy hem niet en liet afraden, hielden wy ons Ga naar margenoot30 te vreden, seggende, Ga naar margenootg De wille des Heeren geschiede.

15

Ende na die dagen Ga naar margenoot31 maeckten wy ons gereet, ende gingen op na Ierusalem.

16

Ende met ons gingen oock [sommige] der discipelen van Cesareen, leydende [met haer] eenen sekeren Mnason van Cypren, eenen ouden discipel, by den welcken wy souden t’huys liggen.

17

Ende als wy te Ierusalem gekomen waren, ontfingen ons de broeders Ga naar margenoot32 blijdelick.

18

Ende den volgenden [dagh] gingh Paulus met ons in tot Ga naar margenoot33 Iacobum: ende alle Ga naar margenoot34 de Ouderlingen waren daer gekomen.

19

Ende als hyse gegroet hadde, verhaelde hy Ga naar margenoot35 van stuck tot stuck, wat Godt onder de Heydenen door sijnen dienst gedaen hadde.

20

Ende sy [dat] gehoort hebbende, Ga naar margenoot36 loofden den Heere: ende seyden tot hem, Ghy siet, broeder, hoe vele Ga naar margenoot37 duysenden van Ioden daer zijn die gelooven: ende sy zijn alle Ga naar margenoot38 yveraers van de wet.

21

Ende sy zijn aengaende u Ga naar margenoot39 bericht, dat ghy alle de Ioden, die onder de Heydenen zijn, leert van Ga naar margenoot40 Moses Ga naar margenoot41 afvallen, seggende dat sy de kinderen niet en souden besnijden, noch na Ga naar margenoot42 de wijsen [der wet] wandelen.

22

Wat is’er dan [te doen?] Het is gantsch noodigh dat Ga naar margenoot43 de menighte Ga naar margenoot44 te samen kome: want sy sullen hooren dat ghy gekomen zijt.

23

Doet dan het gene wy u seggen: Ga naar margenoot45 Wy hebben vier mannen die Ga naar margenoot46 een gelofte Ga naar margenoot47 gedaen hebben.

24

Neemt dese tot u, ende Ga naar margenoot48 heylight u met haer, ende doet Ga naar margenoot49 de onkosten nevens haer, op dat sy het hooft bescheeren mogen: ende alle mogen weten datter niet en is aen het gene daer van sy, aengaende u, bericht zijn: maer [dat] ghy [alsoo] wandelt, dat ghy oock selve Ga naar margenoot50 de wet Ga naar margenoot51 onderhoudt.

25

Doch van de Heydenen Ga naar margenoot52 die gelooven, Ga naar margenooth hebben wy Ga naar margenoot53 geschreven ende Ga naar margenoot54 goet gevonden, dat sy Ga naar margenoot55 niet dergelijcks en souden onderhouden, Ga naar margenooti dan dat sy haer wachten van het gene den afgoden geoffert is, ende Ga naar margenootk van bloet, ende van het verstickte, ende van hoererije.

26

Ga naar margenootl Doe nam Paulus de mannen met hem, ende den dagh daer aen met haer geheylight zijnde, gingh hy in den tempel, ende Ga naar margenoot56 verkondighde Ga naar margenoot57 dat de dagen der heyliginge vervult waren, [blijvende daer] tot dat voor een yegelick van haer Ga naar margenoot58 de offerande opgeoffert was.

27

Ga naar margenoot59 Als nu Ga naar margenoot60 de seven dagen souden voleyndight worden, sagen hem de Ioden [kolom] Ga naar margenoot61 van Asien in den tempel, ende Ga naar margenoot62 beroerden Ga naar margenoot63 alle het volck, ende sloegen de handen aen hem:

28

Roepende, Ghy Israëlitische mannen komet te hulpe: Dese is de mensche die Ga naar margenoot64 tegen het volck, ende de wet, ende Ga naar margenoot65 dese plaetse alle [man] over al leert: ende boven dien heeft hy oock Ga naar margenoot66 Griecken in den Ga naar margenoot67 tempel gebracht, ende heeft dese heylige plaetse Ga naar margenoot68 ontheylight.

29

Want sy hadden te voren Ga naar margenootm Ga naar margenoot69 Trophimum den Ephesier met hem in de stadt gesien, welcken sy Ga naar margenoot70 meynden dat Paulus in den tempel gebracht hadde.

30

Ende Ga naar margenoot71 de geheele stadt quam in roere, Ga naar margenoot72 ende het volck liep te samen: ende sy grepen Paulum, ende trocken hem Ga naar margenoot73 buyten den tempel: ende terstont wierden de deuren gesloten.

31

Ende als sy hem sochten te dooden, quam Ga naar margenoot74 het geruchte tot Ga naar margenoot75 den Oversten der bende, dat geheel Ierusalem Ga naar margenoot76 in verwerringe was.

32

Welcke terstont krijghsknechten ende Hooftmannen over hondert tot hem nam, ende liep af Ga naar margenoot77 na haer toe. Sy nu den Oversten ende de krijghsknechten siende, hielden op van Paulum te slaen.

33

Ga naar margenootn Doe naerderde de Overste, ende greep hem, ende beval dat men [hem] met Ga naar margenoot78 twee ketenen soude binden: ende vraeghde wie hy was, ende wat hy gedaen hadde.

34

Ende onder de schare riep [d’eene dit,] d’andere wat anders: Doch als hy de Ga naar margenoot79 sekerheyt niet en konde weten van wegen de beroerte, beval hy dat men hem in de Ga naar margenoot80 legerplaetse soude brengen.

35

Ende als hy aen Ga naar margenoot81 de trappen gekomen was, gebeurde het dat hy van de krijghsknechten gedragen wiert, van wegen het gewelt der schare.

36

Want de menighte des volcks volghde al roepende, Ga naar margenooto Ga naar margenoot82 Wech met hem.

37

Ende als Paulus [nu] in de legerplaetse soude geleyt worden, seyde hy tot den Oversten, Ga naar margenoot83 Is ’t my geoorloft tot u wat te spreken? Ende hy seyde, Kondt ghy Ga naar margenoot84 Griecks?

38

Zijt ghy dan niet Ga naar margenoot85 de Egyptenaer, die voor dese dagen oproer verweckte, ende Ga naar margenoot86 de vier duysent Ga naar margenoot87 moordenaers na de woestijne uytleydde?

39

Maer Paulus seyde, Ick ben een Iodisch Ga naar margenoot88 man Ga naar margenootp van Tarsen, een burger van geen onvermaerde stadt Ga naar margenoot89 in Cilicien: ende ick bidde u, laet my toe tot het volck te spreken.

40

Ende als hy het toegelaten hadde, Paulus staende op de trappen Ga naar margenoot90 wenckte met de hant tot het volck: ende als daer groote stilte geworden was, sprack hyse aen in de Hebreeusche tale, seggende,

margenoot1
Gr. afgetrocken: Namel. gelijck een vader van sijne kinderen.
margenoot2
Siet Actor. 16. vers 11. ende 18.21.
margenoot3
Een eylant in de Middelantsche zee, tusschen Creta ende Carien: van waer de vermaerde medicijn Hippocrates, ende de schilder Apelles geboortigh waren.
margenoot4
Een seer vermaert eylant met een stadt van den selven naem, tegen over Lycien: daer dat groote koperen beelt stont het welck onder de seven mirakelen van de werelt gereeckent wiert.
margenoot5
Een stadt aen het vaste lant van Lycien, gelegen aen de zee, ende de hooftstadt van Lycien.
margenoot6
Siet van dit lant Actor. 11.19. ende 15.3.
margenoot7
D. soude overvaren.
margenoot8
Of, ontdeckt hadden.
margenoot9
De hooftstadt van Phenicien. siet daer van Matth. 11.21.
margenoot10
D. de schiplieden.
margenoot11
Sommige meynen dat discipelen hier genaemt worden geloovige, die noch niet en waren in een gestelde gemeynte, ende broeders, die in sulcken gemeynte waren.
margenoot12
D. door een bysondere openbaringe des Heyligen Geests.
margenoota
Actor. 20.23. ende 21.12.
margenoot13
Dat is, dat hem te Ierusalem groote perijckelen ende verdruckingen souden over komen: waerom sy uyt liefde tot hem, ende uyt eygen ingeven, hem rieden niet op te gaen.
margenoot14
Namelick, met wachten tot datter wederom een ander schip soude afvaren.
margenoot15
Een teecken van groote liefde tot haren leeraer.
margenoot16
Siet Actor. 20. vers 36.
margenoot17
D. met onderlinge omhelsinge oorlof ende afscheyt van malkanderen genomen hadden, Actor. cap. 20. vers 1.
margenoot18
D. na sijn huys, Ioan. 19.27.
margenoot19
Een stadt aen de Middelantsche zee, beneden Tyrus, eertijts genaemt Acco, Iudic. 1.31. Plin. lib. 5. cap. 19. soo vernaemt na een Koningh van Egypten.
margenoot20
Gr. die ontrent Paulum waren, Actor. 13.13.
margenoot21
Namelick, van Palestinen. Siet Actor. 10.1.
margenootb
Actor. 6.5. ende 8.29.
margenoot22
D. een der gene die van de Apostelen hier ende daer uytgesonden wierden, om het Euangelium te verkondigen, ende de gemeynten te verstercken, Ephes. cap. 4. vers 11. 2.Timoth. cap. 4. vers 5. Anders worden gemeenlick in het bysonder Euangelisten genaemt, die de vier Euangelien geschreven hebben.
margenoot23
Namelick, Diakenen, Actor. 6.5.
margenoot24
Dat is, logeerden.
margenootc
Ioël 2.28. Actor. 2.17.
margenoot25
Dat is, hadden de gave van toekomende dingen te voorseggen. Want opentlick voor de gemeynte de Schrifture uyt te leggen, den vrouwen verboden wort, 1.Corinth. cap. 14. vers 34. ende 1.Timoth. cap. 2. vers 12. ’t en ware dat men dit als een extra-ordinaris exempel wilde uytnemen.
margenootd
Actor. 11.28.
margenoot26
Alsoo plaghten de Propheten met uyterlicke teeckenen hare voorseggingen voor te stellen, op datse te beter in de herten der menschen ingeprent souden worden. Siet Iesa. cap. 20. vers 2. Ierem. cap. 13. vers 1. ende 27.2. Ezech. cap. 12. vers 5.
margenoote
Actor. 20.23. ende 21.33.
margenoot27
Namelick, eerst des Roomschen Stadthouders, ende daer na des wreeden Keysers Nero.
margenoot28
Dit dedense uyt liefde tot Paulum, gelijck vers 4.
margenootf
Actor. 20.24.
margenoot29
Of, verbreeckt, ende gelijck als in stucken stoot, Ps. 51. vers 19.
margenoot30
Of, stille, sonder hem meer te bidden.
margenootg
Matth. 6.10. Luce 11.2. ende 22.42.
margenoot31
Of, packten wy onse dingen.
margenoot32
Of, seer geerne, vriendelick.
margenoot33
Namelick, den Apostel, den sone Alphei, Actor. 15.13. Galat. 1.19.
margenoot34
D. de regeerders der gemeynte.
margenoot35
Gr. na een yegelick stuck.
margenoot36
Of, verheerlickten.
margenoot37
Gr. tien duysenden.
margenoot38
Namel. meynende dat de wet der ceremonien noch moet onderhouden worden, ende noch niet verstaende dat deselve door Christum is afgedaen.
margenoot39
’t Griecks woort beteeckent eygentlick met levendige stemme onderwesen worden, Luce 1.4.
margenoot40
Dat is, van de wet door Mosem beschreven.
margenoot41
Gr. afval. Dit was een lasteringe tegen Paulum: want hoewel hy leerde dat de ceremonien des Ouden Testaments door Christum vervult, ende derhalven afgedaen waren, soo en leerde hy nochtans niet, dat men de leere Mosis soude verwerpen, noch dat men de swacke Ioden, die dit noch niet en verstonden, voor dien tijt soude dwingen de ceremonien na te laten, insonderheyt dewijle hy oock selve om der swacken wille Timotheum hadde besneden, Act. 16.3.
margenoot42
D. de ceremonien der wet te onderhouden.
margenoot43
Namelick, der gemeynte, waer van de Ouderlingen onderscheyden worden.
margenoot44
D. te samen geroepen werde.
margenoot45
Anders, onder ons zijn.
margenoot46
Namelick, der Nazireen. Siet van deselve Num. cap. 6. ende hier voren Actor. 18.18.
margenoot47
Gr. hebbende een belofte op haer, ofte, over haer selven.
margenoot48
Ofte, reynight, Namel. volbrengende ende afleggende het Nazireenschap met u hooft te bescheeren, ende offeranden op te offeren, om te toonen dat ghy geen verachter der wet en zijt. Desen raet gevense op hope dat Paulus daer mede soude wech nemen de quade geruchten van hem gestroyt, dat hy een verachter der wet was, ende om meerder perijckel van ongerustheyt in de gemeynte voor te komen: ende was in sich selven niet ongeoorloft, hoewel de uytkomste geleert heeft datse niet bequaem genoegh geweest en is om de Ioden te stillen. Doch Pauli bescheydenheyt is evenwel te prijsen, dat hy het Ouderlinghschap soo veel ontsaghs toegedragen heeft, dat hy haren raet niet en heeft willen versmaden, maer volgen om der swacken wille. siet 1.Cor. 9.20.
margenoot49
Namel. die tot de offeranden ende andersins moesten gedaen worden, die beschreven worden Num. 6. versen 19, 21.
margenoot50
Namel. der ceremonien.
margenoot51
Gr. bewaert: ’t welck Paulus dede voor eenen tijt by de swacke Ioden, om haer te beter te gewinnen.
margenoot52
D. die de Christelicke religie hebben aengenomen.
margenooth
Actor. 15.23.
margenoot53
Gr. gesonden, D. eenen brief geschreven ende gesonden. siet Actor. 15.20, etc.
margenoot54
Gr. geoordeelt.
margenoot55
Namelick, wat de wet der ceremonien aengaet.
margenooti
Exod. 20.3. 1.Corinth. 8.1.
margenootk
Genes. 9.4.
margenootl
Actor. 24.6.
margenoot56
Namelick, den Priesteren.
margenoot57
Gr. de vervullinge der dagen der heyliginge: D. dat den tijt van hare belofte om was, ende dat sy deselve volgens de wet wilden afleggen, Numer. 6. vers 13. Actor. 24.18.
margenoot58
Namelick, die beschreven worden Numer. 6.13, 14, etc.
margenoot59
Ofte, alsoo.
margenoot60
Namel. van het Pincksterfeest. Siet Actor. 20.16.
margenoot61
D. die in Asien, ende soo het schijnt, te Ephesen woonende, te Ierusalem waren op-gekomen tot het Feest: die oock dickwils in Asien tegen Paulum veel quaets aengericht hebben, Actor. capp. 14. 17. 18. lieden seer wederspannigh ende nijdigh tegen Paulum, Actor. cap. 17. vers 5.
margenoot62
Gr. vermenghden.
margenoot63
Of, alle de schare, die aldaer tegenwoordigh was.
margenoot64
Dese beschuldingen wierden oock Christo ende Stephano te laste geleght, Matth. 26.61. Actor. 6.13.
margenoot65
Namelick, den tempel, ofte oock de stadt.
margenoot66
D. onbesnedene.
margenoot67
Namel. verder in, als ’t den onheyligen geoorloft was te komen, Luce 18. vers 13.
margenoot68
Gr. gemeyn, dat is, onreyn gemaeckt. Siet Actor. cap. 10. versen 14, 15.
margenootm
Actor. 20.4. 2.Timoth. 4.20.
margenoot69
Dese hoewel hy de Christelicke religie aengenomen hadde, was nochtans onbesneden, ende geen Iodengenoot.
margenoot70
’t Welck nochtans soo niet en was: maer sy meynden het om dat hy Paulum over al volghde.
margenoot71
Dat is, alle inwoonders der stadt.
margenoot72
Gr. ende daer quam een t’samenloop des volcks.
margenoot73
Namelick, op dat deselve niet meer door hem (gelijckse meynden) en soude ontheylight worden: ofte, om den tempel met sijn bloet niet te besmetten, alsoo sy voorgenomen hadden hem om te brengen, vers 31.
margenoot74
Gr. het seggen, de tijdinge.
margenoot75
Gr. Overste over duysent, Colonel, die over het guarnisoen bevel hadde, gelijck oock hier na in de volgende Capittelen.
margenoot76
Gr. vermenght was, in confusie was.
margenoot77
Of, tegen haer.
margenootn
Actor. 21.11.
margenoot78
Namel. aen de handen een, ende aen de voeten een: gelijck Agabus voorseght hadde, vers 11.
margenoot79
Namelick, wat van de sake was, Actor 22.30.
margenoot80
Gr. Parembole, welcke was een plaetse binnen Ierusalem aen het Noorden van den tempel, met mueren omringht, ende sterck gemaeckt als een burcht ofte kasteel, daer het Romeynsch guarnisoen sijn legerplaetse hadde: ende was genaemt na een Romeynsch Veltoverste Antonia. Ioseph. de bello Iudic. lib. 6. cap. 6.
margenoot81
Namelick, langhs welcke men opgingh na de burcht, die op een hooghte lagh.
margenooto
Luce cap. 23. vers 18. Ioan. 19.15. Actor. 22.22.
margenoot82
Dat is, doot hem.
margenoot83
Ofte, soo het my geoorloft is, Namelick, te spreken, soo sal ick wat spreken.
margenoot84
Hoewel Paulus een Iode ofte Hebreer was, soo sprack hy den Oversten in het Griecks aen, welcke tale seer gemeyn was, ende van vele Romeynen geleert.
margenoot85
Namelick, die ontrent drie jaren te voren onder den Stadthouder Felix het volck in oproer gebracht hadde, ende selve ontvloden was. Siet van desen Ioseph. Antiq. lib. 20. cap. 6. 7. ende de bello lib. 2. cap. 12.
margenoot86
Die daer na toenamen tot dertigh duysent toe, gelijck Iosephus schrijft.
margenoot87
Gr. mannen der moordenaren, ofte der gene die kort geweer ende moortpriemen droegen, van welcke Iosephus wonderlicke dingen verhaelt.
margenoot88
Gr. mensche.
margenootp
Actor. cap. 9. versen 11, 30.
margenoot89
Dat wort’er by gedaen tot onderscheyt van een ander Tarsen in Bithynien.
margenoot90
Siet Actor. cap. 12. vers 17. ende 13.16. ende 19.33.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken