Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel

1 De Apostel vermaent de gemeynte van Corinthen, datse na het exempel der gemeynten van Galatien een collecte wil doen voor de arme geloovige binnen Ierusalem. 2 Wijst haer aen hoe deselve op den eersten dagh der weke kan bequamelick gedaen worden. 3 ende door wien derwaerts gesonden, oock selve sijnen dienst daer toe aenbiedende. 5 Belooft dat hy door Macedonien tot haer komen sal, ende eenen tijt langh by haer blijven. 8 Geeft reden waerom hy tot Ephesen noch tot Pincksteren toe moet blijven. 10 Vermaent haer datse Timotheum beleefdelick ontfangen ende laten vertrecken, ende datse ten besten nemen dat Apollos sijne komste wat uytstelt. 13 Doet daer by een algemeyne vermaninge tot stantvastigheyt in ’t geloove ende liefde. 15 ende in het bysonder datse het huysgesin van Stephanas in achtinge nemen, alsoo hy met Fortunatus ende Achaicus hem seer verquickt hebben. 19 Groet de gemeynte van Corinthen van wegen de Gemeynten van Asien, ende bysonder van Aquila ende Priscilla. 21 ende groetse oock selve met sijn eygen hant. 22 Verkondight allen, die Christum niet recht lief en hebben, den vloeck. 23 Wenscht den geloovigen de genade Godts, ende belooft haer sijne liefde.

1

AEngaende nu Ga naar margenoot1 de versamelinge Ga naar margenoot2 die voor de heylige [geschiet] gelijck als ick Ga naar margenoot3 den gemeynten in Galatia Ga naar margenoot4 verordineert hebbe, Ga naar margenoot5 doet oock ghy alsoo.

2

Ga naar margenoota Op elcken Ga naar margenoot6 eersten [dagh] Ga naar margenoot7 der weke, legge Ga naar margenoot8 een yegelick van u Ga naar margenoot9 [yet] by hem selven wech, Ga naar margenoot10 vergaderende eenen schat, na dat hy Ga naar margenoot11 welvaren verkregen heeft, op dat de versamelingen Ga naar margenoot12 als dan niet [eerst] en geschieden, wanneer ick gekomen sal zijn.

3

Ende wanneer ick daer sal gekomen zijn, Ga naar margenoot13 die ghy sult bequaem achten Ga naar margenoot14 door brieven, deselve sal ick senden om uwe Ga naar margenoot15 gave na Ierusalem over te dragen.

4

Ende indien het [de moeyte] Ga naar margenoot16 weerdigh mochte zijn Ga naar margenoot17 dat ick oock [selve] reysen soude, soo sullen sy met my reysen.

[Folio 95r]
[fol. 95r]

5

Doch Ga naar margenootb ick sal tot u komen Ga naar margenoot18 wanneer ick Macedonien sal door gegaen hebben, (Want ick sal door Macedonien gaen.)

6

Ende ick sal Ga naar margenoot19 mogelick by u blijven, ofte oock Ga naar margenoot20 overwinteren, op dat Ga naar margenoot21 ghy my mooght geleyden Ga naar margenoot22 waer ick sal henen reysen.

7

Want ick en wil u niet sien Ga naar margenoot23 in het voorby gaen, maer ick hope eenigen tijt by u te blijven, Ga naar margenoot24 indien het de Heere sal toelaten.

8

Maer ick sal Ga naar margenoot25 te Ephesen blijven tot Ga naar margenoot26 den Pinckster[dagh.]

9

Want my is een groote ende Ga naar margenoot27 krachtige Ga naar margenoot28 deure geopent, ende daer zijn Ga naar margenoot29 vele tegenstanders.

10

Soo nu Ga naar margenoot30 Timotheus komt, siet dat hy Ga naar margenoot31 buyten vreese by u zy: want hy werckt Ga naar margenoot32 het werck des Heeren Ga naar margenoot33 gelijck als ick.

11

Dat hem dan niemant en Ga naar margenoot34 verachte: maer geleydt hem Ga naar margenoot35 in vrede, op dat hy tot my kome: want ick verwachte hem met de broederen.

12

Ende wat aengaet Ga naar margenoot36 Apollos den broeder, ick hebbe hem Ga naar margenoot37 seer Ga naar margenoot38 gebeden dat hy met de broederen tot u komen soude: maer het en was Ga naar margenoot39 gantschelick [sijnen] wille niet, dat hy nu soude komen: doch hy sal komen wanneer het hem wel gelegen sal zijn.

13

Ga naar margenoot40 Waeckt, Ga naar margenoot41 staet in het geloove, Ga naar margenoot42 houdt u manlick, Ga naar margenoot43 zijt sterck:

14

Ga naar margenoot44 Dat alle uwe dingen in der liefde geschieden.

15

Ende ick bidde u, broeders, ghy kent [kolom] Ga naar margenoot45 het huys van Ga naar margenoot46 Stephanas, dat het is Ga naar margenoot47 de eerstelingh van Achaja, ende [dat] sy haer selven Ga naar margenoot48 den Heyligen ten dienste hebben Ga naar margenoot49 geschickt,

16

Dat ghy oock u den soodanigen Ga naar margenoot50 onderwerpt, ende eenen yegelicken die Ga naar margenoot51 mede werckt ende arbeyt.

17

Ende ick verblijde my Ga naar margenoot52 over de aenkomste van Stephanas, ende Fortunatus, ende Achaicus, want dese hebben vervult Ga naar margenoot53 het gene [my] aen u ontbrack.

18

Want sy hebben Ga naar margenoot54 mijnen geest Ga naar margenoot55 verquickt, ende Ga naar margenoot56 [oock] den uwen. Ga naar margenoot57 Erkent dan de soodanige.

19

U groeten de gemeynten Ga naar margenoot58 van Asia. U groeten seer in den Heere, Ga naar margenoot59 Aquila ende Priscilla, met Ga naar margenoot60 de gemeynte die tot haren huyse is.

20

U groeten alle de broeders. Ga naar margenootc Groetet malkanderen Ga naar margenoot61 met eenen heyligen kus.

21

De groetenisse Ga naar margenoot62 met mijne hant, Pauli.

22

Indien yemant den Heere Iesum Christum niet lief en heeft, die zy Ga naar margenoot63 een vervloeckinge, Ga naar margenoot64 Maranatha.

23

Ga naar margenoot65 De genade des Heeren Iesu Christi zy met u.

24

Ga naar margenoot66 Mijn liefde zy met u allen in Christo Iesu. Amen.

De eerste [Sendtbrief] aen die van Corinthen, is geschreven Ga naar margenoot* van Philippis, [ende gesonden] door Stephanas, ende Fortunatus, ende Achaicus, ende Timotheus.

Eynde van den eersten Sendtbrief PAULI aen die van Corinthen.

margenoot1
Namelick, der penningen die vergadert worden uyt de gemeynte.
margenoot2
D. voor de arme geloovige te Ierusalem zijnde, onder dewelcke groot gebreck was, soo van wegen den dieren tijt van Agabo voorseght, Actor. 11.28. als oock om de harde vervolginge tegen deselve gemeynte, die daer door genootsaeckt was bystant te versoecken by de Griecksche gemeynten, die doe bloeyden. Van dese collecte siet oock Rom. 15. versen 25, 26. 2.Cor. cap. 8. vers 1. Gal. 2. vers 10.
margenoot3
Siet van dese gemeynten Gal. 1.2.
margenoot4
Namel. op wat wijse ende tijt dese collecte bequamelick kan aengestelt ende gedaen worden.
margenoot5
D. volght haer exempel na, soo in ’t mildelick geven, Rom. 12.13. als in het onderhouden van de orden in het collecteeren, die in het volgende vers beschreven wort.
margenoota
Actor. cap. 11. vers 29. 2.Corinth. 8.4 ende 9.1.
margenoot6
Gr. eenen. Hebr. Siet dergelijcke wijse van spreken Genes. 1. vers 5. Dan. 9. vers 1. Siet oock Matth. cap. 28. vers 1. Marc. cap. 16. vers 9. Luce 24.1.
margenoot7
Gr. der Sabbathen, waer door de geheele weke dickwils wort genoemt. Siet Marc. cap. 16. vers 9. Ioan. 20.1. Dese eerste dagh, wort van Ioanne genaemt des Heeren dagh, Apocal. 1.10. om dat de Heere Christus op dien dagh van den dooden is opgestaen. Op desen dagh plegen de Apostelen hare vergaderingen te houden, Ioan. 20.19, 26. Actor. 20.7.
margenoot8
Namelick, lidtmaet uwer gemeynte, die eenige middelen heeft.
margenoot9
Namelick, om tot den nootdruft der armen gegeven te worden. Want al te met wat wech te leggen en beswaert soo seer niet, ende veel kleyne maken een groot.
margenoot10
D. alsoo metter tijt gelijck eenen schat by een brengende. Ofte, versekert zijnde dat ghy u daer mede eenen schat sult vergaderen in den hemel, Matth. cap. 6. vers 20.
margenoot11
Het Griecksch woort beteeckent eygentlick eenen goeden wegh ofte reyse hebben, gelijck Rom. 1.10. ende wort by gelijckenisse voor allerley voorspoet genomen. Elck een moet dan geven na dat hem de Heere gezegent heeft, 2.Corinth. 8.12.
margenoot12
Namelick, het welck als dan in der haeste soo bequamelick, ende vruchtbaerlick voor den armen, niet en sal konnen geschieden.
margenoot13
Namelick, om de vergaderde aelmoessen getrouwelick over te brengen.
margenoot14
Dit door brieven kan gevoeght worden by het voorgaende woort bequaem achtet, in desen sin, Die ghy door brieven aen my selve sult noemen ende te kennen geven, dat ghy die daer toe bequaem ende getrouw achtet. Ofte, met het volgende woort sal ick senden, Namelick, met mijne brieven van recommandatie aen de gemeynte van Ierusalem.
margenoot15
Gr. uwe genade, Dat is, uwe aelmoesse die ghy haer sult geven uyt enckele goedigheyt ende barmhertigheyt, door de genade Godts. Siet 2.Corinth. cap. 8. vers 1.
margenoot16
Ofte, noodigh is.
margenoot17
De Apostel biedt sijnen dienst aen om die moeyte geerne te nemen, soo het noodigh geacht wiert: het welck hy oock gedaen heeft, gelijck blijckt Actor. 24. vers 17. ende Rom. 15.25.
margenootb
2.Corinth. 1.15.
margenoot18
Soo en was dan d’Apostel, als hy desen brief schreef, noch niet in Macedonien gekomen, maer het blijckt uyt versen 8, 19. dat hy doe noch te Ephesen was. Waer uyt volght dat het niet seker en gaet, het gene onder desen brief gestelt wort, dat deselve soude geschreven zijn tot Philippis, welcke een stadt was in Macedonien gelegen, Actor. 16. vers 12.
margenoot19
D. indien het de Heere sal toelaten. siet vers 7. Iacob. 4. vers 15.
margenoot20
Dat is, den gantschen winter over by u blijven, op dat ghy mijnen dienst genoeghsaemlick mooght gebruycken.
margenoot21
D. eenige uyt uwe gemeynte, die ghy daer toe bestemmen sult.
margenoot22
Namelick, het zy na Ierusalem, soo het noodigh gevonden wort, dat ick desen dienst selve sal doen, ofte ergens elders sal reysen om het Euangelium te verbreyden.
margenoot23
Ofte, als doorreysende, sonder by u te blijven.
margenoot24
Dewijle hy bysonderlick door sijnen Geest onse reysen stiert, daer hy ons wil henen senden: ende door den selven oock somtijts verhindert, dat wy niet en mogen gaen daer wy voorgenomen hadden. Siet daer van een exempel Actor. 16. vers 7. Siet oock Ierem. 10.23. Rom. 1.10. Iacob. 4.15.
margenoot25
Daer hy al twee jaren geweest was, Actor. 19.10.
margenoot26
Siet van dit woort de aenteeckeninge op Actor. 2.1. ende 20.16.
margenoot27
Ten aensien van den krachtigen zegen die de Heere geeft tot verbreydinge des Euangeliums ende veler bekeeringe.
margenoot28
D. goede gelegentheyt wort my hier gegeven om ’t Euangelium te verbreyden. siet Actor. 14. vers 27. 2.Corinth. 2.12. Apoc. 3.8.
margenoot29
Namelick, die den loop des Euangeliums soecken te verhinderen: waerom mijne tegenwoordigheyt hier noch noodigh is, om deselve tegen te staen, ende de gemeynte tegen deselve te stercken.
margenoot30
Siet van hem Actor. 16.1. ende 1.Timoth. 1.2. Desen hadde Paulus gesonden om met Erasto de gemeynten te besoecken, Actor. 19.22.
margenoot31
Namelick, van de vyanden des Euangeliums, soo der Heydenen, als der valsche broederen, die de vrome Leeraers des Euangeliums veel verdriets aen deden, ende in perijckel brachten.
margenoot32
Namelick, der predicatie des Euangeliums, 1.Timoth. 3.1.
margenoot33
Die met gelijcke neerstigheyt ende trouwe ’t Euangelium verkondight, ende den dienst des woorts bedient als ick, Philip. 2.20. hoewel hy geen Apostel en was, maer een Euangelist, 2.Tim. 4.5.
margenoot34
Namelick, om sijner jonckheyt wille, 1.Tim. 4.12.
margenoot35
D. dat hy sekerlick ende voorspoedelick sonder swarigheyt ende perijckel tot my mach komen.
margenoot36
Siet van desen Apollos Actor 18.24, etc. ende 19.1. 1.Corinth. 1.12. ende 3.6, 22.
margenoot37
Gr. veel.
margenoot38
Ofte, vermaent.
margenoot39
Daer van heeft hy sonder twijfel gewichtige redenen gehadt: eenige meynen om met sijne tegenwoordigheyt niet te stijven de partije, die seyde ick ben Apollos, 1.Cor. 1.12.
margenoot40
Namel. tegen de listen ende lagen des satans, 1.Petr. 5.8.
margenoot41
Dat is, blijft stantvastigh, 1.Corinth. 15. vers 58.
margenoot42
Namelick, in alle swarigheden ende perijckelen, dat ghy kloeckmoedelick deselve overwint.
margenoot43
Namelick, na de ziele met een geestelicke sterckte aengedaen, om daer door alle versoeckingen tegen te staen, ende te overwinnen.
margenoot44
Dese vermaninge heeft den Apostel te voren in het breede voorgestelt, Cap. 13. ende hy verhaelt deselve hier wederom in het besluyt van den brief, overmits datse seer noodigh is om alle tweespalt ende scheuringe wech te nemen, die gemeynlick ontstaen uyt gebreck van liefde.
margenoot45
D. het huysgesin.
margenoot46
Siet van desen 1.Corinth. 1. vers 16. het schijnt dat hy een Diaken geweest is van de gemeynte tot Corinthen, ende een man van aensien.
margenoot47
Dat is, dat het selve onder de eerste in Achajen geweest is die ’t Euangelium heeft aengenomen, ende tot Christum bekeert is, ende van my selve gedoopt, 1.Cor. 1.16. Epenetus wort oock alsoo genaemt, Rom. c. 16. vers 5. om dat hy mede een van de eerste geweest is: die daerom te meer te prijsen ende in achtinge te houden zijn.
margenoot48
Om de arme geloovige te dienen met vergaderen ende uytdeelen der aelmoessen, ende andre hantreyckinge te bewijsen, Actor. 6. vers 1. Rom. 15.25.
margenoot49
Gr. verordineert, D. hebben haer selven vrywillighlick ende geheel tot dien dienst begeven, wel verstaende, als sy daer toe wettelick zijn beroepen geweest, Actor. 6.3, 5.
margenoot50
Namelick, niet alleen door gehoorsaemheyt in de saken haren dienst aengaende, maer oock door eerbiedinge om hares diensts wille, Ephes. 5.21.
margenoot51
Namelick, met haer, in den selven of te gelijcken dienst, die men alle om hares diensts wille in eeren moet houden, 1.Thessal. 5.13.
margenoot52
Dese drie waren van Corinthen na Paulum gereyst, om hem den staet van de gemeynte aldaer bekent te maken, die hy, om haer van alle quaet nadencken te bevrijden, prijst, ende verklaert hare komste hem aengenaem geweest te zijn.
margenoot53
Namelick, uw’ afwesen, D. ick ben door hare komste soo vermaeckt geweest, als of ick in dese weynige alle andere lidtmaten der gemeynten van Corinthen by my gehadt hadde.
margenoot54
Dat is, mijn ziele, mijn herte.
margenoot55
Ofte, ruste gegeven, Namelick, door hare t’samensprekingen, ende onderrichtingen van de gelegentheyt uwer Kercke.
margenoot56
Namelick, om dat ick versekert ben, als ghy sult verstaen dat mijn ziele verquickt is, dat oock de uwe daer mede verquickt sal worden.
margenoot57
Dat is, houdtse in goede achtinge, weerde, ende liefde.
margenoot58
Soo is dan de Apostel in Asien doe geweest, ende niet in Macedonien. siet versen 5, 8.
margenoot59
Siet van dese Rom. 16.3. Dese waren met Paulo van Corinthen na Ephesen vertrocken, Actor. 18.2.
margenoot60
Siet oock Rom. 16.5.
margenootc
Rom. 16.16. 2.Corinth. 13.12. 1.Thess. 5.26. 1.Petr. 5.14.
margenoot61
Siet de aenteeckeninge op Rom. 16.16.
margenoot62
Namel. met welck ick desen brief hebbe onderteyckent. Het schijnt dat de Apostel een bysondere wijse gehadt heeft om sijn hant te teyckenen, die den gemeynten bekent was, met mijne hant, Pauli. Siet Coloss. 4.18. 2.Thess. 3.17. op dat sijne brieven te beter van andere souden onderkent worden. Ende dat hy de volgende Apostolische wensch, vers 23. oock met sijn eygen hant onder alle de sendtbrieven plach te stellen.
margenoot63
Gr. Anathema, van welck woort siet Rom. 9.3. Gal. 1.8.
margenoot64
Dit is een Chaldeeusch ofte Syrisch woort, het welck schijnt doe gebruyckelick geweest te zijn, om een seer groote vervloeckinge, die by de Hebreen Cherem genaemt wort, uyt te drucken. Ende beteeckent, gelijck sommige meynen, de Heere komt, of, onse Heere komt. Desen vloeck spreeckt d’Apostel uyt over de onbekeerlicke menschen, niet uyt een quade beweginge des gemoedts, maer uyt eenen Apostolischen geest ende heyligen yver. siet Iude versen 14, 15.
margenoot65
Dit is’t ordinaris besluyt van alle de sendtbrieven des Apostels.
margenoot66
Dewijle de Apostel sommige dingen in desen brief wat hardt voorstelt, soo verklaert hy hier dat sulcks niet uyt quaetwilligheyt maer uyt liefde tot haer geschiet is.
margenoot*
Dat dit niet wel gelooflick is, siet de verklaringe op versen 5, 8, 19. Ende blijckt hier uyt gelijck oock uyt eenige andere, dat dese woorden die na het besluyt der Apostolischer brieven gestelt zijn, niet altijt vast en gaen, ende alleen door eeniger menschen goetvinden daer by gevoeght zijn.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken