Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

1 Na ’t gewoonlick opschrift des sendtbriefs, 3 danckt Paulus Godt voor de vertroostingen die hy in alle verdruckingen door Christum, anderen tot een exempel, ontfingh. 8 ende komt daer na tot het verhael van de groote vervolginge die hem in Asien was over gekomen. 10 Uyt welcke hy nochtans was verlost door hare gebeden. 12 Betuyght dat hy oprechtelick in de werelt, maer meest onder haer hadde verkeert. 15 ende dat hy oock oprechtelick voorgenomen hadde weder tot haer over te komen. 17 Hoewel het selve noch niet geschiet en was. 18 Niet om dat sijn woort was ja ende neen. 20 Daer alle beloften Godts in Christo ja ende seker zijn. 21 ende door den Heyligen Geest in ons bevestight. 23 Maer betuyght met eenen eedt, dat hy sijne komste tot haer noch uytgestelt hadde om haer te sparen.

1

Ga naar margenoot1 PAULUS een Apostel JESU CHRISTI, door den wille Godts, ende Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 Timotheus de broeder, aen de gemeynte Godts die te Corinthen is, met alle de heylige die in geheel Ga naar margenoot3 Achaja zijn.

2

Ga naar margenootb Genade zy u ende vrede van Godt onsen Vader, ende den Heere Iesu Christo.

3

Ga naar margenootc Gelooft zy Ga naar margenoot4 de Godt ende Vader [kolom] onses Heeren Iesu Christi, Ga naar margenoot5 de Vader der barmhertigheden, ende de Godt aller vertroostinge:

4

Ga naar margenootd Die ons Ga naar margenoot6 vertroost in alle onse verdruckinge, op dat wy souden konnen vertroosten de gene die in allerley verdruckinge zijn, door de vertroostinge met welcke wy selve van Godt vertroost worden.

5

Ga naar margenoote Want gelijck Ga naar margenoot7 het lijden Christi overvloedigh is in ons, alsoo is oock door Christum Ga naar margenoot8 onse vertroostinge overvloedigh.

6

Doch ’t zy dat wy verdruckt worden, [het is] Ga naar margenoot9 tot uwe vertroostinge ende saligheyt, Ga naar margenootf die Ga naar margenoot10 gewrocht wort in de lijdtsaemheyt des selven lijdens, ’t welck wy oock lijden: het zy dat wy vertroost worden, [het is] Ga naar margenoot11 tot uwe vertroostinge ende saligheyt:

7

Ende onse hope Ga naar margenoot12 van u is vast, als die weten dat gelijck ghy gemeynschap hebt aen het lijden, [ghy] oock alsoo [gemeynschap hebbet] aen de vertroostinge.

8

Ga naar margenoot13 Want wy en willen niet, broeders, dat ghy onwetende zijt van onse verdruckinge, Ga naar margenootg die ons in Asia overgekomen

[Folio 96r]
[fol. 96r]

is, dat wy uytnemende seer beswaert zijn geweest Ga naar margenoot14 boven [onse] macht, alsoo dat wy seer in twijfel waren oock van het leven.

9

Ia wy hadden al selve Ga naar margenoot15 in ons selven het vonnis des doots, Ga naar margenooth op dat wy niet op ons selven vertrouwen en souden, maer op Godt Ga naar margenoot16 die de doode verweckt:

10

Ga naar margenooti Die ons Ga naar margenoot17 uyt soo grooten doot verlost heeft, ende [noch] verlost: op welcken wy hopen, dat hy [ons] oock noch verlossen sal:

11

Ga naar margenootk Alsoo ghylieden oock mede arbeyt voor ons door den gebede, Ga naar margenootl op dat over Ga naar margenoot18 de gave, Ga naar margenoot19 door vele persoonen aen ons te wege gebracht, [oock] voor ons Ga naar margenoot20 dancksegginge door velen gedaen worde.

12

Want Ga naar margenoot21 onsen roem is dese, [namelick] het getuygenisse onser conscientie, dat wy in eenvoudigheyt ende Ga naar margenoot22 oprechtigheyt Godts, niet in Ga naar margenoot23 vleeschelicke wijsheyt, maer Ga naar margenoot24 in de genade Godts in de werelt verkeert hebben, ende Ga naar margenoot25 allermeest by u-lieden.

13

Want wy en schrijven u geene andere dingen dan die ghy Ga naar margenoot26 kennet, ofte oock erkennet: ende ick hope dat ghyse oock tot den eynde toe erkennen sult:

14

Gelijckerwijs ghy oock Ga naar margenoot27 ten deele ons erkent hebt, dat wy Ga naar margenoot28 uwen roem zijn, Ga naar margenootm gelijck ghy oock Ga naar margenoot29 den onsen zijt Ga naar margenoot30 in den dagh des Heeren Iesu.

15

Ga naar margenootn Ende Ga naar margenoot31 op dit betrouwen Ga naar margenoot32 wilde ick te voren tot u komen, op dat ghy Ga naar margenoot33 een tweede genade soudt hebben:

16

Ende door uwe [stadt] na Macedonien gaen, ende wederom van Macedonien tot u komen, ende Ga naar margenoot34 van u-lieden na Iudea geleyt worden.

17

Als ick dan dit voorgenomen hebbe, hebbe ick oock lichtveerdigheyt gebruyckt? ofte neme ick het Ga naar margenoot35 na den vleesche voor, het gene ick voorneme, op dat by my soude wesen Ga naar margenoot36 Ia ja, en Neen neen?

18

Doch Ga naar margenoot37 Godt is getrouwe, dat Ga naar margenoot38 ons’ woort het welck tot u [is geschiet,] Ga naar margenooto niet en is geweest Ga naar margenoot39 Ia ende Neen.

19

Want de Sone Godts Iesus Christus, die onder u door ons is gepredickt, [namelick] door my, ende Silvanum, ende Timotheum, Ga naar margenoot40 en was niet Ia ende Neen, maer is geweest Ia Ga naar margenoot41 in hem.

20

Want soo vele beloften Godts als’er [kolom] zijn, die zijn Ga naar margenoot42 in hem Ia, ende zijn in hem Amen, Gode tot heerlickheyt Ga naar margenoot43 door ons.

21

Maer die ons met u Ga naar margenoot44 bevestight Ga naar margenoot45 in Christo, ende die ons Ga naar margenoot46 gesalft heeft, is Godt:

22

Ga naar margenootp Die ons oock heeft Ga naar margenoot47 verzegelt, ende Ga naar margenoot48 het onderpandt des Geests in onse herten gegeven.

23

Ga naar margenootq Doch ick aenroepe Godt tot een getuyge Ga naar margenoot49 over mijne ziele, dat ick Ga naar margenoot50 om u te sparen noch tot Corinthen niet en ben gekomen.

24

Ga naar margenootr Niet dat wy Ga naar margenoot51 heerschappije voeren over uw’ geloove, maer wy zijn medewerckers uwer blijdtschap: want ghy staet door het geloove.

margenoot1
Van den name Pauli, sijn Apostelschap, ende dese geheele Apostolische groete, siet de verklaringe Rom. 1.1, 7. 1.Corinth. 1. 1, 2, 3.
margenoota
Philip. 1.1.
margenoot2
Overmits Timotheus te voren van hem tot Corinthen was gesonden, ende nu weder tot hem gekeert was, door wien hy van den stant der gemeynte bericht was, soo voeght hy hem hier by hem, om hem te meerder aensien by haer te maken, gelijck hy in den eersten sendtbrief Sosthenem met den selven tijtel van broeder oock by hem gevoeght hadde, 1.Corinth. cap. 1. vers 1. Siet oock 1.Corinth. cap. 16. versen 10, 11.
margenoot3
Dit is de naem van een voornemen provincie in Grieckenlant, daer Corinthen in lagh ende het hooft van was. Siet 1.Corinth. cap. 1.vers 2.
margenootb
Rom. 1.7. 1.Corinth. cap. 1. vers 3. Ephes. 1.2. 1.Petr. 1.2.
margenootc
Ephes. cap. 1. vers 3. 1.Petr. 1.3.
margenoot4
Dat is, Godt die de Vader is onses Heeren Iesu Christi. Siet 1.Corinth. 15.24.
margenoot5
D. die selve seer barmhertigh is over ons, ende een autheur aller barmhertigheyt ende vertroostinge in ons.
margenootd
2.Corinth. 7.6.
margenoot6
Namelick, door sijn woort, ende door sijnen Geest, gelijck Christus belooft Ioan. 14.16.
margenoote
Psalm 34.20. ende 94.19.
margenoot7
D. dat wy om Christi wille lijden: ofte, dat wy lijden als leden Christi, na het exempel Christi, die het lijden dat sijne leden aengedaen wort als sijn eygen reeckent, Actor. 9.4. Rom.cap. 8. vers 17. Coloss. c. 1. vers 24. Gr. de lijdingen.
margenoot8
Namelick, daer mede wy selve vertroost worden: ende volgens dien oock bequaemheyt krijgen, om andere te beter te troosten. Siet vers. 4.
margenoot9
Namelick, niet alleen om dat ghy door ons exempel soudt gesterckt worden, maer oock om dat wy daer door meer stoffe ende ervaringe krijgen om u-lieden te troosten, ende te stercken. siet de aenteeck. op Coloss. 1.24.
margenootf
2.Corinth. 4.17.
margenoot10
D. te wege gebracht wort. Ofte, die krachtigh is door de lijdtsaemheyt. Want de lijdtsaemheyt werckt bevindinge van Godts hulpe ende trouwe, ende volgens oock hope der saligheyt, Rom. 5.3, 4.
margenoot11
Namelick, om dat wy vertroost zijnde, ghy u daer over oock verheught, ende wy u alsoo te beter oock konnen troosten, ende uwe saligheyt bevoorderen.
margenoot12
Gr. over u.
margenoot13
Hier begint den Apostel tot verhandelinge van de sake selve te komen, ende verhaelt de eerste oorsake die hem verhindert heeft tot haer te komen, namelick de overgroote verdruckinge in Asia, waer van te lesen is Actor. cap. 19.
margenootg
Actor. 19.23, etc.
margenoot14
D. soo swaerlick dat wy daer onder souden hebben besweken, ’t en ware ons de Heere wonderbaerlick hadde gesterckt, ende door sijne macht bewaert, gelijck in de twee volgende verssen verklaert wort.
margenoot15
Dat is, wy hadden alreede reeckeninge gemaeckt van niet te sullen ontkomen.
margenooth
Ierem. 17.5, 7.
margenoot16
D. die dan veel meer die in gevaer des doots zijn door deselve macht kan verlossen.
margenooti
1.Corinth. 15.31.
margenoot17
Dat is, uyt soo groot een gevaer des doots, Exod. 10.17.
margenootk
Rom. 15.30. Philip. 1.19.
margenootl
2.Corinth. 4.15.
margenoot18
D. de genadige verlossinge.
margenoot19
D. door ’t voorbidden van vele.
margenoot20
Namel. die te voren voor ons hadden gebeden. Want dancksegginge moet volgen op ’t verhooren van de gebeden.
margenoot21
Alsoo spreeckt den Apostel om voor te komen de lasteringen der valsche Apostelen, die den Apostel sochten verdacht te maken van ongestadigheyt in sijne beloften, ende van lichtveerdigheyt in sijnen geheelen handel, om dat hy volgens sijne toesegginge in’t eynde van den voorgaenden sendtbrief, noch tot haer niet en was over gekomen.
margenoot22
D. die Godt van ons eyscht: ende daer van Godt een getuyge is.
margenoot23
D. bedrieghlicke, gelijck de vleeschelicke menschen plachten te gebruycken, ende onder die oock de valsche Apostelen, om andre te misleyden, ende haer selfs eere ende profijt te voorderen.
margenoot24
D. in de kracht ende oprechte wijsheyt, die Godt uyt genade mede deelt.
margenoot25
Gr. overvloedelicker. Dit seght Paulus, niet als of hy elders min oprecht geweest ware, maer ten aensien van den langen tijt, die hy onder haer meer dan in andere gemeynten verkeert hadde, Actor. cap. 18. vers 11.
margenoot26
Namelick, uyt mijn woort ende wandel, doe ick onder u was. Ofte, leest, Namelick, in den brief aen u geschreven die klaer ende eenvoudigh is.
margenoot27
Dit seght den Apostel, ofte ten aensien van het beste deel, die sulcks altijt geerne erkenden, ofte oock ten aensien van de gantsche gemeynte, die alreede eenige gebreken, op sijn voorgaende schrijven hadde gebetert, gelijck blijckt uyt het tweede ende sevende Capittel, hoe wel sy noch te veel gehoor gaven aen sommige, die het uyterlick aensien, ende de wereltsche wijsheyt te veel achteden.
margenoot28
Dat is, dat wy uwe leermeesters zijn, op welcken ghy roemt, ende door welcke ghy bekent tot Christum gebracht te zijn.
margenootm
Philip. 2.16. 1.Thessal. 2.19.
margenoot29
Namel. daer wy in Christo van roemen, dat wy u tot Christi kennisse ende gemeynschap gebracht hebben, ende door welcke ghy met vele geestelicke gaven verciert zijt.
margenoot30
Dat is, ten uytersten dage, als Christus sal verschijnen om een yeders doen te richten: het welck Paulus daer by voeght om te toonen dat desen sijnen ende haren roem niet vleeschelick ofte ydel, maer wel gegront was, ende van Christo selve ten uytersten dage soude goet gekent worden.
margenootn
1.Corinth. cap. 16. vers 5.
margenoot31
Namelick, dat ghy in sulcke achtinge by my zijt, ende ick by u was.
margenoot32
Namelick, volgens mijn schrijven, 1.Corinth. cap. 16. versen 5, 6, 7.
margenoot33
Dat is, door my meer ende meer versterckt soudt worden in de genade ende gaven Christi, daer mede ghy in mijn eerste komste tot u alreede begenadight waert.
margenoot34
Dat is, van eenige van u-lieden daer toe bestemt.
margenoot35
Dat is, na de wijse van vleeschelicke menschen; ofte, uyt vleeschelicke bedenckingen, die ongestadigh zijn, ende lichtelick komen te veranderen, 2.Corinth. cap. 10. vers 3.
margenoot36
Dat is, seggen ende loochenen: ofte, seggen ende niet doen het gene men seght.
margenoot37
Een wijse van spreken, wanneer men yet sterck wil betuygen, ende is soo veel als of hy seyde, Soo waerachtigh als Godt getrouw is, soo is ons’ woort, etc. Of, Godt die getrouw is, weet dat, etc.
margenoot38
Namelick, dat van ons tot u is gepredickt. Want in dese vijf volgende verssen wederspreeckt den Apostel eerst het besluyt der valsche leeraers, dewelcke om dat den Apostel dese belofte van tot haer te komen niet en scheen gehouden te hebben, daer uyt wilden besluyten dat dan sijne geheele predicatie onvast was, ende daer op niet en was te steunen. Doch op de belofte selve van tot haer te komen antwoort hy hier na versen 23, 24.
margenooto
Matth. 5.37. Iacob. 5.12.
margenoot39
Dat is, onvast ende onseker, gelijck als de menschen, die nu ja nu neen seggen over een selve sake, onvast ende onseker zijn in hare woorden ende doen.
margenoot40
Namelick, in onse predikinge. Gelijck Christus de Salighmaker niet veranderlick en is, maer gisteren, huyden, ende in der eeuwigheyt deselve is, Hebr. 13. vers 8. Alsoo en is hy oock niet anders van ons gepredickt, ende is altijt het selve Euangelium van Christo de gemeynte van ons voorgestelt. Siet Galat. cap. 1. versen 7, 8, 9.
margenoot41
Namelick, Gode. Want gelijck hy hem den Sone Godts genaemt hadde, soo betuyght hy oock, dat Christus zy Ia, Dat is, stantvastigheyt ende waerheyt in Gode, ofte in Godts beloften, die enckel waerheyt ende vastigheyt zijn, gelijck in het volgende vers verklaert wort.
margenoot42
Nam. in Christo Iesu. Want gelijck Christus altijt deselve is in Godts beloften, die onveranderlick zijn, alsoo zijn alle beloften Godts van onse saligheyt Ia, D. waerheyt, ende Amen, D. gewisheyt ende vastigheyt in Christo, om dat Godt in het nieuwe verbont geen beloften der saligheyt en doet, noch en volbrenght, dan in Christo ende door Christum. siet Ioan. c. 14. vers 6. Actor. 4. vers 12. Ephes. c. 1. vers 3, etc.
margenoot43
Dat is, door den dienst van ons Apostelen ende Leeraers, die in dese onse leere oock niemant en moeten kennen dan Christum, ende dien gekruyst, 1.Corinth. ca. 2. vers 2. Coloss. cap. 2. versen 9, 10, etc.
margenoot44
Namelick, in de waerheyt.
margenoot45
Dat is, om de vrucht ende kracht van alle beloften Godts te soecken in Christo, ende door de gemeynschap met Christo.
margenoot46
D. met de gaven des Heyligen Geests begaeft heeft, die in de Schrifture dickwils by olie ofte suyvere salve wort vergeleken. Siet Psalm 45.8. Actor. cap. 4. vers 27. ende 10. vers 38. 1.Ioan. cap. 2. versen 20, 27.
margenootp
Rom. 8.16. 2.Corinth. 5. vers 5. Ephes. 1.13 ende 4.30.
margenoot47
Dat is, als met opdruckinge van sijnen zegel versekert, namelick van onse gemeynschap met Christo, ende volgens van onse aenneminge tot kinderen ende tot erfgenamen Godts, Rom. 8.15, 16. 1.Cor. 2.12.
margenoot48
Gr. Arrhabon, welck woort, gelijck oock Arrha, beteeckent eygentlick een onderpant, dat een deel ofte beginsel is van het toekomende goet dat ons belooft ende versekert wort: gelijck als yemant eenigh gelt gereet geeft tot een beginsel ende versekeringe der betalinge die belooft is. Siet 2.Corinth. 5.5. Ephes. 1.13, 14. De eerste gave dan des Geests ende des levens is een onderpant van onse geheele erve. Alsoo dat dese salvinge, verzegelinge, ende onderpandinge tot een selve eynde dienen. Doch dit verhael deser weldaet dient daer toe, om te bewijsen dat deselve in onse herten altijt krachtiger ende gewisser wort.
margenootq
Rom. 1.9. ende 9.1. 2.Corinth. 11.31. Gal. 1.20. Philip. 1.8. 1.Thess. 2.5. 1.Timoth. 5.21. 2.Timoth. 4.1.
margenoot49
Nam. dat hy die straffe, soo ick de waerheyt niet en segge. Een rechte wijse van eenen waren eedt, die de Apostel daerom hier by voeght, om datter seer veel aen gelegen was, dat sijn woort niet voor onvast en soude gehouden worden.
margenoot50
Dat is, om niet te moeten gebruycken de Apostolische macht in het straffen der ongehoorsame. Siet 2.Corinth. cap. 10.
margenootr
1.Petr. 5.3.
margenoot51
Den Apostel spreeckt alsoo, om te versachten het gene hy terstont te voren geseght hadde van haer niet te sparen, waer van de sin is, dat hy sulcks niet en seyde om haer te dreygen, ofte overmeesteren als een Heere over haer ende haer geloove. Maer om haer als een dienaer ende medewercker Christi tot rechte erkentenisse ende beteringe van hare fauten, ende volgens tot rechte blijdtschap met hem te brengen, te voren eer hy tot haer quame: ende om haer geloove daer in sy stonden, alsoo meer ende meer te verstercken, gelijck in het begin van ’t volgende Capittel verklaert wort.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken