Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

1 De inleydinge deses Sendtbriefs, waer in verklaert wort, wie de schrijver is des selven, namelick Paulus, die sijn ampt, beroepinge, ende leere van den persoon Christi kortelick aenwijst. 6 De persoonen, aen welcke hy schrijft, met eene prijsinge van haer geloove. 9 De genegentheyt die hy heeft om tot haer te komen, om haer soo wel als anderen het Euangelium te prediken, haer te verstercken, ende van haer versterckt te worden. 16 Daer na stelt hy voor de ware leere van de rechtveerdighmakinge des menschen voor Godt, door het geloove: ende bewijst het selve met een plaetse der heylige Schrift. 18 Hy wederleght het verkeert gevoelen van andere, ende bewijst dat de Heydenen door het licht der nature niet en konnen gerechtveerdight worden voor Godt. 19 overmits sy dat licht onderdrucken, ende de kennisse die sy van Godt hebben misbruycken tot afgoderije, 24 waer over sy in eenen verkeerden sin over gegeven zijn. 29 ende vol zijn van alle grouwelen in haer leven, die hy met een langh register verhaelt.

1

Ga naar margenoot1 PAULUS een dienstknecht JESU CHRISTI, Ga naar margenoot2 een geroepen Apostel, Ga naar margenoota Ga naar margenoot3 afgesondert Ga naar margenoot4 tot het Euangelium Godts,

2

(Het welck hy te voren Ga naar margenootb belooft hadde door sijne Propheten, in de heylige Ga naar margenoot5 Schriften.)

3

Van sijnen Sone (die Ga naar margenoot6 geworden is Ga naar margenootc uyt den Ga naar margenoot7 zade Davids, Ga naar margenoot8 na den vleesche: [kolom]

4

Die Ga naar margenoot9 krachtelick Ga naar margenoot10 bewesen is te zijn Ga naar margenootd de Sone Godts, Ga naar margenoot11 na den Geest der Ga naar margenoot12 heylighmakinge, Ga naar margenoot13 uyt de opstandinge der dooden) [namelick] Iesu Christo onsen Heere:

5

(Door welcken wy hebben ontfangen Ga naar margenoot14 genade, ende het Apostelschap, Ga naar margenoot15 tot gehoorsaemheyt des geloofs onder alle de Heydenen, Ga naar margenoot16 voor sijnen name.

6

Ga naar margenoot17 Onder welcke ghy oock zijt, Ga naar margenoot18 geroepene Iesu Christi)

7

Allen die te Roomen zijt, geliefde Ga naar margenoot19 Godts, [ende] Ga naar margenoote geroepene heylige: Ga naar margenoot20 genade zy u ende vrede van Godt onsen Vader, ende den Heere Iesu Christo.

8

Eerstelick dancke ick mijnen Godt door Iesum Christum over u allen, dat uw’ geloove Ga naar margenoot21 verkondight wort in de geheele werelt.

9

Want Ga naar margenootf Godt is mijn getuyge,

[Folio 74v]
[fol. 74v]

Ga naar margenootg welcken ick diene Ga naar margenoot22 in mijnen geest, Ga naar margenoot23 in het Euangelium sijns Soons, hoe ick sonder nalaten uwer gedencke,

10

Ga naar margenooth Alle tijt in mijne gebeden biddende, Ga naar margenoot24 of mogelick my noch t’eeniger tijt goede gelegentheyt gegeven wierde Ga naar margenoot25 door den wille Godts om tot u-lieden te komen.

11

Ga naar margenooti Want ick verlange om u te sien, Ga naar margenootk op dat ick u eenige geestelicke gave mochte mede deylen, ten eynde ghy versterckt soudet worden:

12

Dat is, om mede Ga naar margenoot26 vertroost te worden onder u, door het onderlinge geloove, soo het uwe als het mijne.

13

Doch ick en wil niet dat u onbekent zy, broeders, Ga naar margenootl dat ick menighmael voorgenomen hebbe tot u te komen (ende ben tot noch toe Ga naar margenoot27 verhindert geweest) op dat ick oock onder u Ga naar margenoot28 eenige vrucht soude hebben, gelijck als oock onder de andere Heydenen.

14

Ga naar margenootm Beyde Ga naar margenoot29 Griecken ende Barbaren, beyde wijsen ende onwijsen Ga naar margenoot30 ben ick een schuldenaer.

15

Alsoo Ga naar margenoot31 het gene in my is, dat is volveerdigh om u oock die te Roomen zijt, het Euangelium te verkondigen.

16

Ga naar margenootn Want Ga naar margenoot32 ick en schame my des Euangeliums Christi niet: Ga naar margenooto Want het is Ga naar margenoot33 een kracht Godts tot saligheyt een yegelick die gelooft, Ga naar margenoot34 eerst den Iode, ende [oock] den Grieck.

17

Ga naar margenootp Want Ga naar margenoot35 de rechtveerdigheyt Godts wort in het selve geopenbaert Ga naar margenoot36 uyt geloove tot geloove: gelijck geschreven is, Ga naar margenootq Maer de Ga naar margenoot37 rechtveerdige sal uyt den geloove leven.

18

Want Ga naar margenoot38 de toorne Godts wort geopenbaert van den hemel over alle Ga naar margenoot39 godtloosheyt ende Ga naar margenoot40 ongerechtigheyt der menschen, [als] die Ga naar margenoot41 de waerheyt Ga naar margenoot42 in ongerechtigheyt Ga naar margenoot43 t’onderhouden.

19

Ga naar margenootr Overmits Ga naar margenoot44 het gene van Godt kennelick is in Ga naar margenoot45 haer openbaer is: want Godt Ga naar margenoot46 heeft het haer geopenbaert.

20

Ga naar margenoots Want sijne Ga naar margenoot47 onsienelicke dingen worden van de scheppinge der werelt aen, uyt de Ga naar margenoot48 schepselen verstaen ende doorsien, beyde Ga naar margenoot49 sijne eeuwige kracht ende Ga naar margenoot50 Goddelickheyt, op dat sy Ga naar margenoot51 niet te verontschuldigen en souden zijn.

21

Om dat sy Ga naar margenoot52 Godt kennende, [hem] Ga naar margenoot53 als Godt niet en hebben verheerlickt ofte [kolom] gedanckt: Ga naar margenoott maer zijn Ga naar margenoot54 verydelt geworden in hare overleggingen, ende haer onverstandigh herte is verduystert geworden.

22

Haer uytgevende Ga naar margenoot55 voor wijse, zijn sy dwaes geworden.

23

Ga naar margenootv Ende hebben de heerlickheyt Ga naar margenoot56 des onverderflicken Godts Ga naar margenoot57 verandert in de gelijckenisse eenes beelts van een verderflick mensche, ende van gevogelte, ende van viervoetige, ende kruypende [gedierten.]

24

Ga naar margenoot58 Daerom heeftse Godt oock Ga naar margenoot59 over gegeven Ga naar margenoot60 in de begeerlickheden harer herten tot onreynigheyt, om hare lichaemen Ga naar margenoot61 onder malkanderen te onteeren.

25

[Als] die Ga naar margenoot62 de waerheyt Godts Ga naar margenoot63 verandert hebben in de leugen, ende het schepsel ge-eert ende gedient hebben Ga naar margenoot64 boven den Schepper, die te prijsen is in der eeuwighet, Amen.

26

Daerom heeftse Godt over gegeven Ga naar margenootx tot Ga naar margenoot65 oneerlicke bewegingen. Want oock hare vrouwen hebben ’t natuerlick gebruyck verandert in het [gebruyck] tegen nature.

27

Ende insgelijcks oock de mannen nalatende het natuerlick gebruyck der vrouwe, zijn verhittet geworden in haren lust tegen malkanderen, mannen met mannen schandelickheyt bedrijvende, ende Ga naar margenoot66 de vergeldinge van hare dwalinge, die [daer toe] behoorde, in haer selven ontfangende.

28

Ende gelijck ’t haer niet goet gedacht en heeft Godt Ga naar margenoot67 in erkentenisse Ga naar margenoot68 te houden, soo heeftse Godt over gegeven Ga naar margenoot69 in eenen verkeerden sin, om te doen dingen die niet en betamen.

29

Vervult zijnde met alle Ga naar margenoot70 ongerechtigheyt, hoererije, Ga naar margenoot71 boosheyt, gierigheyt, quaetheyt: vol van nydigheyt, moort, twist, bedrogh, Ga naar margenoot72 quaet-aerdigheyt:

30

Oorblasers, Ga naar margenoot73 achterklappers, Ga naar margenoot74 haters Godts, Ga naar margenoot75 smaders, hooveerdige, Ga naar margenoot76 laetdunckige, vinders van quade dingen, den ouderen ongehoorsaem,

31

Onverstandige, verbontbrekers, Ga naar margenoot77 sonder natuerlicke liefde, onversoenlicke, onbarmhertige.

32

Dewelcke Ga naar margenoot78 daer sy het recht Godts weten ([namelick,] dat de gene die sulcke dingen doen, des doots weerdigh zijn) niet alleen deselve en doen, Ga naar margenooty maer oock mede Ga naar margenoot79 een welgevallen hebben in de gene diese doen.

margenoot1
Waerom Paulus, die te voren Saulus hiet, den name Pauli in alle sijne Sendtbrieven heeft gehouden, daer van siet de reden in d’aenteeck. op Actor. 13.9.
margenoot2
Of, geroepen tot een Apostel: welcken tijtel hy hemselven hier geeft, om terstont in den begin aen te wijsen, dat de vermaningen die hy in desen brief den Romeynen doet, na eysch van sijne beroepinge geschieden. siet Actor. 9. vers 15. 2.Corinth. 5.19, 20.
margenoota
Actor. 9.15. ende 13.2. Galat. 1.15.
margenoot3
Namel. van moeders lichaem aen in Godts voornemen, Galat. 1. vers 15. ende daer na in der daet door het bevel des Heyligen Geests, om het Euangelium onder de Heydenen te verkondigen, Actor. 13. vers 2.
margenoot4
Namelick, om het selve te prediken.
margenootb
Genes. 3.15. ende 22.18. ende 26.4. ende 49.10. Deuter. 18.15. 2.Sam. 7.12. Psalm 132. vers 11. Iesa. 4.2. ende 7.14. ende 9.5. ende 40.10. Ierem. 23.5. ende 33.14. Ezech. 34.23. ende 37.24. Dan. 9.24. Mich. 7.20.
margenoot5
Namelick, des Ouden Testaments.
margenoot6
Ofte, geboren: gelijck Galat. cap. 4. vers 4.
margenootc
Matth. cap. 1. vers 1. Luce. 1.32. Actor. 2.30. ende 13.23. 2.Timoth. 2.8.
margenoot7
D. nakomelingen.
margenoot8
Dat is, na sijne menschelicke nature, Ioan. 1. vers 14. 1.Timoth. cap. 3.vers 16.
margenoot9
Gr. in kracht, of, met kracht.
margenoot10
Ofte, verklaert, Gr. bepaelt.
margenootd
Iesa. 9.5. ende 44.6. ende 54.5. Ioan. 2.19. Rom. 9.5. 1.Ioan. 5.20.
margenoot11
Dat is, na sijne Goddelicke nature, die oock eenen eeuwigen Geest genaemt wort, Hebr. 9. vers 14. siet oock 1.Tim. 3. vers 16. 1.Petr. 3. vers 18.
margenoot12
Ofte, der heyligheyt, Dat is, die in hemselven heyligh is, ende door sijne verdienste ende kracht ons heyligh maeckt, Hebr. 2.11.
margenoot13
D. door dien hy hemselven uyt den dooden heeft opgeweckt, Ioan. cap. 2. versen 19, 21 ende 10. vers 18.
margenoot14
Dat is, de genade des Apostelschaps: ofte de genade tot bekeeringe, ende boven dien tot het Apostelschap.
margenoot15
Dat is, om de Heydenen te brengen tot gehoorsaemheyt Christi ende tot het geloove, Actor. cap. 26. vers 16.
margenoot16
Dat is, op dat Christi name haer bekent ende van haer verheerlickt soude worden. Ofte, in, uyt sijnen name, 2.Corinth. cap. 5. vers 20.
margenoot17
Gr. in.
margenoot18
Dat is, die niet alleen door ’t woort uyterlick, maer oock door de kracht des Geests Christi inwendelick tot de gemeenschap Christi zijt geroepen ende gekomen. Waerom hy haer oock in het volgende vers geroepene heylige, ende geliefde Godts noemt. Siet Rom. 8.28. 1.Corinth. 1.2. Want hoewel oock in dese gemeynte, gelijck als in andere, huychelaers konden zijn, soo noemt hy die nochtans altijt in ’t begin sijner brieven na den eysch der liefde van het beste deel onder haer.
margenoot19
Ofte, van Godt, 1.Ioan. 4.10, 19.
margenoote
1.Corinth. 1.2. Ephes. 1.1.
margenoot20
Onder dese twee woorden wort, na de wijse van spreken der Hebreen, begrepen alle geestelicke ende lichamelicke welstant: ende wort door het woort genade verstaen de oorspronck ofte fonteyne van alle weldaden Godes over ons, ende door het woort vrede de vruchten ende het gevoelen van dien. Siet Psalm 63. vers 4. Ioan. 16. vers 33. Rom. 5.1. Philip. cap. 4. vers 7.
margenoot21
Dat is, ruchtbaer ende bekent gemaeckt wort, in de gemeynten van de geheele werelt. Een figuerlicke maniere van spreken, die alhier nochtans gegront is, overmits’er uyt alle gewesten van de werelt tot Roomen quamen, die sulcks elck in sijn lant konden verhalen.
margenootf
Rom. 9.1. 2.Corinth. 1.23. ende 11.31. Galat. 1.20. Philip. 1.8. 1.Thessal. 2.5.
margenootg
2.Timoth. 1.3.
margenoot22
Ofte, met mijnen geest, D. van gantscher herten.
margenoot23
D. in ’t verkondigen des Euangeliums: gelijck vers 1.
margenooth
Rom. 15.23, 32.
margenoot24
Ofte, indien my noch t’eeniger tijt een voorspoedige reyse gegeven wierde door den wille Godts, dat ick tot u magh komen.
margenoot25
Gr. in den wille Godts. Dit doet hy daer by, om dat hy in ’t verbreyden des Euangeliums de ordre volghde, die hem Godt door sijnen Geest voorschreef, Actor. 16.7, 9, 10.
margenooti
1.Thess. 3.10.
margenootk
Rom. 15.29.
margenoot26
Ofte, vermaent: want het Griecks woort beteeckent beyde, ende beyde kan op Paulum gepast worden, alsoo selve oock de Engelen door de gemeynte Godts naerder kennisse ende ervaringe krijgen van de menigerley wijsheyt Godts, Ephes. 3.10. 1.Petr. 1.12.
margenootl
1.Thess. 2.18.
margenoot27
Namelick, ofte door voorvallende swarigheden, of door Godts bevel, gelijck Actor. 16.7.
margenoot28
Namelick, van mijnen dienst, ende beroepinge tot een Apostel Christi onder de Heydenen, om haer tot Christum te bekeeren, of ten minsten in haer geloove meer ende meer te bevestigen.
margenootm
1.Corinth. 9 16.
margenoot29
Onder dese twee eerste worden alle soorten van Heydenen verstaen, Actor. cap. 28. vers 2. ende door wijse ende onwijse allerley menschen in het bysonder onder de Griecken ofte Barbaren: ende ’t schijnt dat Paulus daer mede de gunste der Romeynen wil verwecken, om dat sy haer selven de kloeckste ende wijste van alle menschen hielden.
margenoot30
D. ben ick gehouden, uyt kracht van mijn beroep, het Euangelium te prediken.
margenoot31
Ofte, wat my aengaet, ick ben volveerdigh.
margenootn
Psalm 40. vers 10. 2.Timoth. 1.8.
margenoot32
Ofte, ick en schroome niet, Dat is, ick en soecke my niet te ontslaen, ofte te ontrecken van het verkondigen des Euangeliums, gelijck men doet van saken daer men hem over schaemt.
margenooto
1.Corinth. 1.18. ende 15.2.
margenoot33
D. een krachtigh middel van Godt daer toe verordineert, gelijck 1.Corinth. 1. vers 18.
margenoot34
Want het Euangelium moest eerst den Ioden ende daer na den Heydenen verkondight worden, Actor. cap. 13. vers 46.
margenootp
Rom. 3.21. Philip. 3.9.
margenoot35
Dat is, de rechtveerdigheyt waer door wy voor het gerichte Godts konnen bestaen, welcke is alleen de rechtveerdigheyt Christi, die ons van Godt wort geschoncken, ende door het geloove toegereeckent.
margenoot36
Dat is, tot dagelicksche toeneminge ende versterckinge in het geloove. siet diergelijcke 2.Corinth. 3.18.
margenootq
Habak. 2.4. Ioan. 3.36. Galat. 3.11. Hebr. 10.38.
margenoot37
Ofte, de rechtveerdige uyt den geloove sal leven: het welck met den Hebreeuschen text, Habak. 2.4. ende met het ooghmerck Pauli alhier, oock wel over een komt.
margenoot38
Dat is, de straffen die Godt uyt den hemel sendt, gelijck versen 24, 26, 28. naerder wort uytgedruckt, welcke niet dan over onrechtveerdige worden gesonden.
margenoot39
Daer door worden verstaen alle sonden strijdende tegen de eerste tafel, die verhaelt worden in eenige volgende verssen.
margenoot40
Hier door worden verstaen de sonden tegen de tweede tafel, die van het 29 vers aen verhaelt worden.
margenoot41
Dat is, de kenisse van Godt ende sijne eere, die hy den menschen selfs door de nature heeft geopenbaert, gelijck blijckt uyt de volgende verssen.
margenoot42
Dat is, tegen alle recht ende billickheyt, welcke vereyscht dat men Gode geeft dat hem toekomt.
margenoot43
Dat is, onderdrucken, hare eygene gemoederen gewelt doende, dewijle sy beter weten dan sy doen.
margenootr
Actor. 14. vers 17.
margenoot44
Namelick, soo veel als een mensche sonder Godts woort uyt de nature van Godt weten kan.
margenoot45
Dat is, in het binnenste van haer gemoedt: ofte, onder haer, Dat is, onder hare wijse ende geleerde, die hier van seer vele klare ende wijse spreucken ende redenen in hare schriften hebben nagelaten, hoe wel sy selve daer tegen gedaen hebben.
margenoot46
Namelick, eensdeels door de wet der nature, in hare conscientien, Ioan. cap. 1. vers 9. anderdeels door het aenschouwen der schepselen Godts, waer door sijne eygenschappen gelijck als getast worden, Psalm 19. vers 2. ende 148. versen 4, 5, 6. Actor. cap. 14. vers 15. ende cap. 17. vers 24, etc.
margenoots
Psalm 19.2.
margenoot47
D. Goddelicke eygenschappen.
margenoot48
Gr. maeckselen, ofte, gemaeckte dingen.
margenoot49
Daer door verstaen wort de eygenschap Godts, waer door alle dingen zijn geschapen ende haer beginsel hebben, welcke daerom, gelijck oock sijn wesen, moet eeuwigh zijn, om datse voor alle dingen is, ende een oorsake van alles.
margenoot50
Hier door verstaet hy de andere eygenschappen der Majesteyt Godts, welcker voetstappen ende beeldenissen in Godts schepselen blijckelick zijn, als sijne goetheyt, wijsheyt, gerechtigheyt, etc.
margenoot51
Gr. onverontschuldelick, ofte, alsoo dat sy niet te verontschuldigen zijn: Namelick, voor Godts rechtveerdigh oordeel, als of sy niet geweten en hadden, wat sy schuldigh waren te doen.
margenoot52
Namelick, op sulcke wijse als te voren verklaert is.
margenoot53
Dat is, als het sijne Goddelicke Majesteyt toebehoorde, selfs na de kennisse die sy van hem hadden.
margenoott
Deut. 28.28.
margenoot54
Dat is, sy zijn door hare overleggingen vervallen tot ydele bedenckingen van Godt, ende van sijnen dienst, ende hebben die gericht, niet na de kennisse die sy van Godt hadden, maer na de genegentheyt van hare verdorvene sinnen, in ’t uytvinden van ydele Godtsdiensten, ende in het versieren van vele fabeleuse ende ydele goden, waer door de kennisse Godts meer ende meer onder haer is verduystert.
margenoot55
Dit seght hy van hare geleerde ofte Philosophen, die eenen schijn wilden hebben van wijsheyt, ende somwijlen wel beter schenen te gevoelen ende te spreken, maer nochtans de verkeertheyt ende ydelheyt van andere in der daet dwaselick na volghden, 2.Reg. cap. 17. vers 29.
margenootv
2.Reg. 17.29.
margenoot56
Dat is, die niet alleen in wesen, maer oock in eygenschappen onveranderlick is.
margenoot57
Ofte, verwisselt voor de gelijckenisse, Dat is, voor een beelt dat na de gelijckenisse van een sterflick mensche gemaeckt is, ja oock van gevogelten, etc. Siet Levit. 27.10. Psalm 106. vers 20. Ierem. 2.11. want dat alle dese soorten van afgoderije onder de Heydenen gebruyckelick zijn geweest, is openbaer uyt haer schriften. siet oock Deuter. 4. vers 15, etc. Act. 17. vers 29, etc.
margenoot58
Namel. om dese afgoderije, ende onteeringe die sy Godt daer mede aendeden. siet Psalm 106.20. Iesa. 40.17, 18.
margenoot59
D. heeft hare quade begeerten niet ingetoomt, maer haren gangh laten hebben, Psalm 81.13. Actor. c. 14. vers 16. ende haer door sijn rechtveerdigh oordeel van sijne gaven, die sy verachteden ende misbruyckten, meer ende meer ontblootet, Matth. 25.28. ende haer verlatende den satan over gegeven, die haer tot alle boosheyt versoeckt ende verleyt, 1.Sam. 16.15. Matth. 6.13.
margenoot60
Vers 26 wort het selve geseght, tot oneerlicke bewegingen: niet dat Godt sulcke oneerlicke begeerlickheden ofte bewegingen werckt, want die en zijn uyt Godt niet, Iacob. 1.13. 1.Ioan. 2.16. siet hier van breeder de voorgaende 59 aenteeckeninge.
margenoot61
Ofte, in haer selven.
margenoot62
D. de kennisse die sy van Godt hadden. Siet vers 18.
margenoot63
Ofte, verwisselt voor leugenachtige versierselen van ydele goden ende godtsdiensten.
margenoot64
D. meer dan den Schepper selve, die sy nevens hare afgoden wel somwijlen, maer weynigh hebben gedient, Actor. 17.23. ofte oock den Schepper voorby gaende, dien ’t meerder deel van haer noch en hebben gekent noch gedient, Galat. 4.8.
margenootx
Levit. 18.22, 23
margenoot65
Gr. bewegingen der oneere, D. oneerlicke ofte schandelicke bewegingen. Want gelijck 1.Thess. 4.4, 5. wy vermaent worden ons vat te besitten in eere, dat is, onse lichamen te onthouden van onkuysheyt, alsoo de gene die haer tot onkuysheyt begeven, die onteeren haer selven ende hare lichamen, 1.Corinth. 6.18. voornamelick die sulcke stomme sonden doe bedreven, het zy datse sulcks deden, ofte leden.
margenoot66
D. de rechtveerdige straffe van haren afgodendienst ofte den rechten loon. Want de afgodendienst, die geestelicke hoererije is, wort gemeenlick van Godt gestraft met lichamelicke, gelijck men die twee sonden gemeenlick by malkanderen siet regneeren. Siet Numer. 25.1, 2. Apoc. 17. versen 1, 2, etc.
margenoot67
Namelick, die sy uyt de wet der nature, ende het aenschouwen der geschapene dingen hadden ontfangen, vers 20.
margenoot68
Gr. te hebben.
margenoot69
Gr. tot eenen sin sonder recht oordeel, ofte, eenen verworpelicken sin, D. die het goet van ’t quaet, het eerlicke van ’t oneerlicke niet en beproeft, noch en onderscheyt.
margenoot70
Hier beginnen verhaelt te worden de sonden die onder de Heydenen heerschappije hadden, tegen de tweede tafel der wet: waer van de ongerechtigheyt de fonteyne is, uyt welcke de andere als beken vloeijen.
margenoot71
Ofte, ergheyt.
margenoot72
D. verkeertheyt van sinnen, als men alles ten quaetsten duydt.
margenoot73
Ofte, tegensprekers.
margenoot74
Ofte, van Godt gehatet. Doch alsoo hier gesproken wort van de heerschende sonden der Heydenen, soo wort het beter in desen sin genomen: gelijck Rom. 8.7. de wijsheyt des vleeschs vyantschap Godts geseght wort. Want die worden met recht geseght Godt te haten, die lief hebben het gene Godt haet, ende haten het gene Godt gebiedt, Exod. 20.5.
margenoot75
D. die smaetheyt ofte ongelijck anderen aen doen met woorden ofte wercken.
margenoot76
Ofte, roemgierige, pocchers.
margenoot77
Het Griecks woort beteeckent de affectie ofte liefde die daer is tusschen ouders ende kinderen. Dese sonde regneerde oock onder de Heydenen, die hare kinderen den afgoden op-offerden, tot vondelingen leyden, ombrachten, sonder tegen de wetten te misdoen.
margenoot78
D. daer hun een onderscheyt tusschen goet ende quaet van Godt in de nature is ingeplant, ende een gevoelen van de straffe die Godt over het quaet wilt oeffenen, Rom. 2. versen 14, 15.
margenooty
Hose. 7.3.
margenoot79
Dit is den oppersten trap der boosheyt, het quaet niet alleen te doen, maer oock een vermaken daer in te hebben dat andere het selve doen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken