Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Na eene betuyginge van sijne genegentheyt tot de Ioden, handelt d’Apostel breeder van de naeste oorsake harer wederspannigheyt tegen Christum. 5 Stelt daer na een onderscheyt, selfs met de woorden Mosis, tusschen de rechtveerdigheyt der wet, daer de Ioden haer aen hielden, ende de rechtveerdigheyt des geloofs, dat sy verwierpen, ende beschrijftse beyde met hare eygenschappen. 12 Verklaert voorder dat Godt door de predicatie des Euangeliums nu in de geheele werelt beyde Ioden ende Griecken roept tot het geloove in Christum. 16 maer dat het meerderen deel der Ioden dese roepinge ongehoorsaem waren, ende dat de Heydenen daer en tegen deselve gehoorsaemden. 19 het welck hy bewijst alsoo door de Propheten voorseght te zijn.

1

BRoeders, de toegenegentheyt mijns herten, ende het gebedt dat [ick] tot Godt voor Israël [doe,] is Ga naar margenoot1 tot [hare] saligheyt.

2

Want ick geve haer getuygenisse, dat sy Ga naar margenoot2 Ga naar margenoota eenen yver tot Godt hebben, maer Ga naar margenoot3 niet met verstant.

3

Want alsoo sy Ga naar margenoot4 de rechtveerdigheyt Godts niet en kennen, ende Ga naar margenoot5 hare eygene gerechtigheyt soecken Ga naar margenoot6 op te richten, soo en zijn sy der rechtveerdigheyt Godts Ga naar margenoot7 niet onderworpen.

4

Ga naar margenootb Want Ga naar margenoot8 het eynde der wet is Christus, tot rechtveerdigheyt een yegelick die gelooft.

5

Ga naar margenoot9 Want Moses beschrijft de rechtveerdigheyt die uyt de wet is, [seggende,] Ga naar margenootc De mensche Ga naar margenoot10 die dese dingen doet, sal door deselve leven.

[Folio 80v]
[fol. 80v]

6

Maer de rechtveerdigheyt die uyt den geloove is Ga naar margenoot11 spreeckt aldus, Ga naar margenootd Ga naar margenoot12 En seght niet Ga naar margenoot13 in uw’ herte, Ga naar margenoot14 Wie sal in den hemel opklimmen? Ga naar margenoot15 het selve is Christum [van boven] afbrengen.

7

Of, Wie sal Ga naar margenoot16 in den afgront neder dalen? Ga naar margenoot17 het selve is Christum uyt den dooden opbrengen.

8

Maer Ga naar margenoot18 wat seghtse? Na by u is het woort in uwen monde ende in uw’ herte. Ga naar margenoot19 Dit is het woort des geloofs het welck Ga naar margenoot20 wy prediken.

9

[Namelick] Indien ghy met uwen mont Ga naar margenoot21 sult belijden Ga naar margenoot22 den Heere Iesum, ende met uw’ herte gelooven, dat hem Godt Ga naar margenoot23 uyt den dooden opgeweckt heeft, soo sult ghy saligh worden.

10

Want met der herten Ga naar margenoot24 gelooft men ter rechtveerdigheyt, ende met den monde Ga naar margenoot25 belijdt men ter saligheyt.

11

Want de Schrift seght, Een yegelijck die Ga naar margenoot26 Ga naar margenoote in hem gelooft, die Ga naar margenoot27 en sal niet beschaemt worden.

12

Ga naar margenootf Want daer en is Ga naar margenoot28 geen onderscheyt noch van Iode noch van Grieck. Want Ga naar margenoot29 een selve is Heere van allen, Ga naar margenoot30 rijck zijnde over alle Ga naar margenoot31 die hem aenroepen.

13

Ga naar margenootg Want een yegelick, die den name des Heeren sal aenroepen, sal saligh worden.

14

Ga naar margenoot32 Hoe sullen sy dan [hem] aenroepen, in welcken sy niet gelooft en hebben? Ende hoe sullen sy [in hem] gelooven, van welcken sy Ga naar margenoot33 niet gehoort en hebben? Ende hoe sullen sy hooren sonder Ga naar margenoot34 die [haer] predike?

15

Ende Ga naar margenoot35 hoe sullen sy prediken, indien sy niet Ga naar margenoot36 gesonden en worden? Gelijck geschreven is, Ga naar margenooth Hoe Ga naar margenoot37 lieflick zijn de voeten der gene die Ga naar margenoot38 vrede verkondigen, der gene die het goede verkondigen!

16

Doch sy en zijn niet Ga naar margenoot39 alle den Euangelio gehoorsaem geweest. Want Esaias seght, Ga naar margenooti Heere wie heeft onse Ga naar margenoot40 predikinge gelooft? [kolom]

17

Soo is dan ’t geloove uyt het gehoor: ende het gehoor Ga naar margenoot41 door het woort Godts.

18

Maer ick segge, en hebben Ga naar margenoot42 sy het niet gehoort? Ga naar margenoot43 Ia doch Ga naar margenootk Ga naar margenoot44 haer geluyt is over de geheele aerde uytgegaen, ende hare woorden Ga naar margenoot45 tot de eynden der werelt.

19

Maer ick segge, Ga naar margenoot46 en heeft Israël Ga naar margenoot47 het niet verstaen? Moses Ga naar margenoot48 seght eerst, Ga naar margenootl Ick sal u-lieden Ga naar margenoot49 tot jaloersheyt verwecken door [de gene die] Ga naar margenoot50 geen volck [en zijn,] door Ga naar margenoot51 een onverstandigh volck sal ick u tot toorne verwecken.

20

Ende Esaias Ga naar margenoot52 verstout hem, ende seght, Ga naar margenootm Ick ben Ga naar margenoot53 gevonden van de gene die my niet en sochten: ick ben openbaer geworden den genen Ga naar margenoot54 die na my niet en vraeghden.

21

Maer tegen Israël seght hy, Ga naar margenootn Den geheelen dagh hebbe ick Ga naar margenoot55 mijne handen uytgestreckt tot een ongehoorsaem ende Ga naar margenoot56 tegensprekende volck.

margenoot1
D. op dat sy bekeert, ende alsoo saligh mochten worden: het welck verstaen wort van de gene die uyt onwetenheyt dwaelden, gelijck uyt het volgende vers blijckt: niet van de gene die in den H. Geest sondighden, van welcke Christus spreeckt Matth. 12.31.
margenoot2
Gr. yver Godts, Dat is, eene vyerige begeerte hebben om de wet Godts, ende den Godtsdienst door Mosem ingestelt, voor te staen, ende tegen te staen de gene welcke dien schenen te willen veranderen.
margenoota
Rom. 9.31. Actor. 22.3. Galat. cap. 4. vers 17.
margenoot3
Gr. niet na kennisse, Dat is, niet met rechte kennisse waer toe de Wet ende de Godtsdienst in het Oude Testament was ingestelt, gelijck het volgende vers oock mede brenght.
margenoot4
Dat is, die Godt in den Euangelio geopenbaert heeft, ende die ons Godt door Christum schenckt, 2.Corinth. 5. vers 21. Philip. cap. 3. vers 9.
margenoot5
Namelick, door hare eygene wercken, ofte door de gehoorsaemheyt der wet: daer in sy nochtans verre te kort komen, gelijck bewesen is van alle menschen, Cap. 3. ende van Abraham ende David, Cap. 4.
margenoot6
Gr. te stellen. Hier wort de vermetelheyt van het menschelick gemoedt beteeckent, dat sijne eygene gerechtigheyt voor Godt staende wil houden, gelijck de Pharizeen, Luce cap. 18. versen 11, 12.
margenoot7
Dat is, en willen haer selven die niet onderwerpen: ende daerom en konnen sy tot de gerechtigheyt die voor Godt bestaet niet komen: gelijck Rom. cap. 8. vers 7.
margenootb
Matth. 5.17. Actor 13. vers 38. 2.Corinth. 3.13. Galat. 3.24.
margenoot8
Dat is, het ooghmerck waerom de wet door Mosem is gegeven, is op dat de menschen daer door tot kennisse harer sonden gebracht zijnde, tot Christum ende sijne rechtveerdigheyt souden haren toevlucht nemen, als die de wet voor ons volkomelick volbracht heeft. Siet Galat. cap. 3. vers 19, etc.
margenoot9
In dese seven navolgende verssen stelt den Apostel een klaer onderscheyt tusschen de rechtveerdigheyt der wet, ende des geloofs: ende bewijst soo wel de eene als de ander met de woorden Mosis selve.
margenootc
Levit. 18.5. Ezech. cap. 20. vers 11. Galat. cap. 3. vers 12.
margenoot10
Namelick, volmaecktelick, ende sonder yet na te laten, Deuter. cap. 27. vers 26. Galat. cap. 3. vers 10. Iacob. cap. 2. vers 10.
margenoot11
Dat is, luyt aldus: of, van deselve wort aldus gesproken Deut. 30.11, 12.
margenootd
Deuter. 30.12.
margenoot12
Sommige meynen dat dese woorden eygentlick van de bevelen des geloofs door Mosen gesproken zijn, alsoo hy rechts te voren gehandelt hadde van de besnijdenisse des herten ende ware bekeeringe, welcke eygentlick beloften sijn des Euangeliums, ende niet der wet. Andere meynen, om dat Paulus niet en seght, Moses spreeckt aldus, maer de gerechtigheyt uyt den geloove spreeckt aldus, dat dese drie verssen van Paulo by accommodatie op het geloove gepast worden, alsoo hy oock eenige woorden uyt laet, ende eenige daer by doet: in desen sin: Indien Moses van de geboden der wet dit geseght heeft, veel meer mach het selve geseght worden van de beloften ende bevelen des Euangeliums, die niet alleen licht en zijn om te verstaen, gelijck de wet, maer oock lichter zijn om na te komen door de kracht van Godts Geest, die door het Euangelium het geloove in ons werckt, Galat. 3.2.
margenoot13
Nam. als twijfelende, waer ghy den wegh der saligheyt sult soecken ende vinden.
margenoot14
Nam. om ons van daer te halen den wille Godts van onse gerechtigheyt ende saligheyt.
margenoot15
Namel. by ons Christenen soo veel als of wy ontkenden dat Christus eens van den hemel neder gedaelt is, om ons dien wegh te openbaren, ende de gerechtigheyt te verwerven: ende dat hy noch eens daer toe moeste afdalen.
margenoot16
Nam. om daer te sien hoe wy uyt de helle souden konnen verlost worden: ende die kennisse van daer halen.
margenoot17
Dat is even soo veel als of men wilde, dat Christus om ons te verlossen de smerten des doots ende der helle noch een mael soude moeten lijden, ende alsoo daer uyt opstaen: het welck hy nu eens gedaen heeft, ende ons genoegh geopenbaert is.
margenoot18
Nam. de rechtveerdigheyt die uyt den geloove is, als voren vers 6. daer hy maer geantwoort heeft watse niet en seght, maer nu antwoort hy watse seght.
margenoot19
D. des Euangeliums door ’t welck wy tot het geloove worden vermaent ende gebracht, Rom. 1. vers 16.
margenoot20
Namelick, Apostelen, als getuygen ende boodtschappers Christi in sijnen name, 2.Corinth. 5.20.
margenoot21
Namel. oprechtelick na het geloove uwes herten: ende de Apostel stelt hier de belijdenisse voor, om dat die van andere eerst wort bekent.
margenoot22
Namel. uwen Heere ende Salighmaker te zijn, na het exempel Pauli, Galat. 2.20. 1.Timoth. 1.15, 16.
margenoot23
Namel. na dat hy tot versoeninge uwer sonden was gestorven, Rom. 4.25.
margenoot24
Namel. als zijnde een middel waer door de rechtveerdigheyt Christi aengenomen, ons toegereeckent, ende geschoncken wort, Rom. 3.24, 25. ende 4.5.
margenoot25
De ware belijdenisse wort hier gestelt als eenen wegh, waer door wy tot de saligheyt, die ons door Christi gerechtigheyt verworven is, moeten komen, Matth. 10.32. ende als een kenteecken van het ware geloove dat in het herte verborgen is, 1.Ioan. 4.15.
margenoot26
Nam. Christo, van welcken by Iesa. cap. 28. vers 16. gepropheteert wort.
margenoote
Iesa. 28.16. Rom. 9.33.
margenoot27
Het Hebreeusch woordt Iesa. 28.16. beteeckent eygentlick en sal hem niet verhaesten, doch wort in de Griecksche oversettinge vertaelt, en sal niet beschaemt, Dat is, in sijne meyninge bedrogen worden: om dat de gene die hem seer haest, sonder te weten waer henen hy sijnen toevlucht sal nemen, lichtelick beschaemt ofte bedrogen wort.
margenootf
Actor. 15.9. Rom. 3.22.
margenoot28
Namel. nu in de tijden des Nieuwen Testaments, Ephes. 2.13.
margenoot29
Namelick, Godt in Christo. Ofte, deselve Heere van allen is rijck over alle, etc.
margenoot30
D. overvloedelick genadigh, ofte goedertieren.
margenoot31
Namel. door den waren geloove, gelijck volght. Ende hier uyt blijckt dat het woort belijden, versen 9, 10. oock de ware aenroepinge begrijpt, die een voornemen deel is van onse belijdenisse voor Godt ende de menschen, Dan. 6.11.
margenootg
Ioël 2.32. Actor. 2.21.
margenoot32
In de reste van dit Capit. verklaert de Apostel het middel waer door het ware geloove in Christum wort verkregen. Namel. door de predicatie des Euangeliums, gepredickt van de gene die daer toe wettelick gesonden zijn: hoewel deselve in allen hare behoorlicke vrucht niet en heeft.
margenoot33
D. geen wetenschap en hebben, daer sy door het gehoor van Godes woort toegebracht worden: dewijle de kennisse nootsakelick tot het geloove vereyscht wort, Ioan. 17.3.
margenoot34
Namel. het woort Godts. Het Griecks woort Keryssein beteeckent eygentlick een uytroepinge, ofte publijcke verkondinge doen, die door de stadts boden van wegen de Overheyt aen de burgers geschiet, ende wort alhier, gelijck oock doorgaens in de H. Schrifture, genomen voor de verkondiginge des Euangeliums, die door d’Apostelen ende andere Leeraers van Christi wegen aen de menschen gedaen wort. Siet Matth. 3.1. ende 4. versen 17, 23. Marc. 1.4, 7. ende 16, 15. 2.Corinth. 5.19, 20.
margenoot35
Namelick, recht ende behoorlick, van Christi wegen, ende in Christi name, als voren. Want daer zijnder andersins oock geweest die liepen ende propheteerden eer sy gesonden waren, Ierem. cap. 23. vers 21.
margenoot36
Namelick, van den genen wiens woort sy verkondigen. Het zy nu sulcks extra-ordinaerlick van Godt ende Christo selve, het zy het ordinaerlick door de gemeynten ende hare Opsienders, die daer toe van Godt gelast zijn, geschiede.
margenooth
Iesa. 52.7. Nahum 1.15.
margenoot37
Dat is, aengenaem. Dese woorden zijn genomen uyt Iesa. 52.7. daer van de verlossinge ende verbreydinge van Godts gemeynte door Christum, ende van de verkondinge der selve verlossinge gehandelt wort.
margenoot38
N. met Godt door Christum. Siet Rom. 5.1. Ephes. 2.14.
margenoot39
Namel. dien het Euangelium is gepredickt.
margenooti
Iesa. 53.1. Ioan. 12.38.
margenoot40
Gr. gehoor: waer van siet Ioan. 12.38.
margenoot41
Namel. dat gepredickt is: Ofte, door het bevel Godts die haer tot het prediken heeft gesonden.
margenoot42
Namelick, Ioden ende Heydenen: want van beyde spreeckt hy daer na verscheydelick.
margenoot43
Namel. sy hebben ’t alle waerlick gehoort.
margenootk
Psalm 19.5.
margenoot44
Dese plaetse genomen uyt den 19 Psalm, die eygentlick spreeckt van de kennisse Godts, die alle menschen hebben konnen uyt het aenschouwen des hemels, ende der schepselen die daer in zijn, meynen sommige dat oock een prophetie in haer begrijpt, van het gene ten tijde der Apostelen geschieden soude. Doch alsoo den Apostel dit eygentlick niet by en brenght als van David voorseght, gelijck hy elders wel doet, soo kan dit seer bequamelick genomen worden voor een heylige accommodatie ofte toepassinge van dese woorden tot het voornemen des Apostels, gelijck hier boven vers 6. diergelijcke in de plaetse Deut. 30.11. gesien is. Ende daerom verandert hy oock een woort ofte twee daer in, dat op sijn voornemen niet en paste.
margenoot45
Namel. door de Apostelen ende Euangelisten onder alle volcken der werelt, oock onder de Heydenen, na het bevel Christi, Matth. 28.19. Marc. 16.15. waer van de vervullinge als dan alreede geschiedde, Rom. 1.8. ende 15.19. Coloss. 1. vers 6.
margenoot46
Hier bewijst den Apostel met drie verscheyden plaetsen der Schrifture des Ouden Testaments, dat de Ioden het oock gehoort hebben soo wel als de Heydenen, maer dat de Heydenen het hebben aengenomen, ende de Ioden ten meerderen deel verworpen. Ende leght alsoo den gront van het gene hy in ’t volgende Capittel belangende de aenneminge der Heydenen, ende verwerpinge der Ioden voorgenomen hadde te verhandelen.
margenoot47
D. het niet gehoort? Namelick, het woort des Euangeliums, ofte der rechtveerdigheyt des geloofs.
margenoot48
Namelick, tot Israël, dat is, tot het Iodische volck.
margenootl
Deuter. 32.21.
margenoot49
Namelick, om dat ghy sult sien, dat ick de Heydenen die nu mijn volck niet en zijn, ten tijde des Messiae meer voordeels sal doen in het aennemen des Euangeliums, dan u Ioden, die nu mijn volck zijt: ende dat om uwe ondanckbaerheyt te straffen, ende u daer door tot bekeeringe te roepen ende te verwecken. Want jaloersheyt is eygentlick een ongenoegen dat yemant hier over heeft, dat hy siet een ander meer deel hebben aen yemants liefde ofte weldaet, dan hy selve heeft, als hy meynt dat het hem meer toekomt. Siet hier na Cap. 11. vers 11.
margenoot50
Namel. Godts, gelijck doe de Heydenen waren.
margenoot51
Soo noemt hy de Heydenen, om dat sy de rechte kennisse van Godt ende sijne rechten niet en hadden, Psalm 147.19, 20.
margenoot52
D. spreeckt noch vrymoedelicker van de bekeeringe der Heydenen ende van hare roepinge, niet tegenstaende den ondanck der Ioden.
margenootm
Iesa. 65.1.
margenoot53
Namel. door de verkondinge mijns Euangeliums, ende krachtige werckinge mijnes Geests aen de Heydenen, die Godt niet en sochten, maer hare eygene wegen ingingen ten verderve. Siet Actor. 14.16. ende 17.30.
margenoot54
Dat is, die sorgelooslick hare onwetenheyt ende wereltsche lusten navolghden. Siet Ephes. 2. vers 1, etc. Titum cap. 3. versen 3, 4, 5.
margenootn
Iesa. 65.2.
margenoot55
Namel. om haer tot my ende mijne rechtveerdigheyt te roepen ende te nooden. Siet diergelijcke wijse van spreken Prov. 1. vers 20, etc.
margenoot56
Dat is, wederspannigh, moetwilligh. Siet een exempel Ierem. 44.16. Ezech. 3.7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken