Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Paulus, uyt oorsake dat sommige valsche Apostelen onder haer seyden, dat sijn schrijven wel aensienlick was, maer sijne tegenwoordigheyt van kleynen aensien, 3 handelt van de Apostolische macht, die Godt hem gegeven hadde om de ongehoorsame in sijne gemeynte te bedwingen. 4 niet door vleeschelicke maer door geestelicke wapenen, die daer toe krachtigh zijn door Godt.

[Folio 99v]
[fol. 99v]

8 Doch dat hem dese macht gegeven was tot stichtinge, ende niet tot nederwerpinge. 10 die hy niet alleen afwesende door brieven, maer oock tegenwoordigh zijnde met der daet tegen sulcke sal bewijsen. 12 Dat hy met dese macht gesterckt zijnde het Euangelium tot daer toe hadde verbreyt. 15 Niet daer andere te voren hadden gearbeyt. 16 ende dat hy sulcks noch meynde te doen, niet alleen by haer, om haer te verstercken, maer oock in de landen boven haer gelegen. 17 Doch dat hy dit seght, niet om hemselven, maer om Godts genade onder haer te roemen.

1

VOorts ick Paulus selve Ga naar margenoot1 bidde u door de sachtmoedigheyt ende Ga naar margenoot2 goedertierenheyt Christi, die Ga naar margenoot3 tegenwoordigh zijnde wel Ga naar margenoot4 geringh ben onder u, maer afwesende stout ben tegen u:

2

Ick bidde dan, dat ick tegenwoordigh zijnde Ga naar margenoot5 niet stout en mach zijn met die vrymoedigheyt, waer mede ick geacht worde Ga naar margenoot6 stoutelick gehandelt te hebben tegen sommige, die ons achten als of wy Ga naar margenoot7 na den vleesche wandelden.

3

Want Ga naar margenoot8 wandelende in den vleesche Ga naar margenoot9 en voeren wy den krijgh niet Ga naar margenoot10 na den vleesche:

4

Ga naar margenoota Want Ga naar margenoot11 de wapenen onses krijghs en zijn niet Ga naar margenoot12 vleeschlick, maer Ga naar margenoot13 krachtigh door Godt, Ga naar margenootb tot nederwerpinge Ga naar margenoot14 der sterckten.

5

Dewijle wy Ga naar margenoot15 de overleggingen ter Ga naar margenoot16 neder werpen, ende alle Ga naar margenoot17 hooghte die haer verheft tegen de kennisse Godts, ende alle gedachte gevangen leyden tot de gehoorsaemheyt Ga naar margenoot18 Christi:

6

Ende gereet hebben [’t gene dient] om Ga naar margenoot19 te wreken alle ongehoorsaemheyt, wanneer uwe gehoorsaemheyt sal Ga naar margenoot20 vervult zijn.

7

Siet ghy aen dat Ga naar margenoot21 voor oogen is? Indien yemant by hemselven betrouwt dat hy Christi is, die dencke dit wederom uyt hemselven, dat gelijckerwijs hy Christi is, alsoo wy oock Christi zijn.

8

Want indien ick oock yet overvloediger soude roemen Ga naar margenoot22 van onse macht, welcke de Heere ons gegeven heeft Ga naar margenootc tot Ga naar margenoot23 stichtinge, ende niet tot uwer nederwerpinge, soo en sal ick niet beschaemt worden:

9

Op dat ick niet en soude schijnen als of ick u Ga naar margenoot24 door de brieven wilde verschricken.

10

Want de brieven (Ga naar margenoot25 seggen sy) zijn wel gewichtigh ende krachtigh: maer de tegenwoordigheyt des lichaems is swack, Ga naar margenoot26 ende de reden is verachtelick.

11

De sulcke bedencke dit, dat hoedanige wy zijn in den woorde door brieven, als wy afwesigh zijn, wy oock soodanige zijn Ga naar margenoot27 in der daet, als wy tegenwoordigh zijn.

12

Ga naar margenootd Want wy en durven ons selven niet [kolom] Ga naar margenoot28 reeckenen, ofte vergelijcken met sommige die haer selven prijsen: maer dese Ga naar margenoot29 en verstaen niet dat sy haer selven Ga naar margenoot30 met haer selven meten, ende haer selven Ga naar margenoot31 met haer selven vergelijcken.

13

Doch wy en sullen niet roemen Ga naar margenoot32 buyten de mate: Ga naar margenoote maer dat wy, na de mate des regels, Ga naar margenoot33 welcke mate ons Godt toegedeelt heeft, Ga naar margenoot34 oock tot u toe zijn gekomen.

14

Want wy en strecken ons selven niet te wijdt uyt, Ga naar margenoot35 als die tot u niet en souden komen: want wy zijn oock gekomen tot u toe, in den Euangelio Christi.

15

Niet roemende Ga naar margenoot36 buyten de mate Ga naar margenoot37 in anderer [lieden] arbeyt, maer hebbende hope, als uw’ geloove sal Ga naar margenoot38 gewassen zijn, dat wy onder u-lieden overvloedelick sullen Ga naar margenoot39 vergrootet worden Ga naar margenoot40 na onsen regel:

16

Om het Euangelium te verkondigen in de [plaetsen] die op gene zijde van u [gelegen] zijn: niet om te roemen Ga naar margenoot41 in een anders regel over het gene dat [alreede] bereyt is.

17

Ga naar margenootf Doch wie roemt, die roeme Ga naar margenoot42 in den Heere.

18

Ga naar margenootg Want niet die hemselven prijst, maer dien de Heere prijst, die is Ga naar margenoot43 beproeft.

margenoot1
Of, vermane.
margenoot2
Gr. billickheyt, bescheydenheyt.
margenoot3
Gr. na het aengesichte, Dat is, tegenwoordigh, ofte na het uyterlick gelaet.
margenoot4
Ofte, nedrigh. Dese woorden verhaelt Paulus, als uyt den mont van eenige valsche Apostelen, die de ernstige vermaningen des Apostels in den voorgaenden brief gestelt, op sulcke wijse sochten krachteloos te maken.
margenoot5
Dat is, niet gedwongen en worde door deser ongehoorsaemheyt, om tegenwoordigh zijnde sulcke vrymoedigheyt in het straffen met der daet te gebruycken.
margenoot6
Namelick, in het schrijven ende dreygen, wanneer ick niet tegenwoordigh en ben.
margenoot7
D. vleeschelicke of menschelicke wijsen van doen gebruyckten, om ons by de menschen aensien te maken.
margenoot8
D. in dit leven, als een swack ende geringh mensche. Siet Hebr. 5.7.
margenoot9
Alsoo noemt hy sijnen handel ende wandel onder de menschen in het verbreyden des Heyligen Euangeliums. Siet 1.Tim. 1.18. 2.Tim. 4.7.
margenoot10
D. na de wijse van vleeschelicke of bedrieghlicke menschen. siet 2.Cor. 1. vers 17. want alsoo pleeght de Apostel dit woort na den vleesche op verscheydene plaetsen te gebruycken.
margenoota
Ephes. 6.13, etc.
margenoot11
D. de middelen die wy gebruycken om door het Euangelium Christi de menschen te bekeeren, ende onder het Rijcke ende de gehoorsaemheyt Christi te brengen.
margenoot12
Dat is, sulcke als de natuerlicke menschen plegen te gebruycken, om andere ofte met welsprekentheyt, ofte met bedriegerije, ofte met gewelt onder haer te brengen.
margenoot13
Gr. Gode krachtigh, Dat is, door de kracht die Godt daer by voeght, soo in het doen van wonderteeckenen, Marc. cap. 16. vers 20. als in het bewegen ende overtuygen van de herten door sijnen Geest, Actor. 16.14. ende oock mede in het straffen van de gene die sulcks sochten te wederstaen. Siet een exempel in Barjesus, Actor. cap. 13. vers 8.
margenootb
Ierem. 1.10.
margenoot14
Alsoo noemt den Apostel al wat de satan ende de werelt, het zy met vervolgingen, het zy met wereltsche wijsheyt ende welsprekentheyt, voorwerpt om den loop des Euangeliums te stuyten, gelijck de twee navolgende verssen verklaren. Siet oock Ierem. cap. 1. versen 10, 18, 19.
margenoot15
Namelick, die de natuerlicke reden des menschen voort brenght, om het Euangelium sijn aensien te benemen.
margenoot16
Dat is, Christo ende sijn woort onderwerpen. Want de reden des menschen en moet geen richter zijn over het Euangelium, maer sich daer onder buygen ende gevangen geven: gelijck de volgende woorden oock verklaren.
margenoot17
Namelick, van aensienlicke wijsheyt ofte kloeckheyt.
margenoot18
Dat is, des Euangeliums Christi, het welck den genen die verloren gaen wel is dwaesheyt, maer den genen die behouden worden is het de macht Godts, 1.Cor. 1.18.
margenoot19
Dit spreeckt de Apostel niet van eenige uytwendige ofte wereltsche wrake. Want die heeft Christus sijnen Apostelen verboden, Matth. 20. vers 25. ende 26.52. maer van de verkondinge der wrake Godts over de hardtneckige, ende van het oeffenen des Kerckelicken bans tegen de gene die haer voor leden der gemeynte uytgevende, nochtans onchristelick leeren ofte leven.
margenoot20
Dat is, volbracht, ofte ten vollen bewesen zijn. Ende seght den Apostel dit tot versachtinge van het voorgaende dreygement, om haer tot voorkomen van dese straffe, door beteringe van alsulcke ergernissen, te bewegen: overmits daer oock behoorlicken tijt ende middel tot bekeeringe aen sulcke moet gegeven worden, eer de uyterste straffe mach worden gebruyckt.
margenoot21
Gr. de dingen die na het aengesicht zijn, Dat is, het gene eenen uytwendigen schijn heeft voor de menschen: ofte daer yemant uyterlick van wil roemen.
margenoot22
Namelick, die wy als Apostelen Christi meer als andere discipelen van Christo ontfangen hebben.
margenootc
2.Corinth. 13.10.
margenoot23
Dat is, om die alsoo te gebruycken dat de sondaer daer door tot bekeeringe, ende niet tot wanhope gebracht werde. Siet 1.Corinth. cap. 5. vers 5. 2.Corinth. cap. 2. versen 6, 7, 8.
margenoot24
Dat is, door de swaerwichtigheyt ende aensienlickheyt der brieven alleen wilde verschrickt maken. Ende alsoo beantwoort d’Apostel een andere lasteringe eeniger valsche Apostelen, gelijck van hem hier na breeder wort verklaert.
margenoot25
Namelick, de valsche Apostelen. Andere lesen (seght hy) als of hy van een bysonder onder deselve sprake.
margenoot26
Dat is, sijne redenen ende woorden en hebben niet aensienlicks, ofte uytmuntende, als hy tegenwoordigh is.
margenoot27
Dat is, in het uytvoeren van het gene wy door de brieven dreygen.
margenootd
2.Corinth. 3.1. ende 5.12.
margenoot28
Of, vervoegen, Dat is, onder sulcke niet reeckenen ofte oordeelen te zijn.
margenoot29
Of, en zijn niet wijs.
margenoot30
Gr. in haer selven, D. na haer eygen goetduncken ofte behagen willen geacht hebben.
margenoot31
Namelick, sonder op andere te sien, dien de Heere meer gaven ende macht heeft mede gedeelt, gelijck daer waren de Apostelen Christi.
margenoot32
Gr. tot, ofte, in dingen die sonder mate zijn, D. buyten de mate, die ons Godt heeft toegedeelt, gelijck als dese andere doen.
margenoote
Ephes. 4.7.
margenoot33
Ofte, welcke Godt ons tot een mate toegedeelt heeft, D. die ons Godt voorgeschreven, ende daer hy onsen dienst mede bepaelt heeft. Een gelijckenisse genomen van de gene die elck sijn erve uytdeelt om daer te timmeren, ofte sijnen acker om daer op te zaeijen, ofte wijnbergh, om daer op te planten.
margenoot34
Namelick, in het verbreyden des Heyligen Euangeliums, ende voortplanten der gemeynte Christi.
margenoot35
Dat is, als of wy tot u niet en moesten komen. Gr. als tot u niet komende.
margenoot36
Namelick, ons van Christo voorgeschreven, ofte bepaelt.
margenoot37
Dat is, daer het Euangelium Christi alreede door andere is verbreydt.
margenoot38
Dat is, toegenomen hebben, ofte versterckt zijn.
margenoot39
Ofte, uytgebreydt, Namelick, in de voorgeschrevene palen onser predikinge. Andere voegen dese woorden alsoo by een, Wanneer uw’ geloove sal gewassen, of, gesterckt zijn onder u-lieden, dat wy overvloedelick sullen vergrootet worden, Dat is, uytgebreydt worden.
margenoot40
Dat is, in de uytbreydinge van ons’ voorgeschreven perck, alsoo dat het woort regel hier genomen wort voor het perck, ofte de afgepaelde mate van landen ende steden, daer yeder Apostel sijnen arbeyt moest besteden: Ende dit komt wel over een met het volgende vers. Want dit is het dat den Apostel hier verklaert, dat hare swackheden ende gebreken noch een hinderpale waren, dat hy in de landen boven haer gelegen noch niet en konde reysen, om daer het Euangelium te planten, maer wanneer sy die gebreken souden gebetert hebben, ende in den geloove behoorlick versterckt zijn, dat hy dan vrymoedelick ende sonder achterdencken tot andere soude mogen voort gaen.
margenoot41
Dat is, daer een ander alreede de palen van sijn beroep hadde, ende predickte. Siet Rom. cap. 15. vers 20.
margenootf
Iesa. 65.16. Ierem. 9.23. 1.Cor. 1.31.
margenoot42
Dat is, schrijve den Heere alle den lof van sijnen arbeyt toe, alsoo de kracht om te arbeyden selve, ende de vruchten daer van, alleen van sijnen zegen voort komen. Siet 1.Corinth. 3.5. ende 15.10.
margenootg
Proverb. 27.2.
margenoot43
D. na beproevinge trouw’ ende oprecht gekent, gekeurt, ende bevonden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken