Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

1 Den Apostel beantwoort een voorgestelde vrage, of het goet is een wijf te nemen. 3 Den getrouwden gebiedt hy haer van den anderen niet te onthouden. 5 ’t en ware met onderlinge bewillinge voor eenen tijt, om haer tot vasten ende bidden te begeven. 8 Verklaert voorts aen de ongetrouwde ende weduwen, dat het goet is ongetrouwt te blijven, namelick, voor soodanige die de gave daer toe hebben, maer niet voor andere. 10 Beveelt de getrouwde datse niet en sullen scheyden. 12 selfs niet de geloovige van de ongeloovige, soo deselve te vreden zijn by de geloovige te blijven. 15 Maer soo de ongeloovige willen scheyden, betuyght hy, dat de geloovige alsdan niet en zijn verbonden. 18 Verklaert voorder, dat elck met sijnen staet, daer in hy tot Christum geroepen is, moet te vreden zijn, soo wel besnedene als onbesnedene. 21 soo wel dienstknechten als vrije. 25 Spreeckt daer na van de maeghden die onder eens anders macht staen, ende toont in wat geval het goet is die uyt te geven ofte niet. 29 Voeght daer by een algemeyne vermaninge hoe het houwelick, ende andere saken deser werelt, moeten gebruyckt worden. 32 ende wat voordeel de ongetrouwde boven de getrouwde hebben om den Heere wel aen te hangen. 36 Alsoo nochtans dat sy niet en sondigen die hare maeghden ten houwelicke geven. 39 ende verklaert wederom dat de getrouwde aen malkanderen verbonden zijn, soo lange sy leven.

1

AEngaende nu de dingen daer van ghy my geschreven hebt, Het is Ga naar margenoot1 een mensche Ga naar margenoot2 goet geen wijf Ga naar margenoot3 aen te raken:

2

Maer om Ga naar margenoot4 der hoererijen wille sal een yegelijck [man] Ga naar margenoot5 sijn eygen wijf hebben, ende een yegelijck [wijf] sal haren eygenen man hebben.

3

Ga naar margenoota De man sal aen het wijf Ga naar margenoot6 de schuldige goetwilligheyt betalen: ende desgelijcks oock het wijf aen den man.

4

Het wijf en heeft Ga naar margenoot7 de macht niet over [kolom] haer eygen lichaem, maer de man: ende desgelijcks oock de man en heeft de macht niet over sijn eygen lichaem, maer het wijf.

5

Ga naar margenootb En ontreckt u malkanderen niet, ’t en zy dan met [beyder] toestemminge voor eenen tijt, op dat ghy u tot vasten ende Ga naar margenoot8 bidden moogt verledigen: ende komt wederom by een, op dat u de satan Ga naar margenoot9 niet en versoecke, om dat ghy u niet en konnet onthouden.

6

Ga naar margenoot10 Doch dit segge ick uyt toelatinge, niet uyt bevel.

7

Ga naar margenootc Want Ga naar margenoot11 ick wilde dat alle menschen waren, gelijck als ick selve [ben:] Ga naar margenootd maer een yegelick heeft sijn eygen gave van Godt, de een wel aldus, maer de ander alsoo.

8

Doch ick segge Ga naar margenoot12 den ongetrouwden, ende den weduwen, het is haer Ga naar margenoot13 goet indien sy blijven gelijck als ick.

9

Ga naar margenoote Maer indien sy haer niet en konnen onthouden, datse trouwen: want het is beter te trouwen Ga naar margenoot14 dan te branden.

10

Doch den getrouwden gebiede Ga naar margenoot15 niet ick, maer de Heere, Ga naar margenootf dat het wijf van den man niet en scheyde.

11

Ende Ga naar margenoot16 indien sy oock scheyt, Ga naar margenoot17 dat sy ongetrouwt blijve, ofte met den man versoene: ende dat de man het wijf niet en verlate.

12

Maer Ga naar margenoot18 den anderen segge Ga naar margenoot19 ick, Ga naar margenoot20 niet de Heere, Indien eenigh broeder een Ga naar margenoot21 ongeloovigh wijf heeft, ende deselve te vreden is Ga naar margenoot22 by hem te woonen, dat hyse niet en verlate.

13

Ende een wijf die eenen ongeloovigen man heeft, ende hy te vreden is by haer te woonen, dat sy hem niet en verlate.

14

Want de ongeloovige man Ga naar margenoot23 is geheylight door het wijf, ende het ongeloovigh wijf is geheylight door den man. Want anders Ga naar margenoot24 waren uwe kinderen onreyn: maer nu Ga naar margenoot25 zijn sy heyligh.

15

Maer indien de ongeloovige Ga naar margenoot26 scheyt, dat hy scheyde. De broeder ofte de suster en wort Ga naar margenoot27 in soodanige [gevallen] niet Ga naar margenoot28 dienstbaer gemaeckt: maer Godt heeft ons Ga naar margenoot29 tot vrede geroepen.

16

Ga naar margenootg Want wat weet Ga naar margenoot30 ghy wijf, of ghy den man Ga naar margenoot31 sult saligh maken? Of wat weet ghy man, of ghy het wijf sult saligh maken?

[Folio 88v]
[fol. 88v]

17

Ga naar margenoot32 Doch gelijck Godt aen een yegelick heeft uytgedeelt, gelijck de Heere een yegelick geroepen heeft, dat hy alsoo wandele: ende alsoo ordineere ick in alle de gemeynten.

18

Is yemant besneden zijnde geroepen? die en late hem Ga naar margenoot33 geen [voorhuydt] aentrecken. Is yemant Ga naar margenoot34 in de voorhuydt zijnde geroepen? die en late hem niet besnijden.

19

De besnijdenisse Ga naar margenoot35 en is niets, ende de voorhuydt en is niets, maer de onderhoudinge der geboden Godts.

20

Ga naar margenooth Een yegelick Ga naar margenoot36 blijve in die beroepinge, daer hy in geroepen is.

21

Zijt ghy een dienstknecht zijnde geroepen? Ga naar margenoot37 laet u [dat] niet bekommeren: maer indien ghy oock Ga naar margenoot38 kondt vry worden, gebruyckt [dat] liever.

22

Want die in den Heere Ga naar margenoot39 geroepen is een dienstknecht zijnde, die is Ga naar margenoot40 een vrygelaten des Heeren: desgelijcks oock die Ga naar margenoot41 vry zijnde geroepen is, die is Ga naar margenoot42 een dienstknecht Christi.

23

Ga naar margenooti Ghy zijt Ga naar margenoot43 diere gekocht, en wort Ga naar margenoot44 geen dienstknechten der menschen.

24

Een yegelijck daer in hy geroepen is, broeders, die blijve in het selve Ga naar margenoot45 by Godt.

25

Aengaende nu de maeghden en hebbe ick Ga naar margenoot46 geen bevel des Heeren: maer ick Ga naar margenoot47 segge [mijn] gevoelen, als die barmhertigheyt van den Heere gekregen hebbe Ga naar margenoot48 getrouw te zijn.

26

Ick houde dan dit Ga naar margenoot49 goet te zijn om den Ga naar margenoot50 aenstaenden noot, dat het [segge ick,] goet is den mensche Ga naar margenoot51 alsoo te zijn.

27

Zijt ghy aen een wijf verbonden? Ga naar margenoot52 en soeckt geen ontbindinge: Zijt ghy ongebonden van een wijf? en soeckt geen wijf.

28

Maer indien ghy oock trouwet, ghy en sondight niet: ende indien een maeght trouwt, sy en sondight niet. Doch de sulcke sullen Ga naar margenoot53 verdruckinge hebben Ga naar margenoot54 in het vleesch. Ga naar margenoot55 Ende ick spare u-lieden.

29

Maer dit segge ick, broeders, dat Ga naar margenoot56 de tijt voorts kort is: op dat oock die wijven hebben, souden zijn Ga naar margenoot57 als niet hebbende:

30

Ende Ga naar margenoot58 die weenen, als niet weenen-[kolom]de: ende Ga naar margenoot59 die blijde zijn, als niet blijde zijnde: ende die koopen, Ga naar margenoot60 als niet besittende:

31

Ende die dese werelt gebruycken, als niet misbruyckende. Ga naar margenootk Want Ga naar margenoot61 de gedaente deser werelt gaet voorby.

32

Ende Ga naar margenoot62 ick wil dat ghy sonder bekommernisse zijt. Ga naar margenootl De ongetrouwde Ga naar margenoot63 bekommert hem met de dingen des Heeren, hoe hy den Heere sal behagen:

33

Maer die getrouwt is, Ga naar margenoot64 bekommert hem met de dingen Ga naar margenoot65 der werelt, hoe hy Ga naar margenoot66 de vrouwe sal behagen.

34

Een wijf ende een maeght zijn onderscheyden. De ongetrouwde bekommert haer met de dingen des Heeren, op dat sy heyligh zy beyde aen lichaem ende aen geest: maer die getrouwt is bekommert haer met de dingen der werelt, hoe sy den man sal behagen.

35

Ende dit segge ick Ga naar margenoot67 tot uw’ eygen voordeel: niet op dat ick Ga naar margenoot68 eenen strick over u soude werpen, maer [om u te leyden] tot het gene wel voeght, ende bequaem is om den Heere wel aen te hangen, sonder Ga naar margenoot69 herwaerts en derwaerts getrocken te worden.

36

Maer soo yemant Ga naar margenoot70 acht dat hy Ga naar margenoot71 ongevoeghlick handelt met sijne maget, indien sy over den jeughdigen tijt gaet, ende het Ga naar margenoot72 alsoo moet geschieden: die doe dat hy wil: hy en sondight niet: datse trouwen.

37

Doch die vast staet in [sijn] herte, Ga naar margenoot73 geen nootsake hebbende, maer macht heeft over sijnen eygenen wille, ende dit in sijn herte besloten heeft, dat hy sijne maget Ga naar margenoot74 sal bewaren, die doet wel.

38

Alsoo dan, die [haer] ten houwelicke uytgeeft, die doet wel: ende die[se] ten houwelicke niet uyt en geeft, Ga naar margenoot75 die doet beter.

39

Ga naar margenootm Een wijf is door Ga naar margenoot76 de wet verbonden soo langen tijt Ga naar margenoot77 hare man leeft: maer indien hare man ontslapen is, soo is sy vry, om te trouwen dien sy wil: alleenlick Ga naar margenoot78 in den Heere.

40

Maer sy is Ga naar margenoot79 geluckiger, indien sy alsoo blijft, na mijn gevoelen. Ende Ga naar margenoot80 ick meyne oock Ga naar margenootn den Geest Godts te hebben.

margenoot1
D. een man.
margenoot2
Door dit woort goet, wort hier verstaen niet dat eerlick, deughtsaem, of heiligh is: want d’Apostel betuyght dat den houwelicken staet eerlick is, Hebr. 13. vers 4. gelijck oock doorgaens de heylige Schrifture, maer voor het gene minder moeyte, bekommeringe, ende ongemack heeft, gelijck d’Apostel hier na vers 26. het selve verklaert.
margenoot3
Dat is, te trouwen ofte te bekennen, gelijck dit woort alsoo oock genomen wort, Genes. 20.6.
margenoot4
Hy spreeckt in het getal van vele, om daer door allerley onkuysheyt ende ontucht uyt te drucken.
margenoot5
Gr. sijns selfs wijf, Dat is, eene getrouwde huysvrouwe, ende niet vele.
margenoota
1.Petr. 3.7.
margenoot6
Hoewel dit verstaen kan worden in het gemeyn van alle schuldige plichten tusschen man ende vrouwe, Ephes. 5. vers 22. soo wort het nochtans hier voornamelick verstaen van die plichten die het houwelick eygen zijn, gelijck uyt het volgende vers blijckt.
margenoot7
Namelick, om den man in dese schuldige goetwilligheyt sonder reden haer lichaem te ontrecken, gelijck het volgende vers verklaert.
margenootb
Ioël 2.16.
margenoot8
Hy en spreeckt hier niet van ordinaris bidden, daer toe alle Christenen tot allen tijden moeten bereyt zijn, maer van extraordinarise nooden van bidden, het zy die nooden den getrouwden in het bysonder, ofte de gemeynte Christi in het gemeyn aengaen, gelijck uyt het byvoegen van vasten blijckt, het welck niet in alle gelegentheden, maer in het bidden in bysondere nooden vereyscht wort. Siet Exod. c. 19. vers 15. Ioël cap. 2. vers 16. Matth. 17. vers 21. Actor. 13.2.
margenoot9
D. by dese occasie niet en verwecke tot onbehoorlicke lusten, ofte andere onkuysheyt.
margenoot10
Dit en wort niet verstaen van het gene de Apostel geseght heeft op het 2 vers: alsoo den genen die de gave der onthoudinge niet en hebben, niet alleen en wort toegelaten te trouwen, maer oock bevolen, gelijck oock in het 9 vers: maer van het gene terstont te voren van het onthouden voor eenen tijt, ende dan weder by een te komen, geseght is, het welck hy wil in de vryheyt der getrouwde laten, na dat sy haer selven daer in sterck ofte swack bevinden, ende na dat haren noot ende beroep sal verdragen.
margenootc
Actor. 26.29.
margenoot11
Den Apostel verklaert, om de redenen die daer sullen verhaelt worden, dat hy liever hadde dat sy alle de gave der onthoudinge hadden. Doch evenwel dat een yegelick moet letten op de gaven die hy van Godt daer toe ontfangen heeft: de een namelick om hem te onthouden, de ander om het houwelick in eere ende matigheyt te gebruycken.
margenootd
Matth. 19.12. 1.Corinth. 12.11.
margenoot12
Namelick, die haer selfs zijn, gelijck het Griecks woort mede brenght. Want van de maeghden, die onder eens anderen macht staen, sal hy hier na in ’t 25 vers beginnen te handelen.
margenoot13
D. raetsaem, dienstigh, ende onbekommerlicker. Siet vers 26.
margenoote
1.Tim. 5.14.
margenoot14
Dat is, het is goet te trouwen om niet door de begeerten des vleeschs tot quade lusten te worden ontsteken, ende in gevaer te blijven van tot onkuysheyt te vervallen: het welck altijt quaet is.
margenoot15
Namelick, als den eersten voorsteller van dit gebodt, maer als een verhaler van het gene Christus de Heere te voren uytdruckelick geboden heeft. Siet Matth. cap. 19. vers 3, etc.
margenootf
Malach. 2.14. Matth. 5.32. ende 19.9. Marc. 10.11. Luce 16.18.
margenoot16
Namelick, anders dan van wegen des mans overspel. Siet Matth. cap. 5. vers 32. ende cap. 19. vers 9.
margenoot17
Dat is, dat sy tot geen ander houwelick in de gemeynte en worde toegelaten, soo sy met den man niet en kan versoent worden.
margenoot18
Namelick, geloovigen, die met ongeloovige getrouwt zijn.
margenoot19
Namelick, als een Apostel Christi, door sijnen Geest onderricht ende gedreven.
margenoot20
Namelick, door een uytgedruckt bevel, gelijck het voorgaende was, vers 10. De reden hier van schijnt te zijn, dat Christus het Euangelium alleen onder de Ioden, die in Godts verbont noch waren, ende niet onder de Heydenen, daer dit onderscheyt doemaels voorviel, heeft gepredickt, het welck hy hierom tot sijner tijt door sijne Apostelen heeft laten voorstellen ende gebieden.
margenoot21
Dat is, vreemt van de Christelicke religie, gelijck de Heydenen waren.
margenoot22
Namelick, als de getrouwde plegen, ende als haer betaemt.
margenoot23
Gr. geheylight in het wijf, als oock daer na in den man, Namelick, ten aensien dat de geloovige zijn erfgenamen des verbonts Godts met hare kinderen, Genes. cap. 17. vers 7. Actor. cap. 2. vers 39. welck voordeel de ongeloovige parture niet en kan beletten door sijne ongeloovigheyt, om dat Godts genade in het heyligen van sulck houwelick krachtiger is, dan het ongeloove van d’andere parture om het selve te ontheyligen.
margenoot24
Dat is, vreemt van Godts verbont, gelijck van de ongeloovige Heydenen ende haer zaet wort betuyght, Ephes. cap. 2. vers 12.
margenoot25
Dat is, zijn in het uyterlick verbont Godts begrepen, ende hebben toegangh tot de teeckenen ende zegelen van Godts genade, soo wel als de gene die van beyde geloovige ouderen zijn geboren.
margenoot26
Dat is, de geloovige verlaet, ofte van hem jaeght, ende den bandt des houwelicks hardtneckelick van sijne zijde te niete doet: gelijck doe by den Heydenen gewoonlick was, ende nu oock by den Turcken.
margenoot27
Namelick, wanneer die alsoo den bandt des houwelicks van haer zijde breken, uyt haet alleen van het geloove.
margenoot28
Dat is, niet gehouden van hare zijde den bandt des houwelicks verder te houden, ofte ongetrouwt te blijven, gelijck hy den getrouwden vers 11. in het gemeen hadde bevolen: van welck gebodt die oock uytgenomen worden.
margenoot29
Gr. in vrede, Dat is, om in vrede ende met een geruste conscientie, het zy in het houwelick, ofte buyten het selve, te leven.
margenootg
1.Petr. 3.1.
margenoot30
Namelick, die geloovigh zijt, ende by den ongeloovigen man in vrede leeft.
margenoot31
Namelick, door uwen vreedsamen ende Christelicken wandel Christo gewinnen sult. Siet 1.Tim. 4. vers 16. Iacob. 5.20. 1.Petr. 3.1, 2.
margenoot32
D. een yegelick zy te vreden, ende schicke hem na de gaven ende het beroep dat hy van den Heere verkregen heeft, het zy in den houwelicken staet of daer buyten: het welck hy daer na oock tot andere beroepen der menschen uytstreckt, op dat door de Christenen, onder den name van de Christelicke religie de staet der politie niet en worde beroert, of de gemeynte en werde hatelick gemaeckt.
margenoot33
Gelijck door de konste van chirurgie geschieden kan. siet 1.Machab. 1. vers 16. Ioseph. Antiq. lib. 12. cap. 6. Namel. als meynende dat hy Gode daer door te aengenamer soude zijn.
margenoot34
Dat is, onbesneden.
margenoot35
D. van geene kracht tot de Godtsaligheyt. Het welck de Apostel verstaet voornamelick van de tijden des Nieuwen Testaments, wanneer de besnijdenisse geen Sacrament meer en is. Siet Galat. 5.6.
margenooth
Ephes. 4.1. Philip. 1.27. Coloss. 1.10. 1.Thess. 2.12.
margenoot36
D. zy gerust ende late hem vergenoegen.
margenoot37
Namelick, al of ghy Gode daerom te min soudt behagen, soo ghy maer een oprecht Christen zijt. siet 1.Cor. 12. vers 13. Galat. c. 3. vers 28.
margenoot38
Namelick, door wettelicke ende behoorlicke wegen, gelijck onder de Heydenen, daer de slavernije in swangh was, verscheydene wegen waren, waer door de slaven tot hare vryheyt konden komen.
margenoot39
D. tot het geloove in Christum bekeert is, noch een dienstknecht ofte slave zijnde.
margenoot40
Dat is, door den Heere van de dienstbaerheyt der sonde ende des duyvels bevrijdt. Siet Ioan. cap. 8. versen 34, 35, 36.
margenoot41
Namelick, na den burgerlicken ofte uytwendigen stant.
margenoot42
D. sijne macht ende geboden onderworpen, gelijck een dienstknecht aen sijnen heere.
margenooti
1.Corinth. 6.20. Hebr. 9.12. 1.Petr. 1.18.
margenoot43
Gr. door prijs. Siet het laetste vers van het voorgaende Capittel.
margenoot44
Namelick, om yet te doen tot dienst ofte gehoorsaemheyt van menschen, het gene soude strijden tegen de geboden ende den dienst Godts. Ofte, en laet u in geestelicke saken van geen menschen dienstbaer maken, om niet vrijelick te gebruycken het gene ons de Heere vry gestelt heeft. Siet Galat. cap. 5. vers 1. Coloss. cap. 2. vers 20.
margenoot45
D. als in Godts tegenwoordigheyt: ofte, om hem in sulck beroep behoorlick te quijten.
margenoot46
Of, ordinantie, Dat is, geen uytgedruckt bevel Godts ofte Christi: namelick, dat yemant soude moeten maeght blijven. Waer uyt blijckt dat de woorden Christi, Mattth. cap. 19. vers 12. die dit vatten kan, vatte het, geen gebodt maer alleen een toelatinge is.
margenoot47
Gr. geve.
margenoot48
Namelick, in mijne leere ende bedieninge, ende derhalven oock in het gene ick hier verklare. Siet vers 40. ende 1.Corinth. cap. 4. versen 1, 2. Ofte, geloofweerdigh te zijn.
margenoot49
Dat is, oorbaer ende dienstigh, gelijck versen 1, 8.
margenoot50
Ofte, tegenwoordigen noot, namelick, der gemeynte Christi die nu in geduerige vervolginge, swarigheyt, ende ballinghschap is. Siet dergelijcke wijse van spreken 2.Corinth. cap. 6. vers 4. ende 1.Thessal. cap. 3. vers 7. welcke nooden beter ende lichtelicker konnen uytgestaen worden van de ongetrouwde als van de getrouwde, die met huysgesin ende kinderen belast zijn.
margenoot51
Dat is, ongetrouwt. Waer by oock altijt verstaen wort de conditie hier voren in het achtste ende negende vers gestelt, gelijck oock hier na in het vijf en dertighste ende ses en dertighste vers van de gave der onthoudinge.
margenoot52
Namelick, selfs niet om den aenstaenden noot, gelijck yemant sijne vorige woorden hadde konnen misduyden.
margenoot53
Dat is, swarigheden, ongenoegen, ende vele sorgen.
margenoot54
Dat is, na den uytwendigen mensche, ofte na het tegenwoordigh leven. Ende dit seght hy voor de gene die haer selven niet dan gemack ende vermaeck in het houwelick in en beelden.
margenoot55
Dat is, ick wilde wel dat ghy van sulcke bekommernissen ende swarigheden, als het houwelick mede brenght, vry waert, gelijck hier na vers 32. ende volgens naerder wort verklaert, namelick, om den Heere te vrijer te konnen dienen.
margenoot56
Gr. de tijt is te samen, ofte, ingetrocken. Dit kan verstaen worden, ofte van den tijt des levens van een yegelick mensche, alsoo de eeuwen dagelicks verswacken, ende daerom de mensche te meer op het geestelicke moet dencken, het welck eeuwighdurigh is. Ofte, van den tijt dat de werelt noch sal staen, welcke oock kort geseght wort te zijn ten aensien van den voorgaenden tijt, ende daerom de laetste ure genaemt wort, op dat wy ons te sorghvuldiger souden bereyden om Christum onsen Rechter haest uyt den hemel te verwachten. Siet 1.Petr. 4. vers 7. 2.Petr. 3.8. Andere lesen, De tijt is kort: soo is overigh dat oock die wijven hebben, etc.
margenoot57
Dit en seght Paulus niet om het gebruyck des houwelicks den getrouwden te verbieden: want sulcks soude strijden met het gene te voren versen 3, 4, 5. geseght is: maer om haer tot mate ende achterdencken in dat gebruyck te vermanen, op dat de geestelicke plichten der selve daer door niet en worden verhindert, gelijck oock in het gene volght.
margenoot58
Dat is, die in droefheyt zijn, voornamelick over de ongevallen die het houwelick mede brenght, door het afsterven van man, vrouwe, kinderen, ofte dergelijcke swarigheden ende tegenspoeden die in het houwelick voorvallen.
margenoot59
Namelick, over de oorsaken die den houwelicken staet oock somwijlen hier toe geeft, in het krijgen van kinderen, uythouwelicken, of andre gemacken ende vermakingen.
margenoot60
D. haer herte daer op niet stellende, alsoo dat sy door het gebruyck der selve van ’t voornaemste goet souden afgekeert worden. Siet Matth. 6.19, 33. gelijck oock de volgende woorden verklaren.
margenootk
Iesa. 40.6. Iacob. 1.10. ende 4.14. 1.Petr. 1.24. 1.Ioan. 2.17.
margenoot61
D. de dingen die de werelt als een groot goet ende geluck achtet, maer die niet anders dan een schijn daer van en zijn, gelijck eenige vertooningen in de schouwspelen plegen, waer van ’t Griecks woort schema genomen is. siet Eccles. 1. vers 2. 1.Ioan. 2. versen 16, 17.
margenoot62
D. ick soude wel willen, of wenschen.
margenootl
1.Tim. 5.5.
margenoot63
D. behoort hem te bekommeren: ende kan dat vrijelicker doen, om dat hy door de sorge des huyshoudens niet en wort verhindert.
margenoot64
Dat is, pleeght sulcks ordinaerlick te doen, ende is van wegen de sorge des huyshoudens, ende om sijne parture te behagen, meer daer aen gebonden.
margenoot65
Het woordt werelt en wort hier niet genomen voor de wereltsche begeerlickheden, die ongeoorloft zijn ende alom in Godts woort verboden, maer voor sulcke dingen waer door het huysgesin in dese werelt wort onderhouden, als spijse, dranck, kleedinge, wooninge, neeringe, ende dergelijcke, die in haer selven niet en zijn ongeoorloft, 1.Timoth. cap. 3. vers 4. ende 5.8. maer evenwel den mensche bekommeren om op het geestelicke niet altijt soo ernstelick ende geduerighlick te dencken, ende waer in de ongetrouwde min verhinderinge hebben als de getrouwde, wanneer de gaven ende beroep sulcks toelaet. Siet een exempel hier van in Maria ende Martha, Luce 10.39.
margenoot66
Niet om yet te doen tegen Godts wille. Want alsoo en mogen wy geen menschen behagen, Luce cap. 14. vers 26. Galat. cap. 1. vers 10. maer om in liefde ende vrede met haer te leven, Ephes. cap. 5. vers 25. het welck oock alsoo moet verstaen worden van de bekommeringe der vrouwe tegen den man in het volgende vers.
margenoot67
Dat is, gemack ende oorbaer. Ende alsoo verklaert hy in dit vers het gene hy te voren goet ofte niet goet genaemt heeft.
margenoot68
Namelick, om u tot het ongetrouwt leven precijselick te verbinden.
margenoot69
Ofte, onaftreckelick, namelick, met de sorgen ende bekommernissen deser werelt.
margenoot70
Dat is, uyt alle teeckenen die hy daer van speurt, gewaer wort ofte oordeelt. Hy spreeckt hier eygentlick van ouders ofte vooghden, daer de maeghden onder staen.
margenoot71
Dat is, niet wel betamelick, ofte wel bedachtelick, soo hy sijne maeght tegen hare nature ofte genegentheyt soude beletten te trouwen: ofte oock wel tegen den eysch van de gelegentheyt sijner familie.
margenoot72
Namelick, om meerder swarigheden, soo ten aensien van haer als van sijne familie, voor te komen.
margenoot73
Namelick, ofte voor hemselven tot behoudenisse van sijne familie ende andere gelegentheden, die de ouders dickwils nootsaken hare kinderen uyt te houwelicken: ofte van wegen de broosheyt der kinderen, waer van in het voorgaende vers is gesproken.
margenoot74
Namel. ongetrouwt.
margenoot75
D. die doet dat dienstigh ofte oorbaerder is tot de ruste van sijne maget, gelijck versen 1, 8, 26. ende gelijck verklaert wort versen 35, 40.
margenootm
Rom. cap. 7. vers 2.
margenoot76
Namelick, des houwelicks. Siet Rom. 7. vers 2.
margenoot77
Namelick, ’t en zy uyt oorsake van overspel, Matth. cap. 19. vers 9. ofte van het scheyden der ongeloovige parture, hier voren vers 15.
margenoot78
Dat is, alleenlick dat sulcks geschiede in de vreese des Heeren: waer toe oock sonderlinge dient, dat sy nu vry zijnde geen jock aen en trecke met de ongeloovige, 2.Cor. cap. 6. vers 14.
margenoot79
Namelick, soo ten aensien van de bekommeringen, die het houwelick mede brenght, als van de vryheyt die sy heeft om den Heere onbekommerlicker te dienen, gelijck hier voren van den Apostel is verklaert. Doch moet dit oock altijt verstaen worden met de vorige conditien, soo sy de gave der onthoudinge heeft, ende haer beroep sulcks toelaet, gelijck hy dit bepaelt heeft, versen 7, 17.
margenoot80
Dit en seght den Apostel niet als of hy daer aen twijfelde, maer om beleefdelick van hemselven te spreken, tegen den valschen waen, die sommige onder haer van haer selven hadden. siet hier voren vers 25.
margenootn
1.Thess. 4.8.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken