Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 75r]
[fol. 75r]

Het ij. Capittel.

1 Paulus wederleght een tegenwerpinge der gene die meynden daer door rechtveerdigh te zijn, om dat sy sulcke grouwelicke sonden openbaerlick niet en bedreven, maer deselve in andere veroordeelden. 3 ende die meynden dat sy in de genade Godts stonden, om dat hy haer in dese werelt goet dede, ende zegende. 5 Verklaert daer en tegen, dat Godt sonder aensien van persoonen alle menschen sal oordeelen, niet na haer uytwendigh gelaet ofte staet, maer na hare wercken, soo wel inwendige als uytwendige. 12 Ende dat soo wel de Ioden die de wet hadden, als de Heydenen die de geschrevene wet niet en hadden. 17 Hy beneemt den Ioden het gevoelen, dat sy door de kennisse der wet, ende onderrichtinge van andere in deselve, souden rechtveerdigh worden. 25 Ofte door de besnijdenisse ende andere uyterlicke voordeelen die de Ioden hadden boven de Heydenen. 28 leerende welcke de rechte Ioden, ende de rechte besnijdenisse zijn.

1

Ga naar margenoot1 DAerom en zijt ghy niet te verontschuldigen, ô mensche, wie ghy zijt, Ga naar margenoot2 die [andere] oordeelt. Ga naar margenoota Want daer in ghy eenen anderen oordeelt, veroordeelt ghy u selven: want ghy die [andere] oordeelt, Ga naar margenoot3 doet deselve dingen.

2

Ende Ga naar margenoot4 wy weten dat het oordeel Godts Ga naar margenoot5 na waerheyt is, over de gene die sulcke dingen doen.

3

Ende denckt ghy dit, ô mensche, die oordeelt de gene die sulcke dingen doen, ende Ga naar margenoot6 deselve doet, dat ghy het oordeel Godts sult ontvlieden?

4

Of veracht ghy Ga naar margenoot7 den rijckdom sijner Ga naar margenoot8 goedertierenheyt, ende Ga naar margenoot9 verdraeghsaemheyt, ende Ga naar margenootb Ga naar margenoot10 lanckmoedigheyt, Ga naar margenootc niet wetende dat de goedertierenheyt Godts, u Ga naar margenoot11 tot bekeeringe leydt?

5

Maer na uwe Ga naar margenoot12 hardigheyt, ende onbekeerlick herte Ga naar margenootd Ga naar margenoot13 vergadert ghy u selven toorne als eenen schat, Ga naar margenoot14 in den dagh des toorns ende der openbaringe van het rechtveerdigh oordeel Godts:

6

Ga naar margenoote Welcke een yegelick Ga naar margenoot15 vergelden sal na sijne wercken:

7

Den genen wel, die met Ga naar margenoot16 volhardinge Ga naar margenoot17 in goet doen, heerlickheyt, ende eere, ende Ga naar margenoot18 onverderfelickheyt soecken, het eeuwige leven:

8

Ga naar margenootf Maer den genen Ga naar margenoot19 die twistgierigh zijn, ende die Ga naar margenoot20 der waerheyt ongehoorsaem, doch der ongerechtigheyt gehoorsaem zijn, [sal] verbolgentheyt ende Ga naar margenoot21 toorne [vergolden worden.]

9

Ga naar margenoot22 Verdruckinge ende benauwtheyt over alle ziele des menschen die het quaet werckt, eerst des Ioden, ende [oock] des Griecken:

10

Maer Ga naar margenoot23 heerlickheyt, ende eere, ende vrede een yegelick die het goede werckt, eerst den Iode, ende [oock] den Grieck.

11

Ga naar margenootg Want daer en is geen aenneminge Ga naar margenoot24 des persoons by Godt.

12

Want soo vele als’er Ga naar margenoot25 sonder wet gesondight hebben, sullen oock Ga naar margenoot26 sonder wet verloren gaen: ende soo vele als’er Ga naar margenoot27 onder de [kolom] wet gesondight hebben, sullen Ga naar margenoot28 door de wet geoordeelt worden.

13

(Ga naar margenooth Want Ga naar margenoot29 de hoorders der wet Ga naar margenoot30 en zijn niet rechtveerdigh voor Godt, maer Ga naar margenoot31 de doenders der wet sullen Ga naar margenoot32 gerechtveerdight worden.

14

Want wanneer de Heydenen die Ga naar margenoot33 de wet niet en hebben, van nature Ga naar margenoot34 de dingen doen die der wet zijn, dese de wet niet hebbende, Ga naar margenoot35 zijn haer selven een wet.

15

[Als] die Ga naar margenoot36 betoonen Ga naar margenoot37 het werck der wet geschreven in hare herten, hare conscientie mede getuygende, ende de gedachten onder malkanderen [haer] Ga naar margenoot38 beschuldigende, ofte oock Ga naar margenoot39 ontschuldigende.)

16

Ga naar margenooti Ga naar margenoot40 In den dagh wanneer Godt de verborgene dingen der menschen sal oordeelen door Iesum Christum, Ga naar margenoot41 na mijn Euangelium.

17

Siet, Ga naar margenoot42 ghy wort Ga naar margenoot43 een Iode genaemt, Ga naar margenootk Ga naar margenoot44 ende rust op de wet, ende Ga naar margenoot45 roemt op Godt,

18

Ende ghy weet [sijnen] wille, ende beproeft de dingen Ga naar margenoot46 die [daer van] verschillen, Ga naar margenoot47 zijnde onderwesen uyt de wet.

19

Ende ghy betrouwt u selven te zijn een leydsman der blinde, een licht der gene die in duysternisse zijn:

20

Een onderrichter der onwijse, [ende] een leermeester Ga naar margenoot48 der onwetende, hebbende Ga naar margenoot49 de gedaente der kennisse ende der waerheyt in de wet.

21

Die dan eenen anderen leert, Ga naar margenoot50 en leert ghy u selven niet? Die predickt dat men niet stelen en sal, Ga naar margenoot51 steelt ghy?

22

Die seght dat men geen overspel doen en sal, doet ghy overspel? Die van d’afgoden een grouwel hebt, Ga naar margenoot52 berooft ghy ’t heylige?

23

Die op de wet roemt, onteert ghy Godt door de overtredinge der wet.

24

Want de name Godts wort Ga naar margenoot53 om uwent wille gelastert onder de Heydenen: Ga naar margenootl gelijck geschreven is.

25

Want de besnijdenisse is wel nut, Ga naar margenoot54 indien ghy de wet doet: maer indien ghy een overtreder der wet zijt, soo is uwe besnijdenisse Ga naar margenoot55 voorhuydt geworden.

26

Indien dan Ga naar margenoot56 de voorhuydt de Ga naar margenoot57 rechten der wet bewaert, en sal niet Ga naar margenoot58 sijne voorhuydt Ga naar margenoot59 tot een besnijdenisse gereeckent worden?

[Folio 75v]
[fol. 75v]

27

Ende [en] sal Ga naar margenoot60 de voorhuydt die uyt de nature is, Ga naar margenoot61 als sy de wet volbrenght, Ga naar margenoot62 u [niet] oordeelen die door Ga naar margenoot63 de letter ende besnijdenisse een overtreder der wet zijt?

28

Ga naar margenootm Want die Ga naar margenoot64 en is niet een Iode, die het Ga naar margenoot65 in ’t openbaer is: noch die en is niet Ga naar margenoot66 de besnijdenisse, die het in ’t openbaer in het vleesch is:

29

Maer die is Ga naar margenoot67 een Iode, die ’t in het verborgen is, ende Ga naar margenootn Ga naar margenoot68 de besnijdenisse des herten, Ga naar margenoot69 in den geest, niet Ga naar margenoot70 [in de] letter [is de besnijdenisse:] Ga naar margenoot71 wiens lof Ga naar margenoot72 niet en is uyt de menschen, Ga naar margenoot73 maer uyt Godt.

margenoot1
Namel. dewijle ghy Godts recht weet, Rom. 1.32.
margenoot2
Dat is, berispt, bestraft, ofte oock straft. Hier door verstaet de Apostel soodanige onder de Heydenen, die Richters onder haer waren, ofte die een ingetogener leven leydden, gelijck sommige Philosophen, ende daer mede het doen van andere schenen te veroordeelen: daer sy nochtans inwendigh vol waren van haet, nijdt, opgeblasentheyt, etc. ende in het heymelick deselve sonden bedreven, wanneer sy die voor de menschen konden verbergen, gelijck oock de Pharizeen onder de Ioden.
margenoota
2.Sam. 12.5. Matth. 7.1. 1.Corinth. 4.5.
margenoot3
Namel. inwendelick, ofte bedecktelick.
margenoot4
D. ’t is kenlick, selfs na het gemeyn gevoelen van alle menschen.
margenoot5
D. oprecht, niet na den uytwendigen schijn, maer na dat de sake in der daet is.
margenoot6
Namelick, al is het dat ghyse bedecktelick doet, of soo onbeschaemdelick niet als andere.
margenoot7
D. de grootheyt ende menighvuldigheyt. Hier wederleght hy de gene, die meynden dat hare saken by Godt niet qualick en stonden, om dat Godt haer goet dede, ende zegende na de werelt, gelijck hy de Romeynen in dien tijt bysonderlick dede.
margenoot8
Dit is een eygenschap Godts, waer door hy zegent ende wel doet oock selfs de gene die quaet zijn, Matth. 5.45.
margenoot9
Namelick, waer door hy de sonden der menschen met ooghluyckinge over siet voor eenen tijt, of sy haer noch souden bekeeren, Luce 3.7, 8.
margenootb
2.Petr. 3.15.
margenoot10
Namelick, waer door hy de straffe die sy verdienen uytstelt, tot dat de mate der selve vervult is, Rom. 9.22.
margenootc
Iesa. 30.18.
margenoot11
D. tijt ende redenen geeft om te bekeeren.
margenoot12
D. verhardinge in uwe sonden.
margenootd
Rom. 9.22.
margenoot13
D. verweckt meer ende meer den toorne ende straffe Godts, als eenen schat daer men dagelicks altijt meer toe doet.
margenoot14
D. tegen den uytersten dagh, wanneer Godt de sonden der menschen, selfs die bedeckt zijn, voor een yeder sal openbaer maken, ende straffen, vers 16. 2.Thess. 1.7. Apoc. 20. versen 12, 13.
margenoote
Psalm 62.13. Ierem. 17.10. ende 32 19. Matth. 16.27. Rom. 14.12. 1.Cor. 3.8. 2.Cor. 5.10. Galat. 5.6. Apoc. 2 23. ende 22.12.
margenoot15
Hy spreeckt hier van de vergeldingen na de beloften ende dreygementen der wet, die den Heydenen oock uyt de nature bekent waren, vers 15. want van de rechtveerdighmakinge uyt den geloove begint hy eerst te spreken, Rom. 3.21. Hoewel dit oock wel gepast kan worden op de vergeldinge na de beloften ende dreygementen des Euangeliums, gelijck 2.Corinth. 5.10. het alsoo in het gemeyn geseght wort: overmits oock de goede wercken als vruchten des geloofs, uyt genade, om Christi wille, sullen vergolden worden.
margenoot16
Het Griecks woort beteeckent oock geduldigheyt: maer wort hier bequamelicker voor volherdinge ofte volstandigheyt genomen, gelijck Matth. 10.22. Luce 8.15.
margenoot17
Gr. des goeden wercks.
margenoot18
Dat is, de salige onsterflickheyt.
margenootf
2.Thess. 1.8.
margenoot19
Gr. uyt twistinge, D. twistigh ofte twistgierigh: gelijck uyt den geloove, Rom. 3. vers 26. Dat is, geloovige, ende uyt de besnijdenisse, Rom. 4.12. Dat is, besnedene.
margenoot20
Namelick, die haer van Godt door de nature bekent is gemaeckt, Rom. 1.19.
margenoot21
Namelick, Godts, die rechtveerdelick over de sonde tot straffe is ontsteken.
margenoot22
D. helsche pijnen ende smerten, die door Godts rechtveerdigen toorne haer sullen toegesonden worden.
margenoot23
D. de eeuwige saligheyt, die sy in haer leven gesocht hebben, sal haer gegeven worden, versen 7, 27.
margenootg
Deuter. cap. 10. vers 17. 2.Paral. 19.7. Iob 34.19. Actor. 10.34. Galat. 2.6. Ephes. 6.9. Coloss. 3.25. 1.Petr. 1.17.
margenoot24
Gr. des aengesichts. Van dese wijse van spreken siet breeder de aenteeckeninge op Matth. 22.16. ende Actor. 10.34.
margenoot25
D. de Heydenen, die de geschrevene wet Mosis niet en hadden.
margenoot26
Dat is, veroordeelt worden uyt het getuygenisse van hare eygene conscientie, vers 15.
margenoot27
D. de Ioden, aen welcke de wet door Mosem was gegeven. Gr. in de wet.
margenoot28
Dat is, sullen na de dreygementen van de wet geoordeelt, dat is, veroordeelt worden.
margenooth
Matth. 7.21. Iacob. 1.22. 1.Ioan. 3.7.
margenoot29
D. die de wet alleen weten, ende daer van roemen.
margenoot30
Dat is, en worden niet in Godts oordeel voor rechtveerdige erkent, noch voor sulcke verklaert, Psalm 143. vers 2. Matth. 12. vers 37. Rom. 8.33.
margenoot31
D. volbrengers der wet, Gal. 3.10. Iacob. 2.10.
margenoot32
Namelick, door de wet, ofte na de beloften der wet, Rom. cap. 10. vers 5. Doch alsoo niemant de wet volcomelicken onderhoudt, van wegen de verdorventheyt die in den mensche is, Rom. 8.3. Gal. 3. vers 10. soo en wort niemant uyt de wet ofte door sijne wercken gerechtveerdight, maer alleen door de gerechtigheyt Christi door den geloove ons toegereeckent, Rom. 3.20, 21, 22.
margenoot33
Namelick, de geschreven wet.
margenoot34
D. eenige dingen voorschrijven ende volgen, die Godt in sijne wet heeft bevolen.
margenoot35
Namel. in het gebieden ofte verbieden van het gene Godts wet gebiedt ofte verbiedt, of oock in eenige deelen van haer leven.
margenoot36
Nam. door hare wetten, ende oock somwijlen door een uytwendige onderhoudinge van deselve.
margenoot37
Dat is, een deel van den inhoudt der wet Godts.
margenoot38
N. wanneer sy tegen haer gemoedt het quaet doen.
margenoot39
Naml. wanneer sy volgens hare conscientie ’t goet doen.
margenooti
Matth. 25.31.
margenoot40
Die woorden moeten gevoeght worden met het 12 vers: doch konnen oock volgen op het 15 vers, soo men het overset tegen dien dagh, want als dan sullen de getuygenissen van de conscientien der menschen, oock over hare verborgene sonden, dienen om het oordeel Christi voor de geheele werelt te billicken, oock selfs voor de gene, dien ’t Euangelium noyt en is gepredickt, Apoc. 20.12.
margenoot41
Nam. het welck betuyght dat Christus hier na een Rechter sal zijn over alle menschen, oock over de gene dien ’t Euangelium niet en is gepredickt, vers 12.
margenoot42
Van hier voorts handelt hy bysonderlick tegen de Ioden, die op haer geslachte, op de kennisse van Godts wet, op de besnijdenisse, ende andre uyterlicke voordeelen roemden ende haer verlieten, ende hy bewijst dat sy daer door niet meer rechtveerdigh en sullen zijn voor Godt, als de Heydenen door de wet der nature.
margenoot43
Gr. een Iode toegenaemt, Nam. van wegen uwe afkomste uyt Israel ende Iuda, uyt welcken de Messias moeste voort komen, Apoc. 2.9. waerom de Ioden oock geerne na hem genoemt wierden.
margenootk
Rom. 9.4.
margenoot44
D. verlaet u op de wet, die u door Mosem is gegeven, als de tafelen van het verbont Godts.
margenoot45
D. beroemt u dat Godt uwe Godt is, ende dat ghy sijn volck zijt, Ioan. 8.33, 41.
margenoot46
Ofte, die uytmunten, uytnemende zijn. Want het Griecks woort beyde beteeckent, Matth. 12.12. Philip. 1.10.
margenoot47
Gr. gecatechiseert, D. van jonghs op, ende neerstelick van mont tot mont onderwesen, Actor. 18.25. 1.Corinth. 14.19.
margenoot48
Gr. der onmondige kinderen, D. die van kleyne wetenschap zijn, als kinderen, Matth. 11.25. 1.Cor. 13.11.
margenoot49
Gr. morphosin, D. een gesette wijse ofte gestalte van kennisse: ofte, eenen schijn, ende niet een waerachtigh wesen van kennisse. siet 2.Tim. 3.5.
margenoot50
Nam. gehoorsamen ende doen ’t gene ghy een ander leert, gelijck blijckt uyt het volgende.
margenoot51
D. treckt ghy het goet van een ander door behendige wegen en quade treken tot u? gelijck de Ioden hier van altijt seer berucht zijn geweest ende noch zijn, Matth. 23.14.
margenoot52
Ofte, bedrijft ghy kerckroof? Nam. met Godt sijn eere te nemen: of, hem te onthouden in sijnen tempel, dat hy hem wil geheylight ofte opgeoffert hebben. siet hier van Malach. 1.6.
margenoot53
D. om uwer ende uwer voorvaderen sonden wille.
margenootl
Iesa. 52.5. Ezech. 36.23.
margenoot54
Hy spreeckt aen de Ioden, die hare rechtveerdigheyt sochten in de onderhoudinge der besnijdenisse ende andere ceremonien: de sulcke moeten de geheele wet onderhouden, of de besnijdenisse en kan haer niet helpen, Galat. 5.3. Hoewel het oock in ’t gemeyn verstaen kan worden, dat de uyterlicke Godtsdiensten niet en helpen ter saligheyt als’se niet verselschapt en zijn met een recht Godtsaligh leven, Iesa. 1.11, 12, etc. Ierem. 6. vers 20, etc.
margenoot55
D. soo zijt ghy, hoewel ghy besneden zijt, in eenerley staet met een ongeloovige onbesnedene.
margenoot56
Dat is, de gene die onbesneden zijn.
margenoot57
Ofte, rechtveerdighmakingen, D. het gene de wet tot rechtveerdighmakinge vereyscht.
margenoot58
D. de standt des onbesneden mensches.
margenoot59
D. alsoo gehouden worden als of hy besneden ware, gelijck in Abraham te sien is eer hy besneden was, die nochtans niet door de wet maer door den geloove is gerechtveerdight, Rom. 4. vers 10. waer mede hy de besnijdenisse niet teenemael en verwerpt, als’se noch niet afgedaen was, maer hy handelt hier met de Ioden, die de leere der Pharizeen volghden, ende hare gerechtigheyt stelden in de onderhoudinge des uyterlicken Godtsdiensts. Anders was de besnijdenisse in haer selven een teecken ende zegel der rechtveerdighmakinge des geloofs, Rom. 4.11. ende is met de andere ceremonien ende schaduwen door Christum vervult ende afgedaen, Coloss. 2.17.
margenoot60
D. de mensche die van naturen sonder besnijdenisse is.
margenoot61
D. indien hy de wet volbrenght. Niet datter yemant is die de wet in alles heeft volbracht, Rom. 3.9. maer dit seght hy om de Ioden te overtuygen, dat soo wel sy als de Heydenen hare rechtveerdigheyt buyten haer selven in Christo, die alleen de wet volbracht heeft, moeten soecken, Actor. cap.13. versen 38, 39, etc.
margenoot62
Namelick, met sijn exempel, gelijck Matth. cap.12. versen 41, 42.
margenoot63
Dat is, de uytwendige ende letterlicke besnijdenisse: ofte die alleen na de uytwendige letter van het gebodt geschiet, 2.Corinth. cap. 3. versen 6, 7.
margenootm
Ioan. cap. 8. vers 39. Rom. 9.7.
margenoot64
Dat is, een recht ofte waerachtigh Iode, die erfgenaem is van de beloften des verbonts den vaderen gedaen.
margenoot65
Dat is, van afkomste uyt Abraham door Iuda, ende die uytwendige belijdenisse van het Iodendom doet.
margenoot66
Dat is, de rechte ofte ware besnijdenisse, die Godt in sijn woort voornamelick eyscht, ende hem ter salicheyt aengenaem is.
margenoot67
Dat is, een recht ende waer Iode, als voren.
margenootn
Deuter. 10.16. Ierem. 4.4. Philip. 3. versen 2, 3. Coloss. 2.11.
margenoot68
Dat is, de ware bekeeringe ende vernieuwinge des herten, Coloss. 2.11.
margenoot69
Dat is, in het herte, ende gemoedt: ofte, door den Heyligen Geest, die alleen de herten besnijdt: Het welck met het volgende woort letter best over een komt.
margenoot70
Daer door verstaet Paulus de uytwendige geboden der wet alleen: gelijck door den geest de inwendige werckinge des Heyligen Geests in de predicatie des heyligen Euangeliums. siet 2.Corinth. 3.6.
margenoot71
Namel. Iodens lof, niet daer hy door roemt, maer waer mede hy ten rechten geroemt ende gepresen wort.
margenoot72
Dat is, sijnen oorspronck niet en heeft uyt des menschen krachten ofte wercken.
margenoot73
Namelick, die sulcks in hem door sijnen Geest gewrocht heeft, Rom. 9.16. 1.Corinth. 3.7. ende 2.Corinth. 4.6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken