Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

1 Den Apostel om de Corintheren te beter te brengen tot recht gebruyck der middelmatige dingen, stelt haer voor sijn eygen exempel, ende tot dien eynde voeght hy hier tusschen eene handelinge van het onderhoudt der Kerckendienaren, ende betuyght dat hy soo wel als andere Apostelen, de macht hadde om onderhoudt te ontfangen. 7 Brenght verscheydene redenen voor om sulcks te bewijsen, genomen van de gene die in den krijgh dienen, die eenen wijngaert planten, ende een kudde weyden, 9 van den osse die dorscht, 11 van een zaeijer, 13 van de gene die den tempel ofte altaer dienen. 15 Ende verklaert dat hy evenwel dese macht niet en heeft gebruyckt, ende oock noch niet en heeft willen gebruycken, om dat hy sulcks niet stichtelick onder haer en oordeelde, ende om alsoo sijne macht niet te misbruycken. 19 Maer dat hy hem na de swacke Christenen, soo Ioden als Heydenen in middelmatige saken, allesins gevoeght heeft, om haer te beter te gewinnen. 24 Vermaent eyndelick door de gelijckenissen van de gene die om strijt in de loopbane loopen, ende kampvechten ofte worstelen, als oock door sijn eygen exempel, tot soberheyt ende vlijtigen voortgangh inde Godsaligheyt.

1

BEn ick niet een Apostel? Ben ick niet Ga naar margenoot1 vry? Ga naar margenoota Hebbe ick niet Iesum Christum onsen Heere Ga naar margenoot2 gesien? Ga naar margenootb Zijt ghylieden niet Ga naar margenoot3 mijn werck in den Heere?

2

Soo ick anderen geen Apostel en ben, nochtans Ga naar margenoot4 ben ick ’t u-lieden. Want Ga naar margenoot5 het zegel mijns Apostelschaps zijt ghylieden in den Heere.

3

Mijne verantwoordinge aen de gene Ga naar margenoot6 die ondersoeck over my doen, is dese.

4

Ga naar margenootc En hebben wy niet macht Ga naar margenoot7 om te eten, ende te drincken?

5

En hebben wy niet macht om Ga naar margenoot8 een wijf een suster zijnde Ga naar margenoot9 [met ons] om te leyden, gelijck oock de andere Apostelen, ende Ga naar margenoot10 de broeders des Heeren, ende Ga naar margenootd Ga naar margenoot11 Cephas?

6

Of hebben alleen ick ende Barnabas geen macht Ga naar margenoot12 van niet te wercken?

7

Wie Ga naar margenoote dient oyt in den krijgh op eygen besoldinge? wie Ga naar margenootf plant eenen wijngaert, ende en eet niet van sijne vrucht? of Ga naar margenootg wie weydt een kudde, ende en eet niet van de melck der kudde?

8

Spreke ick dit Ga naar margenoot13 na den mensche? ofte en seght oock Ga naar margenoot14 de wet het selve niet?

9

Want in de wet Mosis is geschreven, Ga naar margenooth Ghy en sult Ga naar margenoot15 eenen dorschenden osse niet

[Folio 89v]
[fol. 89v]

muylbanden. Ga naar margenoot16 Sorght oock Godt voor de ossen?

10

Of seght hy [dat] gantschelick om onsent wille? Want om onsent wille is [dat] geschreven: overmits die ploeght Ga naar margenoot17 op hope moet ploegen: ende die op hope dorscht, [moet] sijner hope deelachtigh worden.

11

Ga naar margenooti Indien Ga naar margenoot18 wy u-lieden het geestelicke gezaeyt hebben, is het een groote [sake] soo wy het uwe Ga naar margenoot19 dat lichamelick is, maeijen?

12

Indien Ga naar margenoot20 andere deser macht over u deelachtigh zijn, [waerom] niet veel meer wy? Ga naar margenootk doch wy en hebben dese macht niet gebruyckt: maer wy verdragen ’t al, op dat wy niet Ga naar margenoot21 eenige verhinderinge en geven den Euangelio Christi.

13

En weet ghy niet, Ga naar margenootl dat de gene Ga naar margenoot22 die de heylige dingen bedienen, van het heylige eten? [Ende] die Ga naar margenoot23 den altaer steeds by zijn, deelen Ga naar margenoot24 met den altaer?

14

Ga naar margenootm Alsoo heeft oock Ga naar margenoot25 de Heere geordineert, den genen die het Euangelium verkondigen, dat sy Ga naar margenoot26 van den Euangelio leven.

15

Maer ick en hebbe Ga naar margenoot27 geen van dese dingen gebruyckt. Ende ick en hebbe dit niet geschreven, op dat het alsoo aen my geschieden soude: want het ware my Ga naar margenoot28 beter te Ga naar margenoot29 sterven, dan dat yemant Ga naar margenoot30 desen mijnen roem soude ydel maken.

16

Want indien ick het Euangelium verkondige, Ga naar margenoot31 ’t en is my geen roem: Ga naar margenootn want Ga naar margenoot32 de noot is my opgeleght. Ende Ga naar margenoot33 wee my indien ick het Euangelium niet en verkondige.

17

Want indien ick dat Ga naar margenoot34 gewilligh doe, soo hebbe ick Ga naar margenoot35 loon: maer indien Ga naar margenoot36 onwilligh, de uytdeelinge is my [evenwel] Ga naar margenoot37 toebetrouwt.

18

Ga naar margenoot38 Wat loon hebbe ick dan? [Namelick] dat ick het Euangelium verkondigende het Euangelium Christi kosteloos stelle, om Ga naar margenoot39 mijne macht in den Euangelio niet te Ga naar margenoot40 misbruycken.

19

Want daer ick Ga naar margenoot41 van allen vry was, hebbe ick my selven Ga naar margenoot42 allen dienstbaer gemaeckt, op dat ick’er meer soude Ga naar margenoot43 winnen. [kolom]

20

Ga naar margenooto Ende ick ben Ga naar margenoot44 den Ioden geworden als een Iode, op dat ick de Ioden winnen soude: den genen die onder Ga naar margenoot45 de wet zijn, [ben ick geworden] als onder de wet zijnde, op dat ick de gene die onder de wet zijn, winnen soude.

21

Ga naar margenootp Den genen Ga naar margenoot46 die sonder de wet zijn, [ben ick geworden] als sonder de wet zijnde, (Gode [nochtans] zijnde niet sonder de wet, maer Ga naar margenoot47 Christo onder de wet) op dat ick de gene die sonder de wet zijn, winnen soude.

22

Ga naar margenootq Ick ben Ga naar margenoot48 den swacken geworden als een swacke, op dat ick de swacke winnen soude: allen ben ick alles geworden, op dat ick immers Ga naar margenoot49 eenige behouden soude.

23

Ende dit doe ick om des Euangeliums wille, Ga naar margenoot50 op dat ick des selven mede deelachtigh soude worden.

24

Ga naar margenoot51 Weet ghylieden niet, dat die in Ga naar margenootr de loopbane Ga naar margenoot52 loopen, alle wel loopen, maer [dat] Ga naar margenoot53 een den prijs ontfanght? loopt Ga naar margenoot54 alsoo dat ghy [dien] meught Ga naar margenoot55 verkrijgen.

25

Ga naar margenoots Ende een yegelick Ga naar margenoot56 die [om prijs] strijt Ga naar margenoot57 onthoudt hem in alles. Dese dan [doen] wel [dit] op dat sy Ga naar margenoot58 een verderflicke kroone souden ontfangen, maer wy Ga naar margenoott Ga naar margenoot59 een onverderflicke.

26

Ick loope dan alsoo Ga naar margenoot60 , niet als op het onseker: ick kampe alsoo, niet Ga naar margenoot61 als de lucht slaende.

27

Maer ick Ga naar margenoot62 bedwinge mijn lichaem, ende brenge het Ga naar margenoot63 tot dienstbaerheyt, op dat ick niet eenighsins, daer ick andere Ga naar margenoot64 gepredickt hebbe, selve Ga naar margenoot65 verworpelick en werde.

margenoot1
Namel. van de ceremonien der wet, ende derhalven om allerley spijse te eten, die my voorgestelt soude mogen worden, soo wel als yemant van de andere Apostelen. Siet een contrarie exempel, Dan. 1. vers 8. ende Actor. 10.14, 28.
margenoota
Actor. 9.3, 17. ende 22.14, 18. ende 23.11. 1.Corinth. 15.8. 2.Corinth. 12.2.
margenoot2
Namel. soo wel als de andere Apostelen, doe ick van hem tot het Apostelschap ben beroepen, ende daer na in gesichte, vertreckinge van sinnen, ende opgetrocken zijnde in den hemel. siet Act. 9. vers 17. 2.Cor. 12. vers 2.
margenootb
1.Corinth. 4.15.
margenoot3
Dat is, die door mijnen dienst tot den Heere bekeert zijt.
margenoot4
D. ghylieden en hebt nochtans geen reden om daer van te twijfelen.
margenoot5
D. de bevestinge, dat ick waerlick een Apostel ben, overmits ghy door mijnen dienst bekeert zijt, ende Godt mijne beroepinge onder u door vele krachten ende teeckenen heeft bevestight, 2.Corinth. cap. 12. vers 12.
margenoot6
Ofte, die my ondervragen, ofte, veroordeelen, Dat is, die haer als Richters derven aennemen my te oordeelen.
margenootc
1.Corinth. 9.14. 1.Thess. 2.6. 2.Thess. 3.9.
margenoot7
Namelick, tot last ende kost van de gemeynte.
margenoot8
Gr. een suster, een wijf, ofte, een huysvrouwe. Sommige meynen hier uyt dat d’Apostel een huysvrouwe gehadt heeft, maer dat hy deselve niet en heeft alom met hem geleyt om de gemeynten niet te beswaren. Doch dit schijnt te strijden met het gene hy van hem selve segt 1.Corinth. cap. 7. vers 7. Andere meynen dat hier door verstaen worden eenige vrouwen, die d’Apostelen volghden, om haer te dienen, ende van hare middelen te versorgen, gelijck de vrouwen die Christum volghden, Luce cap. 8. vers 3. Doch boven dien dat dit nergens en wort gelesen, soo en is het oock niet waerschijnlick. Want hier door souden de Apostelen haren dienst verdacht gemaeckt hebben, ende de gemeynten souden hier door verlicht zijn geworden, daer den Apostel dit merckelick invoert om te toonen, dat hy de gemeynten hier mede niet en wilde beswaren. Soo dat dit dan te verstaen is van een huysvrouwe niet die hy hadde, maer die hy soude hebben konnen nemen, ende volgens oock met hem leyden, gelijck sommige andere Apostelen deden.
margenoot9
Namelick, van de eene plaetse na de andere daer wy gaen prediken, tot kosten van de gemeynte.
margenoot10
D. neven. Hebr. want Ioannes ende Iacobus, ende oock Iudas ende Simon, waren Christi rechtsweerts, ofte moeders susters sonen. siet Gen. 13.8. en 29.15. Matth. 12.46. ende 13.55.
margenootd
Matth. 8.14.
margenoot11
D. Petrus, van wiens huysvrouwe men leest Matth. 8.14.
margenoot12
Namel. met onse handen tot onser onderhoudinge. siet Act. 18.3. ende 20.34.
margenoote
2.Cor. 10.4.
margenootf
1.Cor. 3.6, 7, 8.
margenootg
Ioan. 21.15. 1.Petr. 5.2.
margenoot13
D. bewijse ick dit alleen met redenen die genomen zijn uyt het doen der menschen?
margenoot14
Namel. beschreven door Mosem.
margenooth
Deut. 25.4. 1.Tim. 5.18.
margenoot15
In die landen, gelijck oock in andere, en slaet men ’t koren uyt de aren niet met vlegels, gelijck men hier doet, maer men doet’er de beesten, insonderheyt de ossen, over gaen, ende ’t selve alsoo betreden, ende met sijne aren los trappen, ofte den dorschwagen daer over trecken. siet Deut. 25.4. Iesa. 28.27.
margenoot16
Namel. voornamelick, ofte meer dan voor de menschen, als hy dese wet gestelt heeft. Want andersins en is’er selfs niet een muschken vergeten voor den Heere. siet Matth. 10.29. Soo dat dit te verstaen is by vergelijckinge, dat Godt dese wet gestelt heeft meer om de menschen, als om de ossen, om te kennen te geven, indien Godt wil dat men den arbeydenden osse sijn voedtsel niet en sal onthouden, dat men het selve veel weyniger den menschen die arbeyden, onthouden moet.
margenoot17
Namelick, van de vruchten sijnes arbeyts daer na te genieten.
margenooti
Rom. 15.27. Galat. 6.6.
margenoot18
Namel. ick ende Barnabas die u het woort Godts verkondight hebben. Siet Rom. 15.27.
margenoot19
Gr. vleeschelick, D. de goederen die dienen tot onderhoudinge onser lichamen.
margenoot20
Namel. ordinarise Leeraers, die wy daer hebben gelaten om het begonnen werck na ons te volvoeren.
margenootk
Actor. 20.33. 2.Corinth. 11.9. ende 12.13.
margenoot21
Namel. eensdeels voor de ongeloovige die uyt vreese van de onkosten het woort hadden mogen vlieden: eensdeels voor eenige valsche Apostelen, die Paulum souden hebben mogen lasteren, als of hy het Euangelium om des onderhoudts wille predickte, daer sy het selve voor niet wilden schijnen te doen, om de gemeynten alsoo aen haer te trecken. siet 2.Cor. 11. vers 12.
margenootl
Deuter. 18.1.
margenoot22
Gelijck daer waren alle de Leviten in het Oude Testament, die daerom de tienden ontfingen, ende haer deel hadden in het gene geoffert wiert. Siet Numer. cap. 18. Deuter. cap. 18.
margenoot23
Gr. by den altaer gestadelick sitten. Gelijck daer waren de Priesters, de nakomelingen Aarons, die oock de tienden van de tienden der Leviten ontfingen, ende een bysonder deel hadden in alle offeranden, uytgenomen die geheel voor den Heere moesten verbrant worden, Numer. cap. 18. vers 26, etc.
margenoot24
Dewijle op den altaer een deel wiert verbrant, ende van het vyer verteert, ende een ander deel voor de Priesteren wiert bewaert.
margenootm
Lev. 19. vers 13. Deuter. 24.14. ende 25.4. Matth. 10.10. Luce 10.7. 1.Timoth. 5.18.
margenoot25
Hy siet hier op de ordinantie Christi, Matth. cap. 10. vers 10. Luce cap. 10. vers 7.
margenoot26
Dat is, van den arbeyt die sy doen in het prediken des Euangeliums, ende het regeeren der gemeynte.
margenoot27
Namelick, onder u, hoewel hy van andere gemeynten somwijlen eenige mildadigheyt heeft ontfangen, 2.Corinth. 11. vers 8.
margenoot28
Gr. goet liever te sterven, Dat is, raetsamer, ofte oorbaerder.
margenoot29
Namelick, van gebreck.
margenoot30
Namelick, van het Euangelium sonder aenstoot ende sonder uwe kosten onder u gepredickt te hebben. De reden hier van siet te voren vers 12.
margenoot31
Dat is, ick en doe niet dan dat ick schuldigh ben te doen, Luce 17.10.
margenootn
Rom. 1.14.
margenoot32
Ofte, de noot light op my, Namelick, door mijn beroep ende Christi bevel, Rom. 1.14.
margenoot33
Gr. wee is my, Dat is, de straffe is my bereyt, die Christus den ontrouwen dienstknecht heeft gedreyght, Matth. cap. 24. vers 48, etc. Niet dat den Apostel twijfelde of hy getrouw in sijnen dienst soude blijven, maer dit seght hy om hemselven ende andere door sulcke spooren tot neerstigheyt ende voorsichtigheyt in haren dienst, meer ende meer te verwecken.
margenoot34
Dat is, geerne, ende met behoorlicke vlijt ende neerstigheyt, sonder op menschelicke oordeelen te sien, Rom. cap. 12. versen 8, 11.
margenoot35
Namel. de kroone der heerlickheyt, die den getrouwen, ende neerstigen dienstknechten van den Heere uyt genaden is belooft, Matth. cap. 24. versen 46, 47. 2.Timoth. 4. versen 7, 8. ende den roem van getrouwigheyt in dit leven, tegen de valsche Apostelen.
margenoot36
Dat is, alleen uyt vreese van straffe, ofte om eere ende voordeel te hebben by de menschen: gelijck de huerlingen ende slaven plegen hare heeren te dienen.
margenoot37
Namelick, om daer van hier namaels reeckenschap te geven.
margenoot38
D. ick hebbe dan eerst loon te verwachten van den Heere, soo ick het met vlijt ende getrouwigheyt doe, alleen siende op de eere Godts ende de meeste stichtinge der gemeynte, sonder hope van menschelicken loon. Ende alsoo ick merckte dat het ontfangen van menschelicken loon soude aenstoot geven, ende de stichtinge ende loop des Euangeliums verhinderen, soo en hebbe ick dien niet willen ontfangen: ende daer over mach ick by u roemen, maer niet by Godt. siet Rom. 4.2. 2.Corinth. 11.10.
margenoot39
Namel. die ick hebbe om behoorlick onderhoudt te nemen.
margenoot40
D. met aenstoot te gebruycken, ende met opsprake der valsche Apostelen, vers 15.
margenoot41
Namel. lasten ende jocken daer van de Christelicke ende Apostolische vryheyt ons vry maeckt. De Apostel gaet dan voort van dit stuck, daer in hy sijne vryheyt om der stichtinge wille niet en heeft gebruyckt, tot meer andere stucken, daer in hy oock deselve niet en heeft gebruyckt, om de Corinthers te meer te overtuygen, dat sy na sijn exempel, desgelijcks behooren te doen, ende hare vryheyt niet en gebruycken tot aenstoot ende verachteringe van den loop des Euangeliums.
margenoot42
D. ick hebbe my gevoeght na een yeders swackheyt, ofte gelijck een dienstknecht hem altijt voegen moet na de gelegentheyt ende genegentheyt des genen die hy dient. Doch moet dit altijt verstaen worden in middelmatige saken. Alsoo oock vers 22.
margenoot43
D. tot het geloove in Christum brengen. Siet dergelijcke wijse van spreken 1.Petr. 3.1.
margenooto
Actor. 16.3. ende 18.18. ende 21.23.
margenoot44
Namel. in saken die middelmatigh waren, gelijck doe noch was de onderhoudinge der ceremonien des Ouden Testaments by de swacke Ioden: gelijck hy om harent wille Timotheum heeft doen besnijden, te Cenchreen door belofte sijn hooft heeft laten bescheeren, ende te Ierusalem in den tempel hemselven heeft geheylight.
margenoot45
Namelick, der ceremonien, die als doen wel door Christi lijden te niete gedaen was, soo veel aengaet het gene daer in Godtsdienstigh was: maer voor eenen tijt als een middelmatige sake noch wiert gedragen, om de swacke Ioden niet te vervreemden. Siet Actor. 21.20.
margenootp
Galat. 2.3.
margenoot46
D. den Heydenen, die de wet der ceremonien niet en hadden, noch oock niet gehouden en waren te gebruycken, volgens het besluyt der Apostelen, Actor. c. 15. vers 28. ende 21.25.
margenoot47
Dit voeght hy daer by op dat niemant en soude misduyden ’t gene hy te voren geseght hadde, dat hy geweest was als sonder wet, dewijle hy in alles dat hy dede de wet ende geboden Christi in het dulden der swacke ende in ’t vlieden van ergernissen altijt voor oogen hadde, Gal. 6. vers 2.
margenootq
Rom. 15.1. 1.Corinth. 10.33. Galat. 6.1.
margenoot48
Nam. Christenen, ofte geloovigen, die het fondament des Christengeloofs wel aennamen, maer het gene de Christelicke vryheyt aengaet noch in alles niet wel en konden begrijpen, Rom. 14.1. Galat. 6.2.
margenoot49
Hier mede verklaert hy het gene hy te voren genaemt heeft winnen. Siet 1.Timoth. 4.16.
margenoot50
D. op dat niet alleen andere door mijne predicatie souden saligh worden, maer op dat ick oock selve deser saligheyt mede moge deelachtigh worden: het welck niet en soude geschieden, indien ick selve niet en dede, dat ick andere leere.
margenoot51
Van hier voorts leert d’Apostel, dat het soo verre van daer is, dat sy om spijse ende dranck, ofte maeltijden van afgodendienaren seer moeten bekommert zijn, dat sy veel meer haer moeten bekommeren om in alle soberheyt, matigheyt, ende verdraeghsaemheyt, haer selven te oeffenen, het welck hy met de exempelen der gene die om prijs strijden, ende oock met sijn eygen exempel bewijst.
margenootr
Galat. 2.2. ende 5.7. Philip. 2.16. 2.Timoth. 4.7. Hebr. 6.18.
margenoot52
Namelick, om prijs.
margenoot53
Namelick, die niet alleen met andere wel begint, maer voor andere wel voleyndt.
margenoot54
Dat is, soo neerstelick ende stantvastelick tot den eynde toe.
margenoot55
Ofte, grijpen, Namelick, den voorgestelden prijs der heerlickheyt Godts, Philip. 3.12, 13, 14.
margenoots
2.Timoth. 2.4.
margenoot56
Namelick met loopen, worstelen, ofte vechten, gelijck onder de Ouden sulcke soorten van strijden om prijs waren.
margenoot57
Ofte, matight hem, Namelick van veel spijse, dranck, slaep, ende andere dingen, die hem traegh ofte onnut maken in desen strijt.
margenoot58
Namelick, van laurieren, olijftacken, eyckenbladeren, ende dergelijcke, ofte ten hooghsten van silver ofte gout, gelijck den genen, die om prijs streden voorgestelt wierden.
margenoott
2.Timoth. 4.8. 1.Petr. 1.4. ende 5.4.
margenoot59
Dat is, onverganckelicke, ofte eeuwighduerende, 1.Petr. cap. 1. vers 4.
margenoot60
Namelick, gelijck dese kampers ofte loopers om prijs doen, die niet en weten of sy den prijs sullen bekomen of niet, 2.Timoth. 4. versen 7, 8.
margenoot61
Namelick, gelijck die doen die uyt geenen ernst en kampen ofte strijden, maer alleen spiegelvechten, ende haer tegen de lucht oeffenen, daer uyt geen overwinnige van partije en valt: het welck wy tegen de sonde ende den duyvel met ernst moeten doen, Ephes. 6.11.
margenoot62
Het Griecks woort beteeckent onder de oogen slaen, yet met slagen temmen ofte onder sijne gehoorsaemheyt brengen. Siet van dit woort oock Luce cap. 18. vers 5.
margenoot63
Namelick, om het selve den Geest te onderwerpen, ende niet door te veel voedtsels ende door te groote weelde den geest te verswaren.
margenoot64
Namelick, om die tot de saligheyt te brengen.
margenoot65
Dat is, my selven onbequaem ofte afkeurlick en make van den prijs, daer ick andere toe aenporre: waer mede de Apostel niet en wil seggen dat hy van sijne verkiesinge, ende van desen prijs te verkrijgen, soude onseker zijn: want het tegendeel blijckt klaerlick, Rom. 8.38. 2.Timoth. 4. versen 7, 8. maer dit is een gelijckenisse genomen van het selve strijden om prijs, waer in de trage ofte luije, die haer selven te veel gemest hadden verworpen ende afgekeurt wierden, als daer toe onbequaem.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken