Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 70v]
[fol. 70v]

Het xxiij. Capittel.

1 Paulus beginnende in den Raet sijne verantwoordinge, wort door bevel des Hoogenpriesters geslagen. 3 waer over hy den selven ernstelick bestraft, niet wetende dat hy de Hoogepriester was. 6 Ende alsoo een deel van den Raet Sadduceen waren, verklaerde hy dat hy een Pharizeer was, ende om de opstandinge uyt den dooden geoordeelt wiert. 7 waer over de Pharizeen ende Sadduceen in twist geraken, ende hy wort van de Pharizeen onschuldigh verklaert. 11 Wort van den Heere aengesproken ende getroost. 12 Veertigh mannen verbinden haer selven met eenen vloeck, niet te sullen eten noch drincken tot datse hem gedoot hebben. 16 het welck Paulus door sijn susters sone verneemt, ende den Oversten bekent maeckt. 23 Die hem des nachts, door krijghsknechten geleyt zijnde, na Cesareen tot Felix den Stadthouder sendt, met eenen brief, waer in de sake verhaelt wort. 34 Felix den brief gelesen hebbende, doet Paulum in ’t Richthuys Herodis bewaren.

1

ENde Paulus de oogen op den Raet houdende, seyde, Mannen broeders Ga naar margenoota ick hebbe Ga naar margenoot1 met alle goede conscientie Ga naar margenoot2 voor Godt gewandelt tot op desen dagh.

2

Ga naar margenootb Maer de Hoogepriester Ananias beval de gene die by hem stonden, dat sy hem op den mont souden slaen.

3

Doe seyde Paulus tot hem, Godt sal u slaen, Ga naar margenoot3 ghy gewittede wandt: Ga naar margenootc Sit ghy oock om my te oordeelen na de wet, ende beveelt ghy Ga naar margenoot4 tegen de wet dat men my sal slaen?

4

Ende die daer by stonden seyden, Scheldt ghy den Hoogenpriester Godts?

5

Ende Paulus seyde, Ga naar margenoot5 Ick en wist niet, broeders, dat het de Hoogepriester was. Want daer is geschreven, Ga naar margenootd Den Oversten uwes volcks en sult ghy niet Ga naar margenoot6 vloecken.

6

Ende Paulus wetende, dat het een deel was Ga naar margenoot7 van de Sadduceen, ende het ander van de Pharizeen, riep in den Raet, Mannen broeders, Ga naar margenoote ick ben Ga naar margenoot8 een Pharizeer, eens Pharizeers sone: ick worde over Ga naar margenoot9 de hope ende opstandinge der dooden Ga naar margenoot10 geoordeelt.

7

Ende als hy dit gesproken hadde, ontstont daer Ga naar margenoot11 tweedracht tusschen de Pharizeen ende de Sadduceen, ende Ga naar margenoot12 de menighte wiert Ga naar margenoot13 verdeelt.

8

Ga naar margenootf Want de Sadduceen seggen datter geen opstandinge en is, noch Engel, noch Ga naar margenoot14 Geest: maer de Pharizeen belijden het Ga naar margenoot15 beyde.

9

Ende daer geschiedde een groot geroep: ende de Schriftgeleerde Ga naar margenoot16 van de zijde der Pharizeen stonden op, ende streden, seggende, Ga naar margenootg Wy en vinden geen quaet in desen mensche: ende indien een Geest tot hem gesproken heeft, ofte een Engel, en laet ons tegen Godt niet strijden.

10

Ende als’er grooten Ga naar margenoot17 tweedracht onstaen was, de Overste vreesende, dat Paulus van haer verscheurt mochte worden, geboodt dat het krijghsvolck soude af komen, ende hem uyt het midden van haer wech rucken, ende in de legerplaetse brengen.

11

Ga naar margenooth Ende den volgenden nacht Ga naar margenoot18 stont de Heere by hem, ende seyde, Hebt goeden moedt Paule. Want gelijck ghy te Ierusalem Ga naar margenoot19 van my betuyght hebt, alsoo moet ghy oock te Roomen getuygen. [kolom]

12

Ga naar margenooti Ende als het dagh geworden was, maeckten sommige van de Ioden een t’samenrottinge, ende Ga naar margenoot20 vervloeckten haer selven, seggende dat sy noch eten noch drincken en souden, tot dat sy Paulum souden gedoot hebben.

13

Ende sy waren meer dan veertigh die desen eedt te samen gedaen hadden.

14

Dewelcke gingen tot de Overpriesters ende de Ouderlingen ende seyden, Wy hebben ons selven met vervloeckinge vervloeckt, niet te sullen nutten tot dat wy Paulum sullen gedoot hebben.

15

Ghy dan nu laet Ga naar margenoot21 den Oversten weten, Ga naar margenoot22 met den Raet, dat hy hem morgen tot u af brenge, als of ghy Ga naar margenoot23 naerder kennisse soudet nemen van sijne saken: ende wy zijn bereyt hem om te brengen eer hy by [u] komt.

16

Ende als Pauli susters sone dese lage gehoort hadde, quam hy daer, ende gingh in de legerplaetse, ende boodtschapte het Paulo.

17

Ende Paulus riep tot hem een van de Hooftmannen over hondert, ende seyde, Leydt dese jongelingh henen tot den Oversten: want hy heeft hem wat te boodtschappen.

18

Dese dan nam hem ende bracht [hem] tot den Oversten, ende seyde, Paulus de gevangen heeft my tot hem geroepen, ende begeert dat ick desen jongelingh tot u soude brengen, die u wat heeft te seggen.

19

De Overste nu nam hem by der hant, ende bezijden gegaen zijnde vraeghde hy, Wat is ’t dat ghy my hebt te boodtschappen?

20

Ende hy seyde, Ga naar margenoot24 De Ioden zijn Ga naar margenootk over een gekomen om van u te begeeren, dat ghy Paulum morgen soudet in den Raet af brengen, als of sy yet van hem naerder souden ondersoecken.

21

Doch Ga naar margenoot25 en gelooft haer niet. Want meer dan veertigh mannen uyt haer, leggen hem lagen, welcke haerselven Ga naar margenoot26 met een vervloeckinge verbonden hebben noch te eten noch te drincken, tot dat sy hem sullen omgebracht hebben: ende sy zijn nu gereet, verwachtende Ga naar margenoot27 de toesegginge van u.

22

De Overste dan liet den jongelingh gaen, [hem] gebiedende, En seght niemant voort, dat ghy my sulcks geopenbaert hebt.

23

Ende sekere twee van de Hooftmannen over hondert tot hem geroepen hebbende, seyde hy, Maeckt twee hondert krijghsknechten gereedt, op dat sy tot Ga naar margenoot28 Cesareen trecken, ende seventigh ruyters, ende twee hondert Ga naar margenoot29 schutters, Ga naar margenoot30 tegen de derde ure des nachts.

24

Ende laetse [zadel-]beesten bestellen, op dat sy Paulum daer op setten, ende behouden over brengen tot den Stadthouder Ga naar margenoot31 Felix.

25

Ende hy schreef eenen brief, hebbende desen inhoudt.

26

Claudius Lysias aen den Ga naar margenoot32 machtighsten Stadthouder Felix groetenisse.

27

Ga naar margenootl Alsoo dese man van de Ioden gegrepen was, ende van haer omgebracht soude geworden zijn, ben ick daer over gekomen met het krijghsvolck, ende hebbe hem [haer] ontnomen, bericht zijnde dat hy een Romeyn is.

28

Ende willende de sake weten, waer over sy hem beschuldighden, brachte ick hem af in haren Raet.

29

Welcken ick bevont beschuldight te worden over Ga naar margenoot33 vragen harer wet, maer geen beschuldinge tegen hem te zijn, die de doot ofte banden weerdigh is.

[Folio 71r]
[fol. 71r]

30

Ende als my te kennen gegeven was, dat van de Ioden een lage tegen desen man [geleght] soude worden, soo hebbe ick [hem] terstont aen u gesonden: gebiedende oock de beschuldigers voor u te seggen het gene sy tegen hem hadden. Vaert wel.

31

De krijghsknechten dan, gelijck haer bevolen was, namen Paulum ende brachten hem des nachts tot Ga naar margenoot34 Antipatris.

32

Ende des anderen daeghs, latende de ruyters met hem trecken, keerden sy wederom na de legerplaetse.

33

Dewelcke als sy te Cesareen gekomen waren, ende den brief den Stadthouder over gelevert hadden, hebben sy oock Paulum voor hem gestelt.

34

Ende de Stadthouder [den brief] gelesen hebbende, vraeghde, uyt wat provintie hy was, ende verstaende dat hy van Cilicien was,

35

Seyde hy, Ick sal u Ga naar margenoot35 hooren, als oock uwe beschuldigers hier sullen gekomen zijn. Ende hy beval dat hy in het Ga naar margenoot36 Richthuys Ga naar margenoot37 Herodis soude bewaert worden.

margenoota
Actor. 24.16.
margenoot1
Namel. niet alleen in het Christendom, maer oock in het Iodendom, want hy doe oock Godt oprechtelick sonder geveynstheyt hadde gedient na de kennisse die hy hadde, hoewel hy de Christenen daer na uyt onverstant hadde vervolght. siet voorder 2.Timoth. 1.3.
margenoot2
Ofte, Godt gedient. Het Griecks woort beteeckent eygentlick in eenige stadt als een goede Overheyt, ofte als een goet burger hem dragen. Siet oock Philip. c. 1. vers 27. ende 3.20.
margenootb
1.Reg. 22.24. Ierem. 20.2. Ioan. 18.22.
margenoot3
Dat is, ghy geveynsde, die ghy wel een Priesterlick kleet hebt, maer een wreet ende onrechtveerdigh herte. Siet Matth. 23.27, 28. ende dese woorden Pauli en moeten niet genomen worden voor scheltwoorden, Matth. 5.22. ofte woorden van wraeck-gierigheyt, ofte van vergeldinge van quaet met quaet, maer voor een ernstige bestraffinge van desen mensche, ende voor een vrymoedige aensegginge van Godts oordeel over hem. Siet dergelijcke 2.Tim. 4. vers 14.
margenootc
Deuter. 17.9.
margenoot4
Gr. de wet overtredende.
margenoot5
Dewijle de Hoogepriesters in dien tijt dickwils veranderden, oock selfs alle jaren, Ioan. 11. vers 49. ende Paulus nu over langen tijt te Ierusalem niet veel verkeert en hadde, soo en is het niet wonder dat hy den Hoogenpriester van aengesichte niet gekent en heeft, te meer om dat oock de Hoogepriester selve in alle vergaderingen niet tegenwoordigh en was, ende om dat hier alles confuselick toegingh, gelijck uyt de geheele handelinge blijckt. Siet Iosephus Antiq. lib. 20. cap. 6. 7. 8.
margenootd
Exod. 22.28.
margenoot6
Gr. qualick toe spreken, ofte, qualick van hem spreken, schelden. Want hoewel Paulus niet en hadde dan recht gesproken, nochtans om dattet by de omstanders eenen schijn hadde van schelden, soo wil hy seggen, dat hy sulcks oock soude vermijdt hebben, hadde hy den Hoogenpriester gekent.
margenoot7
Van dese twee secten, siet Matth. cap. 3. vers 7. ende 22.23. Iosephus Antiq. lib. 18. cap. 2. ende de bello Iud. lib. 2. cap. 7.
margenoote
Actor. 24.21. ende 26.6. Philip. cap. 3. vers 5.
margenoot8
Namelick, van leven geweest, ende noch met haer staende in het gevoelen aengaende de opstandinge der dooden, ende eenige andere stucken. Hy spreeckt hier de waerheyt, hoewel hy een deel van deselve verswijght, om de vyanden van Godts Kercke alsoo te verwerren.
margenoot9
Dit kan verstaen worden, ofte van de hope der opstandinge, ofte oock van de hope der saligheyt ende der opstandinge, alsoo de Sadduceen beyde loochenden, overmits sy de onsterflickheyt der zielen ontkenden.
margenoot10
D. voor rechte gestelt.
margenoot11
Ofte, oproer.
margenoot12
Namelick, der gene die daer vergadert waren.
margenoot13
Gr. gescheurt.
margenootf
Matth. 22. vers 23. Marc. cap. 12. vers 18. Luce 20.27.
margenoot14
Dat is, onsterffelickheyt der zielen: ofte geestelick wesen dat onsterffelick is.
margenoot15
Namelick, de opstandinge der lichamen, ende de onsterffelickheyt der geesten, dat is, der Engelen ende zielen.
margenoot16
Gr. van het deel.
margenootg
Actor. cap. 25. vers 25. ende cap. 26. vers 31.
margenoot17
Ofte, oproer.
margenooth
Actor. 18.9.
margenoot18
Namelick, in een gesichte, ofte in eenen droom, ofte in een vertreckinge van sinnen, 2.Corinth. 12.1.
margenoot19
Ofte, van die dingen die my aengaen.
margenooti
Act. 23.21, 29, 30.
margenoot20
Gr. anethematisan, D. swoeren dat sy een anathema, ofte vervloeckinge voor Godt wilden zijn, soo sy aten of droncken eer sy Paulum gedoot hadden. siet vers 21. Matth. 26. vers 74. Rom. 9.3. Galat. 1.8.
margenoot21
Namelick, Lysias, waer van siet d’aent. Actor. 22.24.
margenoot22
Ofte, met goet-vinden des Raets. Want Paulus was doe alleen in de macht des Oversten, ende niet des Raets.
margenoot23
Ofte, volkomener, bescheydentlicker, nauwer, scherper.
margenoot24
D. de Raet der Ioden, met eenige andere.
margenootk
Actor. 23.12.
margenoot25
Ofte, laet u van haer niet overreden, D. willight dat haer niet in.
margenoot26
Gr. vervloeckt hebben.
margenoot27
Namel. dat ghy hem sult afbrengen in haren Raet.
margenoot28
Namel. in Palestinen, aen de Middelantsche zee gelegen, daer de Stadthouder sijne ordinarie residentie ende gerichte hieldt, als de sterckste ende gelegenste stadt in dat lant. Tacit. Histor. lib. 2.
margenoot29
Gr. dexiolabous, het welck eygentlick beteeckent die met de rechter hant vatten, Namel. de spiessen om die te werpen, ofte schieten op de vyanden.
margenoot30
Gr. van, Namel. na den ondergangh der sonne, tegen de tweede wake, om hem alsoo dien nacht buyten sorge te mogen brengen.
margenoot31
Dese Felix was de broeder van eenen Pallas die eerst een slave, daer na een vrygelatene des Keysers Claudij was, welcke met een ander vrygelatene, Narcissus genaemt, genoeghsamelick het Roomsche Rijck onder desen Keyser regeerden. Soo dat dese Pallas sijnen broeder Felix tot eenen Stadthouder over Iudea van des Keysers wegen gestelt hadde. Siet Suetonius in Claudio cap. 28. ende Iosephus Antiq. lib. 20. cap. 5.6. Tacitus Ann. lib. 12.
margenoot32
Siet Luce 1.3. Actor. cap. 24. vers 3. ende 26.25.
margenootl
Actor. 21.33.
margenoot33
Soo spreeckt hy als een Heyden, als of het de pijne niet weert en ware om over de geschillen in de Ioodsche religie eenige moeyte te maken. Doch Godt heeft dit sijn gevoelen gebruyckt om Paulum uyt de onrechtveerdige handen der Ioden te verlossen.
margenoot34
Een stadt gelegen aen de Middelantsche zee tusschen Ioppe ende Cesareen, ontrent sestien mijlen van Ierusalem, ende acht van Cesareen, die van Herodes de Groote opgebouwt ende gesterckt was, ende na sijn vader Antipatris genaemt, Ioseph. Antiq. lib. 16. cap. 9.
margenoot35
Ofte, ten vollen hooren, gelijck het Griecks woort mede brenght.
margenoot36
Gr. Praitorio, van het Latijnsch woort Praetorium, het welck beteeckent een palleys des oppersten Gebieders, het zy Prince, Gouverneur, ofte Velt overste: gelijck te sien is Matth. 27.27. Marc. 15.16. Philip. 1.13. daer in oock een bysonder plaetse was om recht te doen.
margenoot37
Het wiert soo genaemt, om dat Herodes de Groote het selve aldaer gesticht hadde, doe hy dese stadt te voren genaemt Stratonis toren sterck maeckte, ende na den name des Keysers Augusti Cesareen noemde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken