Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

1 D’Apostel vermaent de Corintheren hem na te volgen, ende prijst haer datse sijne insettingen hielden. 3 Verbetert eenige misbruycken die in hare vergaderingen gevonden wierden: eerstelick dat in het bidden ende propheteeren de mans hare hoofden hadden gedeckt, ende de vrouwen ongedeckt. 4 het welck hy bewijst onbetamelick te zijn, soo voor de mannen, om dat sy het hooft zijn der vrouwe, als voor de vrouwen, die, alsoose onder den man staen, tot een teecken van dien haer hooft behooren te decken: ofte andersins dat beyde mannen ende vrouwen haer hooft onteeren. 14 ende tegen de nature doen. 18 Daer na dat in hare vergaderingen verdeeltheden waren. 20 Ende boven dien, dat het Avontmael des Heeren onder haer niet recht gehouden en wiert, overmits de rijcke in het bysonder te voren maeltijden hielden, waer door sommige droncken tot het Avontmael quamen. 23 Om welcke misbruycken te beteren hy haer voordraeght de instellinge des Avontmaels, ende de beteeckeninge des selven. 26 ende leert tot wat eynde, ende op wat wijse het [kolom] moet gehouden worden. 29 ende wat straffen te verwachten hebben, ende alreede van Godt over sommige gesonden waren, die het selve niet recht en gebruyckten. 33 Eyndelick leert hy hoese deselve misbruycken sullen beteren.

1

Ga naar margenoota WEest mijne navolgers, gelijckerwijs oock ick Ga naar margenoot1 Christi.

2

Ende ick prijse u, broeders, dat ghy Ga naar margenoot2 in alles mijner gedachtigh zijt, ende behoudt Ga naar margenoot3 de insettingen, gelijck ick [die] u over gegeven hebbe.

3

Doch ick wil Ga naar margenoot4 dat ghy wetet, Ga naar margenootb dat Christus Ga naar margenoot5 het Hooft is Ga naar margenoot6 eens yegelicken mans: ende de man het Hooft der vrouwe: Ga naar margenootc ende Ga naar margenoot7 Godt het Hooft Christi.

4

Een yegelick man Ga naar margenoot8 die bidt ofte Ga naar margenoot9 propheteert, hebbende Ga naar margenoot10 [yet] op het hooft, Ga naar margenoot11 die onteert sijn eygen hooft:

5

Maer een yegelicke Ga naar margenoot12 vrouwe, die Ga naar margenoot13 bidt ofte propheteert met ongedeckten hoofde, Ga naar margenoot14 onteert haer eygen hooft: want het is Ga naar margenoot15 een ende het selve als of [haer] het hayr afgesneden ware.

6

Want indien een vrouwe niet gedeckt en is, Ga naar margenoot16 dat sy oock geschoren worde: Ga naar margenootd maer indien het leelick is voor een vrouwe Ga naar margenoot17 geschoren te zijn, ofte het hayr Ga naar margenoot18 afgesneden te hebben, dat sy haer decke.

7

Want de man en moet het hooft niet decken, Ga naar margenoote overmits hy Ga naar margenoot19 het beelt ende Ga naar margenoot20 heerlickheyt Godts is: maer de vrouwe is Ga naar margenoot21 de heerlickheyt des mans.

8

Ga naar margenootf Want de man en is Ga naar margenoot22 uyt de vrouwe niet, maer de vrouwe uyt den man.

9

Want oock en is de man niet geschapen Ga naar margenoot23 om de vrouwe, maer de vrouwe Ga naar margenoot24 om den man.

10

Daerom moet de vrouwe Ga naar margenoot25 een macht op het hooft hebben, Ga naar margenoot26 om der Engelen wille.

[Folio 91r]
[fol. 91r]

11

Ga naar margenoot27 Nochtans en is noch de man sonder de vrouwe, noch de vrouwe sonder de man, Ga naar margenoot28 in den Heere.

12

Want gelijckerwijs de vrouwe Ga naar margenoot29 uyt de man is, alsoo is oock de man Ga naar margenoot30 door de vrouwe: doch Ga naar margenoot31 alle dingen [zijn] uyt Godt.

13

Ga naar margenoot32 Oordeelt ghy onder u selven: Is het betamelick dat de vrouwe ongedeckt Godt bidde?

14

Of en leert u oock Ga naar margenoot33 de nature selve niet, dat soo een man langh hayr draeght, het Ga naar margenoot34 hem een oneere is?

15

Maer soo een vrouwe langh hayr draeght, dat het haer een eere is? om dat het langh hayr voor Ga naar margenoot35 een decksel haer is gegeven.

16

Ga naar margenootg Doch indien yemant schijnt Ga naar margenoot36 twistgierigh te zijn, wy en hebben Ga naar margenoot37 sulcke gewoonte niet, noch Ga naar margenoot38 de gemeynten Godts.

17

Ga naar margenoot39 Dit nu [’t gene] ick [u] Ga naar margenoot40 aensegge, en prijse ick niet, [namelick] dat ghy niet Ga naar margenoot41 tot beter maer tot erger t’samen komt.

18

Want eerstelick als ghy te samen komt Ga naar margenoot42 in de gemeynte, Ga naar margenoot43 soo hoore ick datter Ga naar margenoot44 scheuringen zijn onder u: ende Ga naar margenoot45 ick geloove het ten deele.

19

Ga naar margenooth Want daer Ga naar margenoot46 moeten oock Ga naar margenoot47 ketterijen Ga naar margenooti Ga naar margenoot48 onder u zijn, op dat de gene Ga naar margenoot49 die oprecht zijn Ga naar margenoot50 openbaer mogen worden onder u.

20

Als ghy dan by een te samen komt, Ga naar margenoot51 [dat] Ga naar margenoot52 en is niet des Heeren Avontmael eten.

21

Want Ga naar margenoot53 in het eten neemt Ga naar margenoot54 een yegelick Ga naar margenoot55 te voren Ga naar margenoot56 sijn eygen Avontmael: ende Ga naar margenoot57 dese is hongerigh, ende de andere is droncken. [kolom]

22

Hebt ghy dan Ga naar margenoot58 geen huysen om daer te eten ende te drincken? ofte Ga naar margenoot59 veracht ghy de gemeynte Godts, ende Ga naar margenoot60 beschaemt ghy de gene die niet en hebben? Wat sal ick u seggen? Sal ick u prijsen? Ga naar margenoot61 In desen en prijse ick [u] niet.

23

Ga naar margenoot62 Want ick hebbe Ga naar margenoot63 van den Heere ontfangen het gene ick oock u Ga naar margenoot64 over gegeven hebbe, Ga naar margenootk Ga naar margenoot65 dat de Heere Iesus, in den nacht in welcken hy verraden wiert, het broot nam:

24

Ende als hy gedanckt hadde, brack hy ’t, ende seyde, Nemet, Etet: dat is mijn lichaem, dat voor u gebroken wort: doet dat tot mijner gedachtenisse.

25

Desgelijcks [nam] hy oock den drinckbeker na het eten des Avontmaels, ende seyde, Dese drinckbeker is ’t Nieuwe Ga naar margenoot66 Testament in mijnen bloede. Doet dat, soo dickwils als ghy [dien] sult drincken, tot mijner gedachtenisse.

26

Want soo dickwils als ghy Ga naar margenoot67 dit broot sult eten, ende desen Ga naar margenoot68 drinckbeker sult drincken, Ga naar margenoot69 soo verkondight den doot des Heeren, Ga naar margenootl Ga naar margenoot70 tot dat hy komt.

27

Ga naar margenootm Soo dan wie Ga naar margenoot71 onweerdelick dit broot eet, ofte den drinckbeker des Heeren drinckt, die Ga naar margenoot72 sal schuldigh zijn aen het lichaem ende bloet des Heeren.

28

Ga naar margenootn Maer de mensche Ga naar margenoot73 beproeve hemselven, ende Ga naar margenoot74 ete alsoo Ga naar margenoot75 van het broot, ende drincke Ga naar margenoot76 van den drinckbeker.

29

Want die onweerdighlick eet ende drinckt, die eet ende drinckt hemselven Ga naar margenoot77 een oordeel, Ga naar margenoot78 niet onderscheydende het lichaem des Heeren.

30

Ga naar margenoot79 Daerom zijn onder u vele swacke ende krancke, ende vele Ga naar margenoot80 slapen.

31

Ga naar margenooto Want indien wy ons selven Ga naar margenoot81 oordeelden, soo en souden wy niet Ga naar margenoot82 geoordeelt worden.

32

Ga naar margenoot83 Maer als wy geoordeelt worden, soo worden wy van den Heere getuch-

[Folio 91v]
[fol. 91v]

tight, op dat wy met de werelt niet en souden veroordeelt worden.

33

Soo dan, mijne broeders, als ghy te samen komt Ga naar margenoot84 om te eten, Ga naar margenoot85 verwacht malkanderen.

34

Doch soo yemant hongert, Ga naar margenoot86 dat hy te huys ete, op dat ghy niet Ga naar margenoot87 tot een oordeel te samen en komt. Ga naar margenoot88 De overige dingen nu sal ick ordineeren als ick sal gekomen zijn.

margenoota
1.Corinth. 4.16. Philip. 3.17. 1.Thess. 1.6. 2.Thess. 3.9.
margenoot1
Namelick, navolger ben: Namel. die het volmaeckste exemplaer is van alle deughden, soo dat men de Leeraers wel moet navolgen, maer soo verre als sy Christum navolgen.
margenoot2
Ofte, dat ghy aller mijner dingen, D. leeringen ende vermaningen, gedenckt.
margenoot3
Gr. overgevingen, ofte, overleveringen, waer door dan verstaen worden, gelijck hy selve daer na verklaert, eenige sijne ordinantien, niet die artijckelen des geloofs zijn, maer die aengingen de uyterlicke wijse, die in de vergaderingen ende ’t plegen des Godtsdiensts behoorden gehouden te worden.
margenoot4
Dat is, dat ghy lettet op de orden van onderwerpinge die Godt onder de menschen, in sijn geestelick lichaem, gestelt heeft, op dat ghy niet en doet, dat tegen deselve strijdet.
margenootb
Ephes. 5.23.
margenoot5
Dat is, over hem gestelt, heerschappije over hem hebbende, gelijck het hooft doet boven ende over de andere leden.
margenoot6
Namel. gehoorende tot sijn geestelick lichaem: want van die wort hier eygentlick gehandelt. Niet dat hy oock niet en soude zijn het hooft der vrouwe, want hy is het hooft van sijn geheel lichaem, Ephes. 5.23.
margenootc
Ioan. 14.28. 1.Corinth. 3.23. ende 15.27.
margenoot7
Namelick, Godt de Vader, onder welcken de Sone Godts Iesus Christus staet, niet ten aensien van sijne Goddelicke nature, na welcke hy den Vader in weerdigheyt ende hoogheyt even gelijck is, Ioan. cap. 10. vers 30. Philip. 2.6. maer na sijn Middelaer-ampt, na welck hy om onsent wille hemselven den Vader heeft onderworpen, ende minder is als de Vader, Ioan. cap. 14. vers 28. gelijck een gesante onder de menschen, als soodanigh, minder is als de gene die hem sendt: hoewelse van naturen even gelijck zijn.
margenoot8
D. het gemeen gebedt in de vergaderingen ofte voorseght, ofte aenhoort ende mede bidt.
margenoot9
Ofte de schriften der Propheten in de vergaderingen voorleest ende uytleght, 1.Corinth. cap. 14. versen 3, 29, etc. ofte eenige toekomende dingen voorseght uyt Godtlicke openbaringe. Want die gave wiert doe sommigen van Godt gegeven tot troost van de gemeynte, 1.Corinth. cap. 14. vers 26. Ephes. cap. 4. vers 11. Ofte die soodanige uytleggingen in de vergaderingen aenhoort.
margenoot10
Namelick, eenigh decksel, als daer is het langh hayr, vers 14. ofte een hoedt, sluijer, ofte diergelijcke, vers 7. gelijck de Heydenen hare afgoden met gedeckten hoofde plaghten te dienen. Siet Virgil. Aen. lib. 3. Sueton. in Vitell.
margenoot11
Namelick, overmits de ontdeckinge des hoofts doe een teecken was van macht ende heerschappije, gelijck nu hedendaeghs daer en tegen de gene die macht over andere hebben, hare hoofden sullen gedeckt houden, ende die onder andere staen voor deselve hare hoofden sullen ontdecken. Doch in desen allen moet men altijt sien op het gebruyck van verscheydene tijden ende landen, ende wat daer in eerlick ende stichtelick is, 1.Corinth. 14. vers 40. Philip. 4.8.
margenoot12
Namel. die getrouwt is, ende onder de macht staet van haren man. Siet vers 3. Hoewel de andere hier niet uytgesloten en worden.
margenoot13
Dat is, die in de vergaderinge aenhoort de gemeene gebeden, ofte de uytlegginge der Prophetische schriften: want dat een vrouwe opentlick in de vergaderinge soude de gebeden doen, ofte de Schrifture uytleggen, wort haer verboden, 1.Corinth. cap. 14. versen 34, 35. 1.Timoth. cap. 2. vers 12. ofte die met extra-ordinarise gave van bidden, ofte toekomende dingen voor te seggen, begaeft zijnde, deselve in de vergaderinge sal willen voorstellen, daer toe door een Godtlick ingeven gedreven zijnde. Siet Ioël cap. 2. vers 28. Luce 2. vers 36. Actor. 21. vers 9.
margenoot14
Of, beschaemt haer hooft, doet haer hooft schande aen, Namel. om dat sy door dat teecken schijnt te willen ontkennen dat sy onder den man staet: ende oock eenighsins dat Christus niet en soude zijn het Hooft sijner gemeynte. Siet vers 4.
margenoot15
Dat is, van eenerley onbetamelickheyt, Namelick, als sy afleght het decksel dat gemaeckt wort, dat is soo veel als of sy het natuerlick decksel afleyde.
margenoot16
Dat is, het is even veel, ende even schandelick, of sy geschoren ware.
margenootd
Numer. cap. 5. vers 18. Deuter. 22.5.
margenoot17
Namelick, met de schare.
margenoot18
Namelick, met het scheermes.
margenoote
Genes. 1.26, 27. ende 5.1. ende 9.6. Coloss. 3.10.
margenoot19
Namelick, ten aensien van sijne macht ende heerschappije die hy heeft over de vrouwe. Want andersins, ten aensien van de heyligheyt ende gerechtigheyt, is de vrouwe soo wel na het beelt Godts geschapen als de man, Genes. 1. versen 26, 27.
margenoot20
Namelick, om dat Godt in des mans heerschappije over de vrouwe, doet blijcken de heerlickheyt ende het gebiedt dat hy heeft over sijne schepselen.
margenoot21
Namelick, om dat de onderdanigheyt der vrouwe onder de man een bewijs is van de macht, authoriteyt, ende uytnementheyt des mans boven de vrouwe.
margenootf
Genes. 2.18, 21.
margenoot22
Namelick, eerstmael van Godt geschapen. Siet Genes. cap. 2. versen 21, 22. Andersins worden de mannen nu na den loop der nature van vrouwen geboren, Iob cap. 14. vers 1. Siet oock het 12 vers.
margenoot23
Namel. om haer onderworpen te zijn, ende alsoo te dienen.
margenoot24
Nam. om hem tot sijnen dienst onderworpen te zijn, ende een hulpe te wesen, die by hem soude zijn, Genes. cap. 2. vers 18.
margenoot25
Dat is, een decksel, tot een teecken datse staet onder de macht ende het gebiedt van de man. Siet Genes. cap. 24. vers 65. Een wijse van spreken, daer door het teecken toegeschreven wort de name van de beteeckende sake, welcke in de Sacramenten oock seer gebruyckelick is.
margenoot26
Dit verstaen sommige van de Leeraers der gemeynte, die in de Schrifture oock Engelen, Dat is, boden ofte gesanten Godts genaemt worden, Malach. cap. 2. vers 7. Apocal. cap. 1. vers 20. Doch kan bequamelicker verstaen worden van de dienstbarige geesten, die van wegen haer ampt eygentlick Engelen doorgaens genaemt worden. Want dewijle deselve in de vergaderingen der geloovige tegenwoordigh zijn, Psalm 34.8. ende Matth. 18.10. ende door alle onordentlickheyt ofte ongeschicktheyt, die daer soude mogen gepleeght worden, bedroeft worden, soo vermaent de Apostel de vrouwen, datse dese heylige geesten oock behooren te ontsien, om haer hier in niet te bedroeven.
margenoot27
Dit doet de Apostel daer by, op dat om deser heerschappije wille noch de mannen haer verhoovaerdigen, noch de vrouwen haer bedroeven en souden.
margenoot28
Namelick, Iesu Christo, aen welcken, ten aensien van sijne genade ende verdiensten, de vrouwen soo wel gemeynschap hebben als de mannen. siet Gal. 3.28.
margenoot29
Siet vers 8.
margenoot30
Namel. overmits hy van een vrouwe ontfangen ende geboren wort, na de natuerlicke geboorte. Waerom hy de vrouwe oock niet en behoort te verachten, maer in eere te houden ende lief te hebben, hoewel hy over haer heerschappije heeft.
margenoot31
D. soo wel de vrouwe als de man zijn beyde van Godt geschapen: ende soo wel de onderdanigheyt der vrouwe, als de heerschappije des mans zijn beyde van Godt verordineert. Andersins is’t oock in het gemeyn waer, dat alle schepselen van Godt zijn. Siet Rom. c. 11. vers 36. 1.Corinth. 8.6.
margenoot32
Of, oordeelt by u selven. Gr. in u selven. D’Apostel wil toonen dat dese sake die hy hier drijft, soo klaer ende bekent is, dat hy de Corintheren selve tot Rechters daer van wel wil stellen: gelijck 1.Cor. 10.15.
margenoot33
Namelick, die onder andere het vrouwelick geslacht van het manlick daer mede oock onderscheyden heeft, dat den vrouwen het hayr des hoofts langer ende dichter wast als den mannen, ende dat het selve haer dient tot een cieraet ende decksel.
margenoot34
Namelick, om dat dit langh hayr op sijn hooft als een decksel is, ende een teecken van onderdanigheyt, daer hy het hooft is der vrouwe; ende daerom sulck een teecken niet en behoort te dragen, waer mede hy schijnt sijne heerschappije te versaken. Daer beneven om dat hy hem alsoo gelijck als herschept in een vrouwe, dragende een cieraet dat den vrouwen eygen is, ende alsoo gelijck als sijn geslachte versaeckt: het welck Godt in de wet verbiedt, Deuter. cap. 22. vers 5.
margenoot35
Gr. een omwerpsel, Namel. om haer te dienen tot een decksel, ende volgens dien oock tot een teecken van onderdanigheyt, het welck dan eere voor haer is, datse deselve hare onderdanigheyt, volgens de ordinantie Godts, daer mede bekent.
margenootg
1.Timoth. cap. 6. vers 4.
margenoot36
Ofte, twist lief te hebben, Dat is, die tegen dese sake ende redenen noch soude willen veel disputeeren, met deselve en willen wy niet verder twisten.
margenoot37
Namel. om te twisten over saken die soo klaer ende bekent zijn.
margenoot38
Welcker exempel ofte gebruyck in sulcke saken men billighlick behoort te volgen.
margenoot39
Namelick, het gene volght.
margenoot40
Ofte, verhale, vermelde, verkondige.
margenoot41
Dat is, niet tot verbeteringe, maer tot verergeringe. Want de vergaderingen worden daer toe aengestelt, op dat de geloovige in deselve gesticht ende gebetert worden: het welck niet en geschiet, wanneer in deselve ongeschicktheden worden gepleeght.
margenoot42
Dat is, in de vergaderinge der geloovige die doe noch niet en wierden gehouden in Kercken, alsoo de Christenen doe noch geen Kercken en hadden gelijck als nu, maer in huysen ende andere gelegene plaetsen.
margenoot43
Van wien hy het gehoort hadde verklaert hy 1.Corinth. cap. 1. vers 11.
margenoot44
Scheuringe is wanneer onder de lidtmaten van een gemeynte in het stuck der leere ende in de gronden der selve eens zijnde, om andere misverstanden, oneenigheyt ende verdeeltheyt ontstaet, elcke partije sijn hooft ende leytsman volgende, waer door de eenigheyt des lichaems Christi gescheurt ende verbroken wort: het welck onder de wercken des vleeschs mede getelt wort, Galat. cap. 5. vers 20. Siet breeder hier van 1.Cor. 1. vers 12.
margenoot45
Namelick, dewijle ick sommiger, die onder u zijn, opgeblasentheyt ende twistgierigheyt kenne.
margenooth
Matth. 18.7. Luce 17.1.
margenoot46
Namelick, overmits de oorsaken van ketterijen daer altijt sullen zijn, als opgeblasenheyt, vermetelheyt, eergierigheyt ende stoutheyt van sommige menschen, die daer door aengedreven worden om ketterijen te verwecken ende aen te hangen. Soo lange als daer sulcke menschen sullen zijn, soo moetender oock ketterijen wesen. Siet dergelijcke wijse van spreken, ende nader verklaringe daer van Matth. cap. 18. vers 7.
margenoot47
Ketterije is een twist onstaende over de leere, wanneer eenige hardtneckelick drijven ofte aennemen eenige dwalingen strijdende tegen de grontstucken der salighmakende leere. Soo dat ketterije erger ende schadelicker is als scheuringe. Ende hier mede geeft de Apostel reden waerom hy gelooft datter onder haer scheuringen zijn, om datter oock noch erger quaet onder haer gevonden wiert, namelick ketterije, die hy daer na beschrijft ende wederleht, 1.Corinth. cap. 15.
margenooti
Actor. 20.30. 1.Ioan. 2.19.
margenoot48
D. in het midden van de gemeynte. Siet Actor. 20.30. 1.Ioan. 2.19.
margenoot49
Gr. die beproeft zijn, D. die in de beproevinge door scheuringen ende ketterijen stantvastigh blijven by de eenigheyt der gemeynte, ende by de gesonde leere, ende alsoo oprecht bevonden worden: een gelijckenisse genomen van gout dat in de proeve door het vyer bestaet, 1.Petr. 1.7.
margenoot50
D. bekent datse oprecht zijn. Wanneer de gemeynte in vrede is, sonder scheuringe ofte ketterije, soo worden alle die de religie belijden voor oprecht gehouden: maer als daer scheuringe ende ketterije ontstaet, soo wort het openbaer ende bekent, wie dat by de eenigheyt der Kercke ende by de gesontheyt der leere stantvastigh blijven ofte niet: gelijck het kaf van ’t koorn door den wan gescheyden wort, Matth. 3.12.
margenoot51
Namel. het gene ghy doet.
margenoot52
Namel. overmits het onwettelick eten, is als niet eten. Of, overmits sulcks is niet des Heeren, maer sijn eygen Avontmael eten, gelijck in ’t volgende vers.
margenoot53
Dit wort verstaen van het eten van eenige spijse, die de rijcke mede brachten als men het Avontmael des Heeren soude houden, om daer na met de arme een maeltijt te houden, welcke maeltijden in het Griecksch genaemt wierden Agapai, Dat is, maeltijden van liefde. Siet hier van Iude vers 12.
margenoot54
Namelick, van de rijcke, sonder de arme te verwachten. Ofte, een yegelick met de gene die het met haer hielden.
margenoot55
Namel. eer de arme daer by zijn gekomen. Ofte, eer het Avontmael des Heeren gehouden wort.
margenoot56
Dat is, een Avontmael, dat niet in het gemeyn van de geheele gemeynte gehouden wort, gelijck des Heeren Avontmael gehouden moet worden, maer dat van eenige alleen met uytsluytinge van andere in het bysonder wort gehouden.
margenoot57
Dat is, de arme zijn hongerigh, om dat men haer niet en wil verwachten, ende de rijcke zijn droncken, om dat sy malkanderen op die maeltijden dickwils te voren soo toefden datse beschoncken wierden.
margenoot58
In welcke ghy te voren kondt eten, ende uwen honger stillen, sonder dat ghy sulcks opentlick in de plaetsen der vergaderingen doet. Siet vers 34.
margenoot59
D. en past ghy niet op de ergernissen die daer door in de gemeynte ontstaen?
margenoot60
D. de arme die tot sulcke maeltijden niet en konden toebrengen, die ghy ofte niet en wilt toelaten tot deselve, ofte niet en wilt verwachten, ende alsoo opentlick betoont haer te verachten.
margenoot61
D. in dese misbruycken des Avontmaels en kan ick u geen gelijck geven, ofte prijsen als wel gedaen.
margenoot62
De Apostel om dese misbruycken te beteren houdt haer voor de instellinge des H. Avontmaels, soo het selve van Christo is eerst ingestelt: het welck de beste ende sekerste wijse is om misbruycken te beteren ende wech te nemen, alsoo alles na de instellinge Godts ende Christi in den Godtsdienst moet gericht worden.
margenoot63
Namelick, ende niet van menschen, Galat. 1.12. Dit is geschiet, door openbaringen die de Heere Christus selve aen Paulum dickwils gedaen heeft.
margenoot64
Of, overgelevert, D. getrouwelick hebbe geleert niet als mijne leere, maer des Heeren Christi selve.
margenootk
Matth. 26.26. Marc. 14.22. Luce 22.19.
margenoot65
De verklaringe van dese volgende instellinge des Avontmaels, siet Matth. cap. 26. vers 26, etc.
margenoot66
Of, verbont, Exod. cap. 24. vers 8. D. een teecken ende zegel des Nieuwen Testaments ofte verbonts. Want de beker en is het verbont selve niet, maer een teecken ende zegel daer van.
margenoot67
Het is dan broot, dat in het Avontmael gegeten wort.
margenoot68
Dat is, den wijn die in de drinckbeker is, een oneygentlicke wijse van spreken.
margenoot69
De doot des Heeren moet in het Avontmael verkondight worden, soo van de Dienaers des woorts, die by de bedieninge het volck moeten onderwijsen, dat dit gebroken broot ende dese wijn een teecken ende verzegelinge is van den bitteren doot Christi aen het kruyce, ende van de weldaden daer door voor ons verkregen: als oock van de gene die het genieten, die in haer herte moeten overdencken, gelooven, ende met dancksegginge belijden, dat de Heere Christus voor haer is gestorven, om haer van de eeuwige doot te verlossen ende saligh te maken, het welck alles door de woorden Doet dit tot mijner gedachtenisse, vers 25. te kennen gegeven is.
margenootl
Ioan. cap. 14. vers 3. Actor. cap. 1. vers 11.
margenoot70
Namelick, om te oordeelen de levende ende de doode: want gelijck de Sacramenten des Ouden Testaments duerden tot op de eerste toekomste Christi in den vleesche, soo sullen de Sacramenten des Nieuwen Testaments dueren tot sijne tweede toekomste in heerlickheyt.
margenootm
Numer. 9.10, 13. Ioan. 6.51, 63, 64. ende 13.27. 1.Corinth. 10.21.
margenoot71
Dat geschiet wanneer de persoonen niet recht gestelt en zijn die ten Avontmael gaen, zijnde ofte openbare ergerlicke menschen, die oock moeten daer van geweert zijn, ofte bedeckte huychelaers, ende in twist staende met haren naesten, ende met haet, nijt, gierigheyt ende ongerechtigheyt beladen, ofte oock wanneer de geloovige selve haer daer toe niet behoorlick en hebben bereyt, ofte met behoorlicke aendacht het selve niet en nuttigen.
margenoot72
Namelick, om dat hy het teecken des lichaems ende bloets Christi door sulcke misbruycken smaetheyt aen doet. Want de smaetheyt, die men des Koninghs zegel aen doet, wort gehouden als ofse den Koningh selve aengedaen ware.
margenootn
2.Cor. 13. vers 5.
margenoot73
Dat is, ondersoecke sijn gemoedt ende conscientie, of hy oock in sijn herte gevoelt een recht leetwesen ende droefheyt over sijne sonden, als oock een vast geloove ende vertrouwen op de verdiensten Iesu Christi, ende daer en boven een ongeveynst voornemen om de sonden meer ende meer af te sterven, ende in een nieuw Godtsaligh leven voor Godt te wandelen. Siet Gen. cap. 17. vers 1. 2.Corinth. 13. vers 5.
margenoot74
Namelick, na dat hy hemselven ten rechten sal beproeft, ende alsoo bevonden hebben.
margenoot75
Gr. uyt.
margenoot76
Gr. uyt.
margenoot77
Dat is, een schult, ofte straffe. Siet Matth. cap. 23. vers 14. Luce cap. 23. vers 40. Rom. cap. 2. vers 3. ende cap. 5. vers 16. ende 13.2. Iacob. cap. 3. vers 1. Het welck verstaen wort, ofte van de eeuwige straffen, ten aensien van de huychelaers: ofte van de tijtlicke kastijdingen, ten aensien van de geloovige het Avontmael niet weerdighlick gebruyckende, gelijck hier na verklaert wort, vers 30.
margenoot78
D. dewijle hy geen onderscheyt en maeckt, tusschen het broot des Avontmaels, het welck een heyligh teecken is van des Heeren lichaem, ende tusschen gemeyne spijse: ende alsoo sonder beproevinge ende eerbiedigheyt het selve eet gelijck ander gemeyn broot.
margenoot79
Dat is, om dit misbruyck des Heyligen Avontmaels.
margenoot80
Dat is, zijn alreede gestorven. Siet Matth. cap. 9. vers 24. ende 27.52. Ioan. cap. 11. vers 11. 1.Corinth. cap. 7. vers 39. ende 15.6, 18. 1.Thess. 4.13.
margenooto
Psalm 32.5. Prov. 18.17.
margenoot81
Ofte, onderscheydden, Dat is, na een goede ende ernstige beproevinge onses selfs, recht oordeelden hoe het met ons gestelt is, of wy weerdighlick aen de tafel des Heeren mogen gaen ofte niet: ende soo wy ons bevinden onweerdigh, dat wy ons onthouden van die heylige spijse, tot dat wy ons leven sullen gebetert hebben.
margenoot82
D. gestraft ofte gekastijt van den Heere met soodanige plagen als te voren verhaelt zijn, vers 30.
margenoot83
Desen troost doet den Apostel daer by, op dat de geloovige door de hardigheyt van de voorgaende bestraffingen niet en souden te seer verslagen worden. De troost bestaet in twee deelen: Eerstelick, dat sulcke plagen geen straffen eygentlick en zijn, maer vaderlicke kastijdingen, ofte tuchtingen: Ten tweeden, datse ten goeden eynde van Godt toegesonden worden, namelick tot onser saligheyt, op dat wy daer door tot ware bekeeringe gebracht worden, ende met de godtloose niet verdoemt en worden.
margenoot84
Namelick, het Avontmael des Heeren, ofte oock om daer na te houden de maeltijden der liefde, in welcke de rijcke den armen niet en verwachteden, uyt verachtinge der selve.
margenoot85
Namelick, tot dat ghy alle by een gekomen zijt: ofte dat de eene wacht tot dat de ander sal aen de tafel geweest zijn, om niet ongeschicktelick malkanderen te overdringen.
margenoot86
Dat is, soo yemant soo lange niet en kan vasten, tot dat het Avontmael des Heeren zy gehouden, dat hy liever in sijn huys hem ontnuchtere, eer hy in de vergaderinge komt ende aen de tafel des Heeren gaet.
margenoot87
D. met onordentlickheyt ende ongeschicktheyt u een straffe op de hals en haelt. Siet vers 29.
margenoot88
Namelick, aengaende de goede ordre die in het plegen van den uyterlicken Godtsdienst in uwe vergaderingen moet onderhouden worden: want daer van spreeckt hy hier, ende niet van saken die de leere ofte zeden aengaen: gelijck het woort ordineeren, het welck hy hier gebruyckt, oock medebrenght.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken