Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 De Apostel wijst aen wat voordeel de Ioden hebben. 3 ende beantwoort eenige lasterlicke tegenwerpingen, die yemant uyt sijne voorgaende leere konde trecken. 9 ende bewijst met klare getuygenissen des Ouden Testaments, dat hy ten rechten geseght heeft, dat oock selfs de Ioden groote overtreders zijn van Godts wet. 20 Besluyt daerom, dat uyt de wercken der wet niemant en kan voor Godt gerechtveerdight worden. 21 maer dat Godt een andere wijse van rechtveerdighmakinge in sijn woort heeft geopenbaert. 22 Namelick, de rechtveerdighmakinge uyt genade, door den geloove in Iesum Christum, die door sijn bloet onse versoeninge met Godt is geworden. 27 Waer door de roem wort uytgesloten. 29 ende dat niet alleen voor de Ioden, maer oock voor de Griecken ofte Heydenen.

1

WElck is dan Ga naar margenoot1 het voordeel des Ioden? Of welcke is de nuttigheyt der besnijdenisse?

2

Vele in alle maniere. Ga naar margenoota Want [dit is] wel Ga naar margenoot2 ’t eerste, dat haer Ga naar margenoot3 de woorden Godts zijn toebetrouwt.

3

Want wat is’t, Ga naar margenoot4 al zijn sommige ongeloovigh geweest? sal Ga naar margenootb Ga naar margenoot5 hare ongeloovigheyt Ga naar margenoot6 het geloove Godts te niete doen?

4

Dat zy verre: Ga naar margenootc Doch Godt Ga naar margenoot7 zy waerachtigh, Ga naar margenootd maer alle mensche leugenachtigh: gelijck als geschreven is, Ga naar margenoote Op dat ghy Ga naar margenoot8 gerechtveerdight wort in uwe woorden, ende Ga naar margenoot9 overwint wanneer ghy Ga naar margenoot10 oordeelt.

5

Indien nu onse ongerechtigheyt Ga naar margenoot11 Godts gerechtigheyt Ga naar margenoot12 bevestight, wat sullen wy seggen? Is Godt onrechtveerdigh als hy Ga naar margenoot13 toorne over [ons] brenght? (ick spreke Ga naar margenoot14 na den mensche)

6

Ga naar margenoot15 Dat zy verre: andersins hoe sal Godt de werelt oordeelen?

7

Want indien de waerheyt Godts [kolom] Ga naar margenoot16 door mijne leugen Ga naar margenoot17 overvloediger is geworden, tot sijne heerlickheyt, wat worde ick oock noch Ga naar margenoot18 als een sondaer geoordeelt?

8

Ende [en seggen wy] niet [liever,] ( Ga naar margenoot19 gelijck wy gelastert worden, ende gelijck Ga naar margenoot20 sommige seggen dat wy seggen) Laet ons het quaet doen, op dat het goede [daer uyt] kome? Ga naar margenoot21 welcker verdoemenisse rechtveerdigh is.

9

Wat dan? Zijn Ga naar margenoot22 wy Ga naar margenoot23 uytnemender? gantschelick niet: want wy hebben Ga naar margenoot24 te voren Ga naar margenoot25 beschuldight beyde Ioden ende Griecken, Ga naar margenootf datse alle onder de sonde zijn.

10

Ga naar margenoot26 Gelijck geschreven is, Ga naar margenootg Daer en is niemant rechtveerdigh, oock niet een:

11

Daer is niemant die Ga naar margenoot27 verstandigh is, daer is niemant die Ga naar margenoot28 Godt soeckt.

12

Alle zijn sy afgeweken, te samen zijn sy Ga naar margenoot29 onnut geworden: daer en is niemant die goet doet, daer en is [oock] niet tot een toe.

13

Ga naar margenooth Hare kele is Ga naar margenoot30 een geopent graf: met hare tongen plegen sy bedrogh: Ga naar margenooti Ga naar margenoot31 slangen fenijn is onder hare lippen:

14

Ga naar margenootk Welcker mont is vol van vervloeckinge ende bitterheyt:

15

Ga naar margenootl Hare voeten zijn snel om Ga naar margenoot32 bloet te vergieten:

16

Vernielinge ende Ga naar margenoot33 elendigheyt is in hare wegen:

17

Ende Ga naar margenoot34 den wegh des vredes en hebben sy niet gekent.

18

Ga naar margenootm Daer en is geen Ga naar margenoot35 vreese Godts voor hare oogen.

19

Wy weten nu dat al wat de wet seght, sy dat Ga naar margenoot36 spreeckt tot de gene die onder de wet zijn: op dat alle mont gestopt worde, ende de geheele werelt [voor] Godt Ga naar margenoot37 verdoemelick zy.

20

Ga naar margenootn Ga naar margenoot38 Daerom en sal uyt de wercken der wet Ga naar margenoot39 geen vleesch Ga naar margenoot40 gerechtveerdight worden voor hem. Ga naar margenooto Want door de wet is Ga naar margenoot41 de kennisse der sonde.

21

Maer nu is Ga naar margenoot42 Ga naar margenootp de rechtveerdigheyt Godts geopenbaert geworden Ga naar margenoot43 sonder de wet, hebbende getuygenisse Ga naar margenoot44 van de wet ende de Propheten:

22

Namelick de rechtveerdigheyt Godts door het geloove Iesu Christi, tot allen, ende over allen die gelooven: Want daer en is Ga naar margenoot45 geen onderscheyt.

23

Want sy hebben alle gesondight, ende Ga naar margenoot46 derven de heerlickheyt Godts.

24

Ga naar margenootq Ga naar margenoot47 Ende worden Ga naar margenoot48 om niet gerecht-

[Folio 76r]
[fol. 76r]

veerdight, uyt sijne genade, door Ga naar margenoot49 de verlossinge die in Christo Iesu is:

25

Ga naar margenootr Welcken Godt Ga naar margenoot50 voorgestelt heeft Ga naar margenoots [tot] een Ga naar margenoot51 versoeninge door ’t geloove Ga naar margenoot52 in sijnen bloede, Ga naar margenoot53 tot een betooninge van sijne rechtveerdigheyt, door de vergevinge der sonden Ga naar margenoot54 die te voren geschiet zijn, Ga naar margenoot55 onder de verdraeghsaemheyt Godts,

26

Ga naar margenoot56 Tot een betooninge van sijne rechtveerdigheyt in desen tegenwoordigen tijt: op dat hy rechtveerdigh zy, ende rechtveerdigende den genen, die uyt den geloove Iesu is.

27

Waer is dan Ga naar margenoot57 de roem? Hy is uytgesloten. Door wat wet? Der wercken? Neen, maer door Ga naar margenoot58 de wet des geloofs.

28

Ga naar margenoott Wy besluyten dan dat de mensche door het geloove gerechtveerdight wort, Ga naar margenoot59 sonder de wercken der wet.

29

Ga naar margenoot60 Is Godt [een Godt] der Ioden alleen? Ende en is hy ’t niet oock der Heydenen? Ia, oock der Heydenen.

30

Nademael hy een eenigh Godt is die Ga naar margenoot61 de besnijdenisse rechtveerdigen sal uyt het geloove, ende Ga naar margenoot62 de voorhuydt door het geloove.

31

Doen wy dan de wet te niete door het geloove? Dat zy verre: maer Ga naar margenoot63 wy bevestigen de wet.

margenoot1
Ofte, de uytnemenheyt, Nam. boven de Heydenen, indien het uytwendigh Iodendom ende besnijdenisse voor Godt niet en gelt tot rechtveerdigheyt, gelijck in de vijf laetste verssen in ’t voorgaende Capittel geleert is.
margenoota
Psalm 147.19. Rom. 9.4.
margenoot2
D. ’t voornaemste, dat het fondament is van alle andere voordeelen, die de Apostel breeder verhaelt, Rom. 9. versen 4, 5. Ephes. 2. versen 11, 12.
margenoot3
Dat is, de instrumenten sijns verbonts, begrepen in de schriften Mosis ende der Propheten, Psalm 147.19, 20. Actor. 7.38.
margenoot4
D. een groot deel der selve, Nam. die door haer eygen ongeloove, de voordeelen haer van Godt verleent, krachteloos maken. siet Hebr. 3.versen 16, 17, 18. Hose. cap. 8. vers 12.
margenootb
Numer. 23.19. Rom. 9.6. 2.Timoth. 2.13.
margenoot5
Dat is, der selver, ofte sulcker ongeloovigheyt.
margenoot6
Dat is, de trouwe ende waerheyt Godts, die onder dat volck, niet tegenstaende de ondanckbaerheyt van vele, altijt de sijne heeft willen behouden, ende noch behoudt, op welcke de beloften Godts insonderheyt sien, ende hare krachten hebben, Rom. cap. 9. versen 8, 27. ende cap. 11. vers 1, etc.
margenootc
Ioan. 3.33.
margenoot7
Namelick, in het onderhouden van sijn verbont ende volbrengen van sijne beloften, al is ’t dat de menschen der selver onweerdigh zijn.
margenootd
Psalm 116.11.
margenoote
Psalm 51.6.
margenoot8
Dat is, voor rechtveerdigh ende trouw erkent.
margenoot9
Dat is, in uwe oordeelen suyver ende sonder blame bevonden wort. David breeckt uyt in dese bekentenisse, uyt aenmerckinge van sijne sonde tegen Godt begaen, ende van de belofte der vergevinge hem van Nathan verkondight.
margenoot10
Ofte, geoordeelt wort: want het Griecks woort kan beyde dese oversettingen verdragen: maer de Hebreeusche text vereyscht het eerste, het welck oock best over een komt met Pauli voornemen, welck is te bewijsen, dat Godt altijt suyver ende rechtveerdigh blijft, ofte overwint, wanneer hy oordeelt, dat is, de sonden der menschen in de kinderen der ongehoorsaemheyt na verdiensten straft, ofte wanneer hy na sijne beloften, sich ontfermt over de sonden van sijne kinderen, ’t welck oock door Godts oordeel, doch in sijne barmhertigheyt, geschiet, Matth. cap. 12. versen 18, 20. ende wort de waerheyt Godts in het houden van sijne beloften, oock in de Schrifture gerechtigheyt Godts genaemt, Psalm 143.11. ende 1.Ioan. 1.9.
margenoot11
Dat is, trouwe ende waerheyt, als voren.
margenoot12
Ofte, recommandeert, Dat is, prijselick ende blijckelick maeckt, Rom. 5.8.
margenoot13
Dat is, straffe, eygentlick genoemt over sommige, ofte oock vaderlicke kastijdingen over de sijne, Psalm 6. vers 2.
margenoot14
Dat is, na menschelicke bedenckinge, ofte oordeel, het welck meynen soude dat Godt niet en behoorde te straffen het gene sijn eere voordert.
margenoot15
Gr. het en geschiede niet, Namelick, dat Godt, al doet hy sulcks, daerom soude onrechtveerdigh zijn, dewijle hy een Rechter is der geheele werelt, die alles altijt wijselick ende rechtveerdelick doet, al en konnen de menschen dat niet altijt begrijpen. Siet Genes. 18.25. Malach. 2.17.
margenoot16
Dat is, trouwloosheyt, ongehoorsaemheyt: ende wort hier gestelt tegen de waerheyt, ofte getrouwigheyt Godts in ’t houden van sijne beloften.
margenoot17
D. openbaerder, blijcklicker.
margenoot18
D. gehouden ende gestraft, vers 5.
margenoot19
D. gelijck sulcke gevolgen uyt het gene wy van Godts genade ende rechtveerdigheyt leeren, ons lasterlick na geduydt worden.
margenoot20
Nam. verkeerde menschen, die onse leere verdraeijen.
margenoot21
In dese woorden is een korte wederlegginge van ’t gene hier voren versen 7, 8. tegen de leere Pauli is ingevoert, namelick, dat het soo verre van daer is, dat hy sulcke gevolgen soude toestaen, dat hy selfs de gene die dat seggen Godts oordeel dreyght.
margenoot22
Nam. Ioden.
margenoot23
D. van ons selven beter, rechtveerdiger, Namelick, dan de Heydenen.
margenoot24
Namelick, in de twee eerste Capittelen.
margenoot25
D. met vaste redenen bewesen, ofte overtuyght. Het Griecks woort beteeckent dickmael yemant in rechte beschuldigen ende met goet bewijs overtuygen.
margenootf
Galat. 3.22.
margenoot26
Uyt alle dese plaetsen bewijst den Apostel dat niet alleen de Heydenen maer oock de Ioden in haer selven onrechtveerdigh zijn voor Godt.
margenootg
Psalm 14.3. ende 53.4.
margenoot27
Namelick, om Godt recht te kennen.
margenoot28
Namelick, om hem recht te dienen.
margenoot29
D. onbequaem om goet te doen, gelijck verrotte en stinckende dingen die men wech worpt.
margenooth
Psalm 5.10.
margenoot30
Namelick, daer niet dan vuyligheyt in en is, ende niet dan stanck uyt komt.
margenooti
Psalm 140.4.
margenoot31
D. dootlick vergift van quaet spreken.
margenootk
Psalm 10.7.
margenootl
Prov. 1.16. Iesa. 59.7.
margenoot32
D. allerley wreetheyt ende gewelt te doen.
margenoot33
Namel. die sy anderen aendoen.
margenoot34
N. om selve in ruste te leven, ende andere in ruste te laten.
margenootm
Psalm 36.2.
margenoot35
Namelick, die de gront ende fonteyne is van alle andere deughden: waer mede de Apostel besluyt, niet dat alle dese ondeughden in alle natuerlicke menschen even krachtelick altijt uytbreken, maer om dat de quade fonteyne van dese alle in haer is, ende dat altijt eenige van dien in haer leven openbaer zijn.
margenoot36
Dese reden doet den Apostel daer by om te toonen dat hy dit ten rechten op de Ioden duydt, dewijle Godt in sijn woort door sijne Propheten tot de Ioden spreeckt.
margenoot37
D. der verdoemenisse, ofte des rechtveerdigen oordeels Godts schuldigh.
margenootn
Galat. 2.16.
margenoot38
Hier besluyt Paulus uyt het geheel voorgaende bewijs van het 17 vers des eersten Capittels tot hier toe, dat de mensche door sijne wercken niet en kan gerechtveerdight worden voor Godt.
margenoot39
D. geen levendigh mensche, Psalm 143.2. Gal. 2.16.
margenoot40
Het welck niet en beteeckent rechtveerdigheyt of heyligheyt in storten: want het en soude geenen sin hier hebben, geen vleesch en kan de rechtveerdigheyt ingestortet worden voor Godt: maer het beteeckent voor Godts oordeel van de verdoemenisse vry gesproken, ende voor rechtveerdigh gehouden worden. Siet Iob 9.2, 3. Psalm 143. vers 2. Rom. 8.33, 34. Galat. 2. versen 16, 17, etc.
margenooto
Rom. 7.7. Hebr. 7.18.
margenoot41
Namelick, wanneer de wet den mensche voorstelt wat Godt gebiedt ende verbiedt: ende de conscientie des menschen hem overtuyght dat hy daer tegen met gedachten, lusten, woorden, ende wercken heeft misdaen, Rom. 7.7. Galat. 3. versen 19, 22.
margenoot42
Dat is, die voor Godt geldt, ende die Godt schenckt.
margenootp
Rom. 1.17. Philip. 3.9.
margenoot43
D. niet door de wet, die volkomene gehoorsaemheyt van den mensche selve eyscht, maer door het Euangelium, dat ons op Christi gehoorsaemheyt wijst, Rom. 1.16, 17.
margenoot44
D. van de schriften Mosis, die van de rechtveerdigheyt Godts door Christum getuygen, gelijck oock de Propheten. Siet Ioan. 5.46. Actor. 15. vers 11. ende 26, 22, etc.
margenoot45
Namelick, tusschen Ioden ende Griecken, als’se maer gelooven.
margenoot46
Gr. Hysterountai, het welck beteeckent eygentlick in het verkrijgen van eenige saken, insonderheyt in het loopen na den prijs, verachteren, ofte te kort komen, ende derhalven dien moeten derven: gelijck alle menschen te kort komen, die door hare wercken de heerlickheyt Godts, dat is, het eeuwige leven soecken te verkrijgen.
margenootq
Iesa. 53.5.
margenoot47
Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs, die ons in den Euangelio geopenbaert is. De opperste oorsake dan is de onverdiende genade Godts, de bewegende ende verdienende oorsake is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel, waer door ons die wort toegereeckent, is het geloove in den bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt, ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is, dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten, ende dat deselve geopenbaert is, niet alleen voor de Ioden, maer oock voor de Heydenen.
margenoot48
Gr. te geefs, Dat is, door enckele gifte, sonder eenige verdienste.
margenoot49
Gr. apolytrosis, het welck hoewel het somwijlen wat breeder genomen wort voor allerley verlossinge, so beteeckent het nochtans eygentlick eene verlossinge die geschiet door opbrenginge ofte betalinge van rantsoen, gelijck Christus selve spreeckt Matth. 20. vers 28. Siet oock 1.Corint. 7. vers 23. 1.Petr. 1.18.
margenootr
2.Corinth. 5.19. Coloss. 1.20. Hebr. 4.16. 1.Ioan. 4.10.
margenoot50
Namel. eerst in sijnen eeuwigen raet, ende daer na door uytvoeringe van dien in de volheyt des tijts, ende eyndelick door de predicatie des Euangeliums, 2.Tim. 1.9, 10, 11. 1.Petr. 1. 20, 21, 22.
margenoots
Exod. 25.17.
margenoot51
Gr. hilasterion, Dat is, om te zijn een versoener, namelick der sondaren. De Apostel siet hier op den genadenstoel ofte het versoendecksel van suyver gout gemaeckt, dat de Arke des verbonts, daer de tafelen der wet in lagen, bedeckte: het welck oock hilasterion genaemt wort, Hebr. 9.5. ende was een voorbeelt, dat Christus door sijne suyverheyt ende gehoorsaemheyt onse overtredingen tegen de wet voor Godts aenschijn soude bedecken, ende ons met Godt versoenen.
margenoot52
Dat is, in, ofte door sijn bloedigh lijden ende sterven. Dese woorden konnen gevoeght worden ofte by het woort versoeninge, dat Christus ons door sijn bloet met Godt versoent heeft: ofte met het woort geloove, om dat het geloove, waer door wy gerechtveerdight worden, voornamelick siet op de gehoorsaemheyt Christi tot den doot des kruyces toe: ende daer op steunt ende vertrouwt: het welck met het ooghmerck des Apostels schijnt best over een te komen. Siet oock 2.Corinth. cap. 5. versen 19, 20, 21. Galat. cap. 2. vers 20.
margenoot53
Dat is, om te betoonen sijne trouwe ende waerheyt in het houden van sijne beloften, Luce cap. 1. versen 69, 70. ofte oock om te bewijsen dat hy rechtveerdigh is, dewijle hy selfs in Christo de sonden straft: welcke hy in het Oude Testament vergeven heeft om dese versoeninge die geschieden soude, ende in den Nieuwen dagelicks vergeeft den geloovigen om deselve voldoeninge die nu geschiet is: het welck de volgende woorden schijnen mede te brengen.
margenoot54
Namelick, onder het Oude Testament, die Godt in Christo eerst in de volheyt des tijts gestraft heeft, tot dien tijt deselve over siende, Hebr. cap. 9. vers 15. Ofte die de menschen gedaen hebben eer sy door den geloove gerechtveerdight worden. Hoewel oock de sonden, die na de bekeeringe gedaen worden, niet anders en worden vergeven dan om de voldoeninge Christi, Philip. cap. 3. vers 9. Hebr. cap. 10. vers 14. 1.Ioan. cap. 1. vers 7. ende cap. 2. vers 2.
margenoot55
Gr. in. Dese woorden worden van sommige gevoeght met het volgende vers: doch hangen beter aen het voorgaende.
margenoot56
Siet de verklaringe van het voorgaende vers.
margenoot57
Namelick, daer eenigh mensche in sijne rechtveerdighmakinge voor Godt soude mogen van roemen.
margenoot58
Dat is, het voorschrift, ofte de leere des geloofs, die hy door een Hebreeusche wijse van spreken by gelijckenisse eene wet noemt, gelijck Iesa. cap. 2. vers 3.
margenoott
Actor. cap. 13. vers 38. Rom. 8.3. Galat. 2.16. Hebr. cap. 7. vers 25.
margenoot59
Namelick, die niet alleen voor de bekeeringe geschieden, maer oock na de bekeeringe, gelijck van de Apostel in het navolgende Capittel met het exempel Abrahams ende Davids klaerlick sal bewesen worden.
margenoot60
Namelick, nu in den Nieuwen Testamente, wanneer het onderscheyt tusschen Ioden ende Heydenen is wech genomen, Ephes. cap. 2. versen 16, 17, 18.
margenoot61
Dat is, de Ioden.
margenoot62
Dat is, de Heydenen van afkomste.
margenoot63
Namelick, om dat de leere des Euangeliums verklaert, dat Christus de wet voor ons heeft volbracht, tot onser rechtveerdighmakinge: ende dat hy de gene die gerechtveerdight worden oock door sijnen Geest alsoo vernieuwt, dat sy na alle geboden Godts haer leven soecken te richten, Rom. cap. 8. versen 1, 2, 3. Niet om daer door voor Godt gerechtveerdight te worden, maer om Godt voor dese sijne weldaet behoorlicke danckbaerheyt te bewijsen, sijnen naesten te stichten, ende van sijn selfs rechtveerdighmakinge voor Godt meer ende meer versekert te worden: gelijck Paulus hier na Capp. 6. 7. 8. breeder sal verklaren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken