Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxij. Capittel.

1 Paulus doet sijne verantwoordinge voor ’t volck. 3 ende verhaelt dat hy een Iode was, opgevoedt aen de voeten van Gamaliël. 4 ende dat hy, voor de wet yverende, de Christenen tot Damascum toe vervolght heeft. 6 Daer na, hoe hy wonderlick

[Folio 70r]
[fol. 70r]

uyt den hemel van Christo beroepen ende bekeert is. 12 Ende van Ananias naerder onderricht zijnde over sijne beroepinge tot het Apostelschap, van hem gedoopt is. 17 Ende hoe Christus, door een gesichte, in den tempel te Ierusalem, hem wederom verschenen is, ende hem tot de Heydenen gesonden heeft. 22 welcke woorden de Ioden hoorende, maeckten eenen nieuwen oproer, ende riepen dat hy niet en behoorde te leven. 24 Waerom de Overste hem laet binden, om gegeesselt te worden. 25 maer alsoo hy hem op sijn burgerrecht van Roomen beroept, wort het selve nagelaten. 30 ende hy voor den Ioodschen Raet gestelt.

1

MAnnen Ga naar margenoot1 Broeders ende Vaders, hoort mijne verantwoordinge, die ick tegenwoordelick tot u [doen sal.]

2

(Als sy nu hoorden dat hy in de Ga naar margenoot2 Hebreeusche tale haer aensprack, hielden sy haer te meer stil. Ende hy seyde,)

3

Ga naar margenoota Ick ben een Iodisch man, ende te Tarsen in Cilicien geboren, opgevoedt in dese stadt, Ga naar margenoot3 aen de voeten Ga naar margenootb Gamaliëls: onderwesen na Ga naar margenoot4 de bescheydenste wijse der vaderlicke wet, zijnde Ga naar margenoot5 een yveraer Godts, gelijckerwijs ghy alle heden zijt:

4

Ga naar margenootc Die Ga naar margenoot6 desen wegh vervolght hebbe Ga naar margenoot7 totter doot, bindende ende in de gevangenissen overleverende beyde mannen ende vrouwen.

5

Gelijck my oock de Hoogepriester getuyge is, ende den geheelen Raet der Ouderlingen: van dewelcke ick oock brieven genomen hebbende tot Ga naar margenoot8 de broeders, ben na Damascum gereyst, om oock de gene die daer waren, gebonden te brengen na Ierusalem, op dat sy gestraft souden worden.

6

Ga naar margenootd Maer Ga naar margenoot9 het geschiedde my, als ick reysde, ende Damascum genaeckte, ontrent den middagh, dat Ga naar margenoote snellick uyt den hemel een groot licht my rontom omscheen.

7

Ende ick viel ter aerden, ende ick hoorde eene stemme tot my seggende, Saul, Saul, wat vervolght ghy my?

8

Ende ick antwoordde, Wie zijt ghy Heere? Ende hy seyde tot my, Ick ben Iesus de Nazarener, welcken ghy vervolght.

9

Ende die met my waren sagen wel het licht, Ga naar margenootf ende wierden seer bevreest, maer de stemme des genen die tot my sprack, Ga naar margenoot10 en hoorden sy niet.

10

Ende ick seyde, Heere, wat sal ick doen? Ende de Heere seyde tot my, Staet op ende gaet henen na Damascum: ende aldaer sal met u gesproken worden, van alle het gene dat u geordineert is te doen.

11

Ende als ick Ga naar margenoot11 van wegen de heerlickheyt des selven lichts niet en sagh, soo wiert ick by de hant geleyt van de gene die met my waren, ende quam tot Damascum.

12

Ga naar margenootg Ende een seker Ananias, een Godtvruchtigh man na de wet, [goet] getuygenisse hebbende van alle de Ioden die [daer] woonden,

13

Ga naar margenoot12 Quam tot my, ende by [my] staende seyde tot my, Saul broeder, Ga naar margenoot13 Wort weder siende. Ende ter selver ure Ga naar margenoot14 wiert ick siende op hem.

14

Ende hy seyde, De Godt onser vaderen heeft u Ga naar margenoot15 te voren verordineert om sijnen wille te kennen, ende Ga naar margenoot16 den Rechtveerdigen te sien, ende de stemme uyt sijnen mont te hooren.

15

Want ghy sult hem getuyge zijn by alle menschen van het gene ghy gesien ende gehoort hebt.

16

Ende nu, wat vertoeft ghy? Staet [kolom] op, ende laet u doopen, ende Ga naar margenoot17 uwe sonden afwasschen, aenroepende den name des Heeren.

17

Ga naar margenooth Ende het gebeurde my, als ick te Ierusalem weder gekeert was, ende in den tempel badt, dat ick in Ga naar margenoot18 een vertreckinge van sinnen was:

18

Ende dat ick hem sagh, ende hy tot my seyde, Ga naar margenooti Spoedt u, ende Ga naar margenoot19 gaet in der haeste uyt Ierusalem: want sy en sullen uw’ getuygenisse van my, niet aennemen.

19

Ende ick seyde, Heere, sy weten Ga naar margenootk dat ick in de gevangenisse wierp, ende in de Synagogen geesselde die in u geloofden:

20

Ga naar margenootl Ende doe het bloet Stephani uwes Ga naar margenoot20 getuygen vergoten wiert, [dat] ick daer oock by stont, ende mede een welbehagen hadde in sijne doot, ende de kleederen bewaerde der gene die hem doodden.

21

Ende hy seyde tot my, Gaet henen: Ga naar margenootm want ick sal u verre tot den Heydenen afsenden.

22

Sy hoorden hem nu Ga naar margenoot21 tot dit woort toe: ende sy verhieven hare stemme, seggende, Ga naar margenootn Wech van der aerde met sulck eenen: want het en is niet behoorlick dat hy leve.

23

Ende als sy riepen, ende de Ga naar margenoot22 kleederen van haer smeten, ende Ga naar margenoot23 stof in de lucht wierpen,

24

Soo beval Ga naar margenoot24 de Overste dat men hem in Ga naar margenoot25 de legerplaetse soude brengen, ende seyde dat men hem met geesselen ondersoecken soude, op dat hy verstaen mochte om wat oorsake sy alsoo over hem riepen.

25

Ende alsoo sy hem Ga naar margenoot26 met de riemen uytreckten, seyde Paulus tot den Hooftman over hondert, die daer stont, Is het u-lieden geoorloft Ga naar margenoot27 eenen Romeynschen mensche, ende [dien] Ga naar margenoot28 onveroordeelt, te geesselen?

26

Als nu de Hooftman over hondert [dat] hoorde, gingh hy toe ende boodtschapte het den Oversten, seggende, Siet wat ghy te doen hebt: want dese mensche is een Romeyn.

27

Ende de Overste quam toe, ende seyde tot hem, Seght my, zijt ghy een Romeyn? ende hy seyde, Ia.

28

Ende de Overste antwoordde, Ick hebbe dit burgerrecht voor een groote somme [gelts] verkregen. Ende Paulus seyde, Maer ick ben oock [een burger] Ga naar margenoot29 geboren.

29

Terstont dan lieten sy van hem af, die hem souden ondersocht hebben. Ende de Overste wiert oock bevreest, doe hy verstont dat hy een Romeyn was, ende dat hy hem hadde gebonden.

30

Ende des anderen [daeghs,] willende de sekerheyt weten, waerom hy van de Ioden beschuldight wiert, maeckte hy hem los van de banden, ende beval dat de Overpriesters ende haren geheelen Raet souden komen: ende Paulum Ga naar margenoot30 afgebracht hebbende stelde hy [hem] voor haer.

margenoot1
Hy noemt het gemeyn volck die hem in ouderdom gelijck waren, Broeders, ende hare Oudtste ende Overste, Vaders, om haer alsoo met dese aensprake tot gunstigh gehoor te verwecken. Siet dergelijck exempel in Stephano, Actor. 7. vers 2.
margenoot2
D. Syrische, die met de Hebreeusche groote gemeynschap hadde, ende daerom voor een tale wiert gehouden. Want het Ioodsche volck na de Babylonische gevangenisse, door het geduerigh verkeeren met de Syriers ende Assyriers, hadden de suyverheyt van de Hebreeusche tale met die talen seer vermenght.
margenoota
Actor. 9.11. ende 21.39. 2.Corinth. 11.22.
margenoot3
D. onder de onderwijsinge ende opsicht van dien vermaerden wetgeleerden Gamaliël, van welckers aensien onder ’t volck getuyght wort Actor. 5.34. Ende is dese wijse van spreken hier van genomen, dat de Leeraers hooger in verhevene stoelen ofte sittens saten, ende de discipelen op leger bancken voor hare voeten, gelijck oock van Maria geseght wort Luce cap. 10. vers 39.
margenootb
Actor. 5.34.
margenoot4
Of, na de scherpste. Gr. na de scherpigheyt, D. de Pharizeeusche, die van de Ioden voor de beste ende scherpste onderhoudster der wet gehouden wiert. siet Actor. cap. 26. vers 5. Philip. 3.5.
margenoot5
D. een yveraer van de wet Godts. Doch sonder verstant, gelijck Paulus daer by voeght, Rom. 10.2.
margenootc
Actor. 8.3. ende 9.1. ende 26.9. 1.Corinth. 15.9. Galat. 1.13. 1.Timoth. 1.13.
margenoot6
D. dese leere ofte religie. siet Actor. 9. vers 2. ende cap. 19. versen 9, 23.
margenoot7
D. om haer ter doot te brengen, gelijck aen Stephano geschiet was, Act. 7. vers 60.
margenoot8
Dat is, de Ioden ende hare Overste, Actor. 9.2. die hy broeders noemt, om dat sy van een geslachte waren, hoewel bittere vyanden der Christenen.
margenootd
Actor. 9.3.
margenoot9
Siet van dese geschiedenisse Actor. 9. vers 3. ende volgens, met de aenteeckeningen daer over.
margenoote
1.Corinth. cap. 15. vers 8. ende 2.Corinth. 12.2.
margenootf
Dan. 10.7.
margenoot10
Namelick, met verstant der woorden: want anders hoorden sy het geluyt. Siet de aenteeckeninge op Actor. cap. 9. vers 7.
margenoot11
Dat is, de uytnemende klaerheyt van dit licht hadde mijne oogen alsoo verbluystert, datter gelijck schellen op waren gekomen, Actor. cap. 9. vers 18.
margenootg
Actor. cap. 9. vers 17.
margenoot12
Namelick, van Christo door een gesichte gesonden, Actor. cap. 9. vers 10.
margenoot13
Ofte, siet opwaerts.
margenoot14
Of, sagh ick op hem.
margenoot15
Of, te voren geschickt. Het Griecks woort beteeckent soo veel als, by de hant genomen.
margenoot16
Dat is, Iesum Christum, die geen sonde en heeft gekent, hoewel hy als een onrechtveerdige is veroordeelt, Iesa. cap. 53. vers 11. Actor. cap. 3. vers 14. 1.Ioan. cap. 2. vers 1.
margenoot17
D. tot een teecken ende verzegelinge dat uwe sonden door het bloet ende den Geest Christi afgewasschen zijn: een wijse van spreken die van de Sacramenten dickwils gebruyckt wort. Siet Marc. cap. 1. vers 4. Ephes. 5. vers 26. het welck naerder verklaert wort Matt. 3. vers 11. 1.Petr. 3.21. 1.Ioan. 1.7.
margenooth
Actor. 9.28.
margenoot18
Gr. uytstant: waer van siet Actor. cap. 10. vers 10. Dit schijnt geschiet te zijn na dat hy uyt Arabien weder na Ierusalem gekeert was, drie jaren na sijne bekeeringe, Galat. 1.18.
margenooti
Matth. 10.14.
margenoot19
Dit geheel verhael Pauli, gelijck oock ’t vorige, dient daer toe om de Ioden te bewijsen, dat hy niet uyt onwetentheyt van de beloften den Ioden geschiet, noch uyt eenige partijschap tegen haer, maer alleen door de stemme ende den wille Godts gedrongen zijnde tot de Heydenen was gegaen, om haer het Euangelium te prediken.
margenootk
Actor. 22.4.
margenootl
Actor. 7.58. ende 8.1.
margenoot20
Gr. martyros, waer van het woort Martelaer komt, om dat sy met haer bloet de waerheyt des Euangeliums getuygenisse geven, van welcke Stephanus na de verrijsenisse Christi d’eerste is geweest.
margenootm
Actor. 9.15. ende 13.2. Galat. 1.15. ende 2.8. Ephes. 3.8. 1.Timoth. 2.7. ende 2.Timoth. 1.11.
margenoot21
Namelick, om dat sy niet en konden verdragen, dat de Heydenen haer gelijck gestelt, ofte boven haer wierden verheven, zijn sy daer over soo ontstelt geworden.
margenootn
Actor. 21.36.
margenoot22
Ofte, mantels, opperkleederen.
margenoot23
Namel. uyt ongestuymigheyt als rasende menschen. Andere meynen dat sy sulcks deden om te toonen dat hy na hare wet als een lasteraer behoorde gesteenight te worden: waer toe het afwerpen van de kleederen diende, Actor. 7.58. ende het werpen van stof in plaetse van steenen, die sy daer niet en hadden.
margenoot24
Namel. de Colonel ofte Commandeur van het kasteel Antonia, genaemt Claudius Lysias, Actor. 23.26.
margenoot25
Siet daer van Actor. cap. 21. vers 34.
margenoot26
Dat is, alsoo bonden, dat sijne leden uytgereckt wierden aen eenen staeck ofte pilaer om gegeesselt te worden.
margenoot27
D. eenen die het burgerrecht van de stadt Roomen heeft. Siet vers 28.
margenoot28
D. sonder behoorlicke kennisse van saken genomen te hebben.
margenoot29
Namelick, niet dat hy in de stadt van Roomen geboren was, maer in de stadt Tarsen in Cilicien, welcker burgers van den Keyser Augusto verkregen hadden het burgerrecht der stadt Roomen, door dien sy in de oorloge des selven tegen Brutum ende Cassium, met hem gehouden ende veel geleden hadden, van hare middelen daer door berooft wesende. Siet Dion. Chrys. in Tars. 2. ende Dion. Cass. lib. 47. Plinius noemt deselve oock een vrije stadt, Hist. nat. lib. 5. cap. 27. Siet oock de aenteeckeninge op Actor. cap. 9. vers 11.
margenoot30
Namelick, uyt het kasteel Antonia, (het welck op een hooghte lagh) na beneden, ergens in een plaetse van het voorkasteel, ofte daer ontrent daer hy den Raet der Ioden heeft ontboden. Want het en is niet waerschijnlick dat hy in den tempel selve Paulum gebracht heeft: alsoo Lysias met de sijne Heydenen waren, ende daerom in den tempel selve niet en mochten komen, ende nochtans blijckt Actor. 23.10. dat hy ende sijne soldaten daer tegenwoordigh zijn geweest.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken