Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 De Apostel gaet voort in het verklaren van de redenen, waerom hy tot noch toe niet en was gekomen, namelick op dat hy niet met droefheyt, maer met blijdtschap by haer wilde zijn. 4 Betuyght dat het gene hy te voren van den bloetschender tot haer geschreven hadde, met tranen, ende door liefde tot haer was geschiet. 6 Beveelt haer, dat sy den selven van wegen sijn leetwesen nu weder sullen aennemen, ende vertroosten, op dat hy door te groote droefheyt in geen wanhope en vervalle. 12 Verhaelt voorder hoe hy het Euangelium tot Troas alleen hadde gepredickt, ende daer na in Macedonien. 14 ende betuyght dat sijne predikinge alom Gode een aengename reuck is, soo in de gene die behouden worden, als in de gene die verloren gaen. 17 dewijle hy het selve alom oprechtelick voorstelt.

1

MAer ick hebbe dit by my selven voorgenomen, dat ick niet wederom Ga naar margenoot1 in droefheyt tot u komen en soude.

2

Want Ga naar margenoot2 indien ick u-lieden bedroeve, wie is ’t doch die my sal vrolick maken, dan de gene die van my bedroeft is geworden?

3

Ende Ga naar margenoot3 dit selve hebbe ick u Ga naar margenoot4 geschreven, op dat ick [daer] komende niet en soude droefheyt hebben Ga naar margenoot5 van de gene van welcke ick moest verblijdet worden, Ga naar margenoota vertrouwende van u alle Ga naar margenoot6 dat mijne blijdtschap uwer aller [blijdtschap] is.

4

Want ick hebbe u-lieden uyt Ga naar margenoot7 vele verdruckinge, ende benauwtheyt des herten, met vele tranen geschreven, niet op dat ghy soudt bedroeft worden, maer op dat ghy Ga naar margenoot8 de liefde soudt verstaen, die ick overvloedelick tot u hebbe.

5

Doch indien yemant bedroeft heeft, die en heeft Ga naar margenoot9 niet my bedroeft, maer Ga naar margenoot10 ten deele (op dat ick [hem] niet en besware) u-lieden alle.

[Folio 96v]
[fol. 96v]

6

Ga naar margenootb Den soodanigen is Ga naar margenoot11 dese bestraffinge genoegh, die van velen [geschiet is.]

7

Alsoo dat ghy daer en tegen [hem] liever [moet] Ga naar margenoot12 vergeven, ende vertroosten, op dat de soodanige door al te overvloedige droefheyt niet eenighsins en worde Ga naar margenoot13 verslonden.

8

Daerom Ga naar margenoot14 bidde ick u dat ghy Ga naar margenoot15 de liefde aen hem bevestight.

9

Want daer toe hebbe ick oock geschreven, op dat ick Ga naar margenoot16 uwe beproevinge mochte verstaen, of ghy Ga naar margenoot17 in alles gehoorsaem zijt.

10

Dien ghy nu yet Ga naar margenoot18 vergeeft, [dien vergeve] ick oock: want soo ick oock yet vergeven hebbe, dien ick vergeven hebbe [hebbe ick het vergeven] Ga naar margenoot19 om uwent wille, Ga naar margenoot20 voor ’t aengesichte Christi, op dat de satan Ga naar margenoot21 over ons geen voordeel en krijge.

11

Want Ga naar margenoot22 sijne gedachten en zijn ons niet onbekent.

12

Voorts Ga naar margenootc als ick tot Ga naar margenoot23 Troas quam om het Euangelium Christi [te prediken,] en als my Ga naar margenoot24 een deure geopent was in den Heere, soo en hebbe ick Ga naar margenoot25 geen ruste gehadt voor mijnen geest, om dat ick Titum mijnen broeder niet en vondt:

13

Maer afscheyt van haer genomen hebbende, vertrock ick na Macedonien.

14

Ende Gode zy danck, die ons Ga naar margenoot26 alle tijt doet Ga naar margenoot27 triumpheeren Ga naar margenoot28 in Christo, Ga naar margenootd ende den Ga naar margenoot29 reuck sijner kennisse door ons openbaer maeckt in alle plaetsen.

15

Want wy zijn Gode Ga naar margenoot30 eenen goeden reuck Christi, in de gene die saligh worden, ende in de gene die verloren gaen.

16

Ga naar margenoote Den desen wel Ga naar margenoot31 eenen reuck des doots ter doot: maer den genen eenen reuck des levens ten leven. Ende wie is tot dese dingen Ga naar margenoot32 bequaem?

17

Want wy Ga naar margenoot33 en dragen niet, gelijck vele, het woort Godts te koop, maer als uyt oprechtigheyt, maer als Ga naar margenoot34 uyt Gode, in de tegenwoordigheyt Godts, spreken wy het Ga naar margenoot35 in Christo.

margenoot1
D. om u ende my te bedroeven door de Kerckelicke straffen die tegen eenige onder u moeten geoeffent worden.
margenoot2
Dit seght hy om dat wanneer een lidt der gemeynte moet gestraft worden, alle de andere leden daer over haer moeten bedroeven. siet 1.Cor. cap. 5. vers 2.
margenoot3
Namelick, van het wechnemen ende beteren der gebreken onder u.
margenoot4
Nam. in mijnen eersten brief, Cap. 5.
margenoot5
Dit en seght hy niet alleen van den bloetschender, maer van alle de Corintheren, die dese ende andere gebreken onder haer hadden geduldet.
margenoota
2.Corinth. 8.22. Galat. 5.10.
margenoot6
Dat is, de oorsake van mijne blijdschap, Namelick, het weeren van soodanige ergernissen oock soude zijn een oorsake van uwe blijdtschap, wanneer namelick sulcke ergernisse soude geweert zijn, ende de gemeynte in goeden stant gebracht.
margenoot7
Ofte, grooten druck. Dit kan verstaen worden, ofte van de gelegentheyt des tijts in welcken hy den voorgaenden brief schreef, om dat men in den tijt van verdruckinge op alles nauwer ende beter let, ende met meerder mededoogentheyt ende rijperen raet schrijft het gene men schrijft: ofte van de bekommeringe ende droefheyt, die den Apostel in sijn gemoedt gehadt heeft over soodanige ergernisse als onder haer was, wanneer hy den brief schreef.
margenoot8
Namelick, die niet en konde verdragen dat men soude gevoelen dat ghy geen behoorlick mishagen en soudt hebben in sulcke fauten. Ofte, dat ghy u aen sulcke faute soudet schuldigh maken.
margenoot9
Namelick, alleen.
margenoot10
Dat is, eenighsins. Soo spreeckt de Apostel van dese faute, niet om die te verkleynen, maer om dat dese persoon nu behoorlick leetwesen daer van hadde, ende hy haer tot weder aenneminge van den selven, terstont vermanen soude.
margenootb
1.Corinth. 5.3.
margenoot11
Dit verstaen sommige van de uyterste Kerckelicke straffe, ofte ban, die de Apostel bevolen hadde dat men tegen dese mensche soude oeffenen, 1.Cor. 5. vers 3. ende verstaen het woordeken genoegh van den korten tijt die hy dese straffe soude hebben gedragen. Doch andere meynen uyt alle de omstandigheden deses texts, dat dese mensche nu door de Regeerders der gemeynte vermaent ende ernstelick bestraft zijnde, den Kercklicken ban met sijne boetveerdigheyt is voorgekomen, alsoo de ban de uyterste straffe is der Kercken, ende die niet alleen voor vele, maer voor de geheele gemeynte moest geschieden, ende dat de Corintheren Pauli raet door Titum hier over hebben begeert, wat sy nu voort, alsoo hy boetveerdigh was, in sijn sake doen souden, gelijck blijckt uyt het volgende 7 Capittel, waer op hy antwoort, dat dese bestraffinge van velen, Dat is, van de Regeerders der gemeynte gedaen, daer op sulck ernstigh leetwesen was gevolght, nu genoegh was, ende dat sy hem voorts souden weder opnemen, om hem door te groote droefheyt niet tot wanhope te brengen.
margenoot12
D. niet voorder tegen hem procedeeren, maer weder aennemen, ende van de uyterste straffe ontslaen. Dese woorden Pauli en sien niet op eenige macht der Kercke om de sonden voor Godt te vergeven, het welck Godt alleen toekomt, maer om volgens Godts woordt te verklaren dat den boetveerdigen de sonden voor Godt vergeven zijn, ende volgens dien den sulcken te vertroosten, ende sijne ontbindinge voor de gemeynte, die door hem ontsticht was, te verklaren. Siet Matth. 18.18. Ioan. 20.23.
margenoot13
D. tot sulcken droefheyt vervalle, dat hy daer door in wanhope geraken soude.
margenoot14
Ofte, vermane.
margenoot15
Namel. die Christus tegen den boetveerdigen sondaer wil bewesen ofte bevestight hebben, Matth. 18.21, 22.
margenoot16
D. een proeve van u nemen, ende daer uyt verstaen uwe oprechtigheyt in dit stuck.
margenoot17
Dat is, in het onderhouden van alle de geboden Christi, waer van dit oock een is. Siet Matth. 16.19. ende 18.15.
margenoot18
Siet hier van de verklaringe vers 7.
margenoot19
D. om mijne eenstemmigheyt met u in het waernemen van Christi bevelen, ende onse onderlinge liefde hier in te betoonen.
margenoot20
D. oprechtelick als in Christi tegenwoordigheyt, die alles siet ende hoort: Of, in den persoon Christi, gelijck dit woort in het voorgaende Capittel vers 11. is genomen, dat is, in den name Christi. Siet 2.Corinth. 5.20.
margenoot21
Ofte, op dat wy van den satan niet en worden overvallen, overwonnen, ingenomen. Het Griecks woordt beteeckent meer krijgen ofte hebben dan yemant toekomt, ende wort van de gierigaerts voornamelick gebruyckt: ende is een gelijckenisse genomen van de gierige kooplieden die alle gelegentheden soecken om de menschen te bedriegen.
margenoot22
Dat is, sijne listen, raetslagen ofte aenslagen, 2.Corinth. 10.5. die somwijlen door te groote slappigheyt des kerckentuchts, de sondaers in slaep soeckt te wiegen, ende somwijlen door te groote strengigheyt tot wanhope te brengen.
margenootc
Actor. 16.8.
margenoot23
Van dese plaetse ende reyse Pauli siet breeder Actor. 16.8, etc.
margenoot24
D. gelegentheyt. Siet 1.Corinth. 16.9.
margenoot25
Namelick, om daer seer lange stil te zijn, hoewel Paulus aldaer oock een gemeynte gesticht heeft, gelijck blijckt uyt het volgende vers, ende uyt 2.Timoth. 4. vers 13.
margenoot26
D. het zy wy langen tijt, het zy korten tijt in een plaetse het Euangelium prediken.
margenoot27
Ofte, overwinnen.
margenoot28
D. in de sake Christi, ofte, door Christum.
margenootd
Coloss. 1.27.
margenoot29
D. het geruchte ofte de voortgangh: een gelijckenisse genomen van de reuck-offeren des Ouden Testaments, die door vyer ontsteken zijnde haer verspreydden door den tempel, ende over de vergaderinge.
margenoot30
D. aengenaem ende welgevalligh, om dat Godts barmhertigheyt wort geopenbaert in de gene die saligh worden, ende sijne rechtveerdigheyt in de gene die verloren gaen. Siet Luce 2.34.
margenoote
Luce. 2.34.
margenoot31
D. die doodelick is, ende haer den doot toe brenght. Niet dat het Euangelium uyt sijne nature yemant den doot toe brenght, want het is eenen dienst des levens, 2.Corinth. 3. versen 6, 7. ende eene kracht Godts ter saligheyt allen die gelooven, Rom. 1.16. maer om dat de gene die ongeloovigh zijn, door haer eygen moetwilligheyt, haer daer tegen stellen, ende alsoo Godts swaerder oordeel over haer trecken. Siet Ioan. 3.36. 1.Petr. cap. 2. versen 7, 8.
margenoot32
Ofte, genoeghsaem, Namelick, uyt hemselven, ofte door hemselven, gelijck hier na verklaert wort Cap. 3. versen 5, 6.
margenoot33
Ofte, vervalschen niet het woort Godts. Gr. Kapeleuontes, welck woort beteeckent yet in’t kleyne veyl hebben ofte te koop dragen, ende het selve om beter te verkoopen, dickwils eenen anderen reuck, of smaeck, ofte schijn geven: ende wort by gelijckenisse oock genomen voor yet onder eenen valschen reuck, ofte smaeck, ofte schijn gelijck als te koop stellen, welcke beteeckenisse hier wel past, dewijle de Apostel hier betuyght dat hy het Euangelium niet op en pronckt, ofte na der menschen wille ende goetduncken en buyght ofte verdraeyt, maer het selve in oprechtigheyt ende suyverheyt leert, sonder op het behagen van menschen te sien, Gode de uytkomste daer van bevelende.
margenoot34
Dat is, uyt Godts ingeven, ende van Godts wegen, 2.Corinth. 5.19.
margenoot35
Ofte, van Christo, dewijle Christus is het geheele wit ende voorstel onses Euangeliums, 1.Corinth. 2.2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken