Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

1 D’Apostel leert waer voor de dienaers der gemeynte moeten worden gehouden, ende wat van haer ge-eyscht wort. 3 Acht weynigh het oordeel der menschen, ende toont met sijn exempel dat sy voornemelick voor Godt reeckenschap sullen geven van hare bedieninge. 6 Vermaent niet alleen de Leeraers, maer oock alle geloovige tot een matigh gevoelen van haer selven. 7 alsoo niet sy haer selven, maer Godt door sijne gaven haer onderscheyt. 8 Stelt een onderscheyt tusschen het groot gevoelen, dat sy van haer selven hadden, ende den nederigen ende elendigen staet der laetste Apostelen in dese werelt. 14 op dat sy door dese vergelijckinge oock een minder gevoelen van haer selven souden hebben. 17 Verklaert dat hy oock Timotheum tot dien eynde tot haer sondt. 18 Berispt wederom hare opgeblasentheyt, ende dreyghtse met sijne komste. 20 op dat sy in tijts het quaet uyt haer souden weeren, ende de roede ontgaen.

1

ALsoo houde ons een [yeder] mensche, Ga naar margenoota als dienaers Christi, ende Ga naar margenoot1 uytdeelers der verborgentheden Godts.

2

Ende voorders wort in de uytdeelers vereyscht, Ga naar margenootb dat elck Ga naar margenoot2 getrouw bevonden werde.

3

Doch my is voor het minste dat ick van u-lieden geoordeelt worde, ofte van Ga naar margenoot3 een menschelick oordeel: ja ick en Ga naar margenoot4 oordeele oock my selven niet:

4

Want ick en ben my selven Ga naar margenoot5 geens dinghs bewist: Ga naar margenootc doch ick en ben Ga naar margenoot6 daer door niet gerechtveerdight: maer Ga naar margenoot7 die my oordeelt, is de Heere.

5

Ga naar margenootd Soo dan en oordeelt niets Ga naar margenoot8 voor den tijt, tot dat de Heere sal gekomen zijn, Ga naar margenoote welcke oock in het licht sal brengen Ga naar margenoot9 het gene in de duysternisse verborgen is, ende openbaren Ga naar margenoot10 de raetslagen der herten: ende alsdan sal een yegelick Ga naar margenoot11 lof hebben van Gode.

[Folio 87r]
[fol. 87r]

6

Ende Ga naar margenoot12 dese dingen, broeders, hebbe ick op my selven ende Apollo by gelijckenisse gepast, Ga naar margenoot13 om uwent wille: op dat ghy aen ons soudt leeren Ga naar margenootf Ga naar margenoot14 niet te gevoelen Ga naar margenoot15 boven het gene geschreven is, dat ghy niet, Ga naar margenoot16 d’eene om eens anders wille, opgeblasen en wordet tegen den anderen.

7

Want Ga naar margenoot17 wie onderscheyt u? Ga naar margenootg Ende wat hebt ghy dat ghy niet en hebt ontfangen? ende soo ghy het oock ontfangen hebt, wat roemt ghy als of ghy het niet ontfangen en hadt?

8

Ga naar margenoot18 Alreede zijt ghy verzadight, alreede zijt ghy rijck geworden, Ga naar margenoot19 sonder ons hebt ghy geheerscht: ende Ga naar margenoot20 och of ghy heerschedet, op dat oock Ga naar margenoot21 wy met u heerschen mochten.

9

Ga naar margenoot22 Want ick achte dat Godt ons, Ga naar margenoot23 die de laetste Apostelen zijn, Ga naar margenoot24 ten toone heeft gestelt Ga naar margenooth als tot der doot verwesen, want wy zijn Ga naar margenooti een schouwspel geworden Ga naar margenoot25 de werelt, ende den Engelen, ende den menschen.

10

Ga naar margenootk Ga naar margenoot26 Wy [zijn] dwase om Christi wille, maer Ga naar margenoot27 ghy zijt wijse in Christo: Wy zijn swacke, maer ghy stercke: ghy zijt heerlicke, maer wy verachte.

11

Tot op dese tegenwoordige ure lijden wy honger, ende lijden wy dorst, ende sijn naeckt, ende worden met vuysten Ga naar margenootl geslagen, ende en hebben geen vaste woonplaetse:

12

Ga naar margenootm Ende arbeyden: Ga naar margenoot28 werckende met onse eygene handen: wy worden gescholden, ende Ga naar margenootn wy zegenen: wy worden vervolght, ende wy verdragen:

13

Wy worden gelastert, ende wy bidden: wy zijn geworden als Ga naar margenoot29 uytvaeghsels der werelt, [ende] aller afschrapsel Ga naar margenoot30 tot nu toe.

14

Ick en schrijve dese dingen niet om u te beschamen, maer Ga naar margenooto als mijne lieve kinderen Ga naar margenoot31 vermane ick [u.]

15

Want al haddet ghy tien duysent Ga naar margenoot32 leermeesters in Christo, soo [en hebt ghy] doch niet vele vaders. Ga naar margenootp Want in Christo Iesu hebbe ick u door ’t Euangelium Ga naar margenoot33 geteelt. [kolom]

16

Soo vermane ick u dan, Ga naar margenootq zijt mijne Ga naar margenoot34 navolgers.

17

Daerom hebbe ick Timotheum tot u gesonden, die Ga naar margenoot35 mijn lieve ende getrouwe sone is in den Heere, welcke u sal indachtigh maken Ga naar margenoot36 mijne wegen die in Christo zijn, gelijckerwijs ick alomme in alle gemeynten leere.

18

Doch Ga naar margenoot37 sommige zijn opgeblasen, als of ick tot u-lieden Ga naar margenoot38 niet komen en soude.

19

Maer ick sal haest tot u komen, Ga naar margenootr soo de Heere wil, ende ick sal [dan] verstaen Ga naar margenoot39 niet de woorden der gene die opgeblasen zijn, Ga naar margenoot40 maer de kracht.

20

Ga naar margenoots Want Ga naar margenoot41 het Koninckrijcke Godts en is niet [gelegen] in woorden, maer in kracht.

21

Wat wilt ghy? Sal ick Ga naar margenoot42 met de roede tot u komen, ofte Ga naar margenoot43 in liefde ende [in] den geest der sachtmoedigheyt.

margenoota
Matth. 24.45. 2.Cor. 6.4. Coloss. 1.25. Tit. 1.7.
margenoot1
Gr. Oikonomous, Dat is, huysversorgers, ofte dispensiers van Godts Huys, Namelick, in het uytdeelen ende bedienen van sijn Woort ende sijne Sacramenten, 1.Cor. 2.7. Siet van dit woort Luce 16.1.
margenootb
Luce 12 42.
margenoot2
D. sijnen last hier inne niet te buyten en ga, ofte te kort en doe, Hebr. 3.5.
margenoot3
Gr. eenen menschelicken dagh: een maniere van spreken genomen van de ordinarise gerichten, in welcke op sekere gesette dagen vyerschare wort gehouden om te oordeelen het gene voorvalt. Niet dat d’een Propheet oock van d’ander niet en soude mogen oordeelen, want het tegendeel beveelt hy 1.Cor. cap. 14. vers 29. maer hy spreeckt van sulck een oordeel als in de volgende woorden sal aengeteeckent worden. Ende siet hier Paulus insonderheyt op den uytersten dagh, wanneer alles sal geoordeelt worden na behooren, Matth. cap. 25. vers 14, etc. Luce 19.12.
margenoot4
Dit wort verstaen, niet van een oordeel der beproevinge onses selfs, of wy in den geloove zijn, ende hoe wy met Godt staen, 1.Corinth. cap. 11. vers 28. ende 2.Corinth. 13.5. maer van een oordeel, waer door yemant hemselven boven een ander verheft ende prijst in sijnen dienst, ofte beneden een ander stelt, ofte misprijst, gelijck dit hier in sommige bestraft wort, dat de een Paulum boven Petrum, etc. verhief, ende de ander wederom Petrum ofte Apollo, etc. boven hem settede. Dit is het dat hy Godts oordeel hier onderwerpt, dewijle de menschen hier in menighmael uyt affecten oordeelen, gelijck het volgende oock uytwijst.
margenoot5
Namelick, wat aengaet het trouwelick bedienen mijns Apostelschaps: daer in hebbe ick een goede conscientie, want hier van spreeckt alleen d’Apostel.
margenootc
Exod. 34.7. Iob 9.2. Psalm 143.2.
margenoot6
Namel. voor Godt, ofte in Godts gerichte: gelijck David oock spreeckt Psalm 143. vers 2. ende Paulus Galat. 2.16. Want wat anders is het een goede conscientie te hebben in sijn doen voor Godt, tot sijnen eygenen troost, 1.Ioan. 3.21. ende wat anders door sijn doen, voor Godt rechtveerdigh te zijn. Het eerste toont de neerstigheyt ende oprechtigheyt van sijn doen, die David oock dickmael in sijn Psalmen betuyght: het ander eene volmaecktheyd sonder gebreken, die Paulus, gelijck oock David, in hemselven niet en vondt, Psalm 19.13. Philip. 3. versen 12, 13, etc.
margenoot7
Namelick, als opperste Rechter, niet alleen in de uytwendige sake mijner bedieninge, maer oock mijner conscientie, waer van de Heere Christus alleen de Rechter is, die daer van metter daet ten uytersten dage sal rechten, gelijck ’t volgende vers verklaert.
margenootd
Matth. 7.1. Rom. 2.1.
margenoot8
Namelick, des oordeels, in welcken Christus oock de verborgene saken der conscientie sal aen den dagh brengen, Rom. 2.16.
margenoote
Dan. 7.10. Apoc. 20.12.
margenoot9
Gr. de verborgene dingen der duysternisse.
margenoot10
D. met wat oprechtigheyt, ende tot wat eynde elck sijn doen in sijnen dienst sal gericht hebben. Waer door hy schijnt te bestraffen de gene die het Euangelium wel prediken, maer meer tot haer selfs eere, ofte om gunste van menschen, dan tot Godts eere, ende uyt begeerte van de saligheyt der menschen.
margenoot11
Dat is, niet alleen een openbare getuygenisse van sijn weldoen, maer oock belooninge, Rom. 2.6. 2.Cor. 5.10.
margenoot12
Sommige verstaen daer door het gene den Apostel van de gebreken ende opgeblasentheyt eeniger Leeraren hier voren geseght heeft, ende dat hy deselve in sijnen ende Apollos persoon soude bestraft hebben sonder hare namen uyt te drucken, om deselve te sparen: maer alsoo hier voren vele dingen in den persoon Pauli, Cephe, ende Apollos geseght zijn, die op sulcke Leeraers niet en konnen passen, ende oock Paulus niet gewent en is der soodaniger gebreken over hem te nemen, om die te sparen, maer veel meer sijn exempel tegen soodanige te stellen, om de gemeynte voor haer te waerschouwen, soo wort dit wel soo gevoeghlick verstaen van de gebreken der gemeynte selve, die soodanigh onderscheyt onder de getrouwe Leeraers ende Apostelen maeckten, waer door dese verdeeltheden wierden veroorsaeckt, sonder dat alle de Leeraren daer van de schult hadden: ende verklaert dat hy in sijnen ende Apollos persoon haer hadde getoont, waer voor sy de Leeraren, wie sy oock waren, moesten houden, namelick, alleen als dienaers Christi, die haer tot Christum wesen, ende tot de rechte eenigheyt in Christo, ende niet tot haer selven, om eenen bysonderen aenhangh te maken.
margenoot13
D. om u recht te onderwijsen, hoe ghy u ten aensien van uwe Leeraers moet dragen, ende in wat achtinge ghy haer moet hebben.
margenootf
Prov. 3.7. Rom. 12.3.
margenoot14
Namel. noch van uwe Leeraers, noch van u selven, die door haer onderwesen zijt.
margenoot15
Namelick, doorgaens in ’t woordt Godts, die ons alomme de nederigheyt ende eenigheyt aenprijst: Ofte, boven het gene hier voren van ons aen u is geschreven.
margenoot16
D. d’een lidtmaet der gemeynte tegen d’ander, om dat hy door desen ofte door dien Leeraer tot Christum is gebracht, ende door sijnen dienst sulcker ofte sulcker gaven tot stichtinge van Christi gemeynte is deelachtigh geworden.
margenoot17
Namelick, het zy dat ghy een Leeraer zijt, die in gaven andere te boven gaet, het zy een lidtmaet der gemeynte die door desen ofte dien Leeraer tot het geloove in Christum ende andere geestelicke gaven gebracht zijt. Het is dan Godt in Christo (wil hy seggen) die door sijne genade u onderscheyt van andere, niet de Leeraer, niet ghy u selven. Want hoewel Paulus plant, Apollos nat maeckt, het is Godt alleen die den wasdom geeft, 1.Cor. 3.6.
margenootg
Ioan. 3.27. Iacob. 1.17.
margenoot18
D. ghy beeldet u selven in dat ghy nu gantsch geluckigh zijt, ende dat u in geestelicke gaven niet meer en ontbreeckt, maer dat ghy de volmaecktheyt in alles hebt verkregen, ende boven alle andere uytmuntet, gelijck een Koningh in sijn Rijck. Het welck den Apostel verwijtens-wijse seght, om haer daer na door sijn exempel, ende de aenmerckinge van sijnen elendigen staet tot nederigheyt te vermanen. Siet dergelijck Apoc. 3.17.
margenoot19
Dat is, sonder dat wy aen uwe heerschappije, ofte inbeeldinge van heerschappije, ruste, ende welstant, deel gehadt hebben.
margenoot20
Namel. in der daet ende waerheyt.
margenoot21
Dit seght hy, om dat yemant die een ander bemint, daer over vrolick is als het hem wel gaet, ende als hy in alles voorspoedigh is, ende des soodanigen geluck als sijn eygen achtet.
margenoot22
Hier begint hy, tot een waerschouwinge, sijn exempel ende der andere Apostelen voor te stellen, om haer tot achterdencken ende een nederigh gevoelen van haer selven ende van haren staet te brengen, ende haer veel meer tot lijden dan tot roem te vermanen.
margenoot23
D. die laetst geroepen zijn na Christi hemelvaert, als Paulus, Barnabas, Silas, Apollo, Timotheus, ende dergelijcke, welcke daerom van sommige oock uyt kleynachtinge laetste Apostelen wierden genaemt. Siet van desen naem Rom. 16.7. 2.Corinth. 8.23.
margenoot24
Ofte, te voorschijn gebracht. Paulus siet hier op de gewoonte der Heydenen, die de misdadige in de publijcke schouwplaetsen ten voorschijn brachten, om deselve tot vermaeck van andere de wilde beesten voor te werpen, ofte haer tegen deselve beesten tot der doot toe te doen vechten. Het welck oock aen de Christenen by haer dickwils is geschiet, 1.Cor. 15.32.
margenooth
Psalm 44.23. Rom. 8.36. 2.Cor. 4.11.
margenooti
Hebr. 10.33.
margenoot25
Dat is, den redelicken creaturen in de werelt, die hy verdeelt in Engelen ende menschen, waer van de goede Engelen ende goede menschen getuygen waren van haer lijden, ende met haer medelijden hadden: ende de quade Engelen ende menschen daer oock een vermaken in hadden, gelijck in de schouwplaetsen allerley volck ende oordeelen wierden bevonden.
margenootk
1.Corinth. 2.3.
margenoot26
D. voor dwase geacht van de werelt.
margenoot27
Namelick, na uwe meyninge ende inbeeldinge.
margenootl
Actor. cap. 23. vers 2.
margenootm
Actor. 18.3. ende 20.34. 1.Thess. 2.9. 2.Thess. 3.8.
margenoot28
Siet hier van een exempel in Paulo, Actor. 18.3. ende 1.Corinth. 9.6.
margenootn
Matth. 5.44. Luce 6.28. ende 23.34. Actor. 7.60. Rom. 12.14.
margenoot29
Dat is, waer wy komen, de wereltsche menschen soecken ons haer quijt te maken, ende werpen ons uyt als vuyligheyt ende afschrapsel, ofte oock als vervloeckte menschen, gelijck het Griecks woort katharma oock somwijlen wort genomen. Siet Thren. 3.45.
margenoot30
D. niet eens ofte twee mael, maer geduerighlick tot nu toe.
margenooto
1.Thess. cap. 2. vers 11.
margenoot31
Namelick, om u tot achterdencken, ende beteringe van dese gebreken te brengen.
margenoot32
Gr. Paidagogous, D. leermeesters, of tuchtmeesters: Nam. die u in de saken Christi voorder onderwijsen, na dat ghy van my door ’t Euangelium Christi zijt gewonnen. Ende dit seght den Apostel om dat een vader met meerder beweginge, ende oprechter liefde, sijne kinderen onderricht dan wel een tuchtmeester. siet 2.Cor. 11.20.
margenootp
Act. 18.11. Gal. 4.19. Philem. vers 10. Iacob. 1.18.
margenoot33
Of, gewonnen, gegenereert, D. eerst tot het geloove gebracht. Want de predicatie des Euangeliums is het middel waer door wy van Godts Geest wedergeboren worden, Philem. vers 10. 1.Petr. 1.23.
margenootq
1.Cor. 11.1. Philip. 3.17. 1.Thess. 1.6. 2.Thess. 3.9.
margenoot34
Namelick, in nederigheyt, vreedsaemheyt, lijdtsaemheyt, eenvoudigheyt, etc.
margenoot35
Namelick, niet alleen om dat ick hem Christo door ’t Euangelium hebbe gewonnen, maer oock om dat hy mijne voetstappen als een oprecht sone in in alles navolght, 1.Timot. 1. vers 2. ende 4.6.
margenoot36
Dat is, mijnen wandel in mijn leven, Psalm 1.1, 6. ende mijne wijse van doen in het Euangelium Christi met alle oprechtigheyt ende eenvoudigheyt voor te stellen, gelijck hy terstont daer by voeght.
margenoot37
Dit seght hy niet alleen van sommige Leeraers, die haer van wegen eenige uyterlicke welsprekentheyt veel lieten voorstaen, ende Pauli eenvoudigheyt verachteden: maer oock van eenige lidtmaten die van deselve onderwesen zijnde, haer selven, hoewel haer noch veel ontbrack, voor groote meesters hielden, ende andere nevens haer verachteden, gelijck in de volgende verssen verklaert wort.
margenoot38
Namelick, om sulcke gebreken te beteren, ende na behooren te straffen.
margenootr
Actor. cap. 18. vers 21. Hebr. 6.3. Iacob. 4.15.
margenoot39
Dat is, den roem van welsprekentheyt, ofte van kennisse in geestelicke saken.
margenoot40
Namelick, die sy metter daet bewijsen in geloove, liefde, ende andere Christelicke deughden ofte gaven, die Godts Geest krachtelick werckt, 1.Ioan. 3.18.
margenoots
1.Corinth. 2.4. 1.Thess. 1.5. 2.Petr. 1.16.
margenoot41
Dat is, de staet van een Christen mensche, ofte kint Godts, in het welcke Godt sijn Rijck oprecht, Rom. 14.17.
margenoot42
Dat is, met oeffeninge van straffe ende tuchtinge, 2.Cor. 10.6.
margenoot43
Dat is, vriendelickheyt ende toegenegentheyt. Want andersins komt oock de straffe van een vader uyt liefde, Hebr. 12.6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken