Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 100v]
[fol. 100v]

Het xij. Capittel.

1 Den Apostel, om te toonen hoe groote oorsake hy heeft om boven andere te roemen, verhaelt hoe hy in den derden hemel is opgetrocken geweest, ende aldaer gehoort heeft het gene geen mensche en kan uytspreken. 7 Dat hem daerom tot sijner vernederinge een Engel satan was gegeven, die hem met vuysten sloegh. 8 tegen welcken hy Godt drie mael hadde gebeden, ende antwoorde bekomen, dat Godts genade hem moeste genoegh zijn. 10 Dat hy daeromme liever roemt in sijne swackheyt ende nedrigheyt. 11 Verontschuldight hem dat hy wederom moet roemen van de ware merckteeckenen sijns Apostelschaps onder haer. 12 die sy nochtans in der daet genoegh gewaer geworden waren. 14 Betuyght dat hy nu ten derden mael tot haer sal komen, sonder haer ergens in lastigh te willen vallen. 16 gelijck andere van hem gesonden, noch oock Titus, haer ergens in lastigh en zijn geweest. 20 Waerschouwt haer eyndelick dat sy de gebreken van twist, hooghmoedt, hoererije, etc. onder haer beteren eer hy komt, op dat hy tot sijn leetwesen niet genootsaeckt en zy sijne Apostolische macht over soodanige te gebruycken.

1

TE roemen en is my waerlick Ga naar margenoot1 niet oorbaer. Want ick sal komen tot gesichten ende openbaringen Ga naar margenoot2 des Heeren.

2

Ga naar margenoota Ick kenne een mensche Ga naar margenoot3 in Christo, voor veertien jaren, (Ga naar margenoot4 of het [geschiet zy] in het lichaem, en weet ick niet: ofte buyten het lichaem, en weet ick niet: Godt weet het) dat de soodanige opgetrocken is geweest Ga naar margenoot5 tot in den derden hemel.

3

Ende ick kenne een soodanigh mensche (of het in het lichaem, ofte buyten het lichaem [geschiet zy] en weet ick niet: Godt weet het:)

4

Dat hy opgetrocken is geweest in het Ga naar margenoot6 Paradijs, ende gehoort heeft onuytsprekelicke woorden, die een mensche Ga naar margenoot7 niet en is geoorloft te spreken.

5

Van den soodanigen sal ick roemen: doch van my selven en sal ick niet roemen, dan Ga naar margenoot8 in mijne swackheden.

6

Want soo ick roemen wil, ick en sal niet onwijs zijn: want ick sal de waerheyt seggen: maer ick houde [daer van] af, op dat niemant van my en dencke boven het gene hy siet dat ick ben, ofte dat hy uyt my hoort.

7

Ende op dat ick my door de uytnementheyt der openbaringen niet en soude verheffen, soo is my gegeven Ga naar margenoot9 een scherpe doorn in het vleesch, [namelick] een Ga naar margenoot10 Engel des satans, Ga naar margenootb dat hy my Ga naar margenoot11 met vuysten slaen soude, op dat ick my niet en soude verheffen.

8

Hier over hebbe ick den Heere Ga naar margenoot12 drie mael gebeden, op dat hy van my soude wijcken.

9

Ende hy heeft tot my geseght, Ga naar margenoot13 Mijne genade is u genoegh: want mijne kracht wort in swackheyt Ga naar margenoot14 volbracht. Soo sal ick dan veel liever roemen in mijne swackheden, op dat de kracht Christi in my Ga naar margenoot15 woone.

10

Daerom hebbe ick een welbehagen in swackheden, in smaetheden, in nooden, in vervolgingen, in benauwtheden om Christi wille. Want Ga naar margenoot16 als ick swack ben, dan ben ick Ga naar margenoot17 machtigh.

11

Ick ben roemende onwijs geworden: [kolom] ghy hebt my genootsaeckt: Want ick behoorde van u gepresen te zijn: Ga naar margenootc want ick en ben in geen dingh Ga naar margenoot18 minder geweest dan de uytnemenste Apostelen, hoewel ick Ga naar margenoot19 niets en ben.

12

Ga naar margenootd De Ga naar margenoot20 merckteeckenen van een Apostel zijn onder u Ga naar margenoot21 betoont in alle lijdtsaemheyt, Ga naar margenoot22 met teeckenen, ende wonderen, ende krachten.

13

Want wat is’er, daer in ghy minder geweest zijt dan Ga naar margenoot23 de andere gemeynten, Ga naar margenoote anders, dan dat ick selve u Ga naar margenoot24 niet lastigh en ben geweest? Ga naar margenoot25 vergeeft my dit ongelijck.

14

Siet ick ben Ga naar margenoot26 ten derden mael gereet om tot u te komen, ende en sal u niet lastigh zijn. Ga naar margenootf Want ick en soecke Ga naar margenoot27 niet het uwe, maer u. Want de kinderen en moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maer de ouders voor de kinderen.

15

Ende ick sal seer geerne Ga naar margenoot28 de kosten doen, ende Ga naar margenoot29 voor uwe zielen te koste gegeven worden: hoewel ick u Ga naar margenootg overvloedelicker beminnende, weyniger bemint worde.

16

Doch het zy soo, ick en hebbe u niet beswaert: maer Ga naar margenoot30 alsoo ick listigh was hebbe ick u met bedrogh Ga naar margenoot31 gevangen.

17

Hebbe ick door yemant der gene die ick tot u gesonden hebbe Ga naar margenoot32 van u mijn voordeel gesocht?

18

Ick hebbe Titum gebeden, ende den broeder mede gesonden: heeft oock Titus van u sijn voordeel gesocht? en hebben wy niet Ga naar margenoot33 in den selven geest gewandelt? [hebben wy] niet [gewandelt] in deselve voetstappen?

19

Meynt ghy wederom dat wy ons by u Ga naar margenoot34 verontschuldigen? Wy spreken in de tegenwoordigheyt Godts Ga naar margenoot35 in Christo: ende dit alles, geliefde, tot uwer stichtinge.

20

Want ick vreese dat als ick gekomen sal zijn, ick u niet eenighsins en sal vinden Ga naar margenoot36 soodanige als ick wil, ende [dat] ick van u sal gevonden worden soodanigh Ga naar margenoot37 als ghy niet en wilt: dat daer niet eenighsins [en zijn] twisten, nijdigheden, toorn, gekijf, achterklap, oorblasingen, opgeblasentheden, Ga naar margenoot38 beroerten.

21

Op dat wederom als ick sal gekomen zijn, mijn Godt Ga naar margenoot39 my niet en vernedere by u, ende ick rouwe hebbe over vele die Ga naar margenoot40 te voren gesondight hebben, ende die haer niet bekeert en sullen hebben van de onreynigheyt, ende hoererije, ende Ga naar margenoot41 ontuchtigheyt die sy gedaen hebben.

margenoot1
Ofte, en voeght my niet wel, Nam. om dat het roemen eenen schijn heeft van eygendunckenheyt. Verstaet dan dit, ’t en ware ick tot hanthavinge mijns Apostelschaps daer toe gedwongen wierde. Siet hier vers 11. ende 12.
margenoot2
Dat is, die my de Heere gedaen ofte vertoont heeft.
margenoota
Actor. 9.3. ende 22.17. 1.Cor. 15.8.
margenoot3
D. die in Christo is, ofte een Christen. Alsoo spreeckt hy van hemselven in den derden persoon, tot een teecken van nedrigheyt, als of het een sake ware, die buyten hem ware. Andere nemen dit woort in Christo, voor by Christum, voor eene forme van eedt, gelijck Rom. 9. vers 1. ende hier na vers 19.
margenoot4
D. of het alleen door een vertreckinge van sinnen my is vertoont in mijnen geest: of dat mijnen geest voor eenen tijt uyt mijn lichaem in den hemel is opgebracht, om sulcks te sien ende te hooren, en weet ick niet. Andere nemen ’t alsoo: Of ick met lichaem ende ziele in den hemel ben opgeheven, ofte met de ziele alleen, dat en weet ick niet.
margenoot5
D. in de woonplaetse der Engelen ende heyliger zielen, die hy vers 4. het Paradijs noemt, by gelijckenisse genomen van ’t aerdtsche Paradijs. Siet Luce 23. vers 43. Apoc. cap. 2. vers 7. De oorsake waerom dit de derde hemel genaemt wort, is, om dat de lucht de eerste hemel gereeckent wort, de sichtbare hemelen daer de sterren in zijn, de tweede, ende de hemel boven alle die hemelen de derde. Siet 1.Reg. cap. 8. vers 27.
margenoot6
Siet vers 2.
margenoot7
Ofte, niet en kan uytspreken, Namelick, om dat sy het begrijp des menschen in dit leven te boven gaen: ofte, om dat Godt sulcks niet en heeft gewilt, alsoo dese dingen Paulo alleen gedient hebben om hem te stercken tegen alle de swarigheden, die hem in sijnen dienst bejegenden. Anders heeft Paulus den gantschen raet Godts van de saligheyt der menschen den gemeynten geopenbaert. Siet Actor. cap. 20. vers 27.
margenoot8
Dat is, in mijne swarigheden ende verdruckingen, die my over gekomen zijn, gelijck hier voor Cap. 11. vers 23, etc. ende hier na vers 9. verklaert wort.
margenoot9
Gr. scolops, welck woort beteeckent een scherpe pael, ofte stekelige splinter, ofte doornachtigh hout, dat yemant in de beenen, ofte in het vleesch steeckt, wanneer men door de boomgaerden ofte bosschagien gaet. Het beteeckent oock somtijts een voet-angel, die den peerden ofte menschen in haren gangh wort voor geworpen, om haer te verhinderen ofte vertragen. Beyde beteeckeningen passen wel op Pauli reden. Siet Numer. cap. 33. vers 55. Ezech. cap. 28. vers 24.
margenoot10
Ofte, een Engel satan, die namelick een instrument is geweest, dat hem dese quellinge tot sijner vernederinge aengedaen heeft, gelijck in ’t exempel Iobs te sien is.
margenootb
Iob 2.6.
margenoot11
Ofte, kinnebackslagen geven soude, Dat is, versmaetheyt ende quellinge aen doen. Wat dit nu voor een quellinge geweest zy en druckt de Apostel niet uyt. Sommige meynen dat het de vervolgingen ende verdruckingen selve zijn geweest: Andere, eenige pijnen ende benauwtheden des lichaems, die hem somwijlen aenquamen: Andere, dat het zijn geweest quellingen ende aenvechtingen der ziele. Doch alles is onseker: dit blijckt alleen uyt het 9 ende 10 vers, dat het eenige bysondere swackheden geweest zijn der ziele ofte des lichaems.
margenoot12
Dat is, meermael.
margenoot13
Namelick, daer door ick u tegen dese swackheden alsoo stercke, dat ghy die overwint. Siet 1.Corinth. cap. 10. vers 13.
margenoot14
Dat is, ten eynde gebracht, ofte bewesen volmaeckt te zijn, gelijck Iacob. cap. 2. vers 22.
margenoot15
Ofte, over u woone. Het Griecks woort beteeckent yet bewoonen, ofte omschaduwen, als een loofhutte ofte tabernakel.
margenoot16
Namelick, in my selven, door alle sulcke benauwtheden ende quellingen.
margenoot17
Namelick, door Godt die my in het midden der selve sterckt ende troost.
margenootc
1.Cor. 15.10.
margenoot18
Namelick, door de genade Godts, die my geleyt ende bygestaen heeft, 1.Cor. 15.10.
margenoot19
Namelick, van my selven, 1.Cor. 3. vers 7.
margenootd
1.Cor 9.2.
margenoot20
Nam. waer aen een recht Apostel Christi wort gekent.
margenoot21
Gr. uytgewrocht.
margenoot22
Gr. in.
margenoot23
Namelick, die van andere Apostelen zijn geplant ende gesticht, met welcke hy hemselven hier vergelijckt.
margenoote
1.Cor. 9.12. 2.Cor. 11.9.
margenoot24
Namelick, van onderhoudt van u te nemen, voor my ende de gene die met my waren.
margenoot25
Een scherpe berispinge door een wijse van spreken, waer van siet 2.Cor. 11. vers 19. Ofte, dese ongerechtigheyt.
margenoot26
Siet hier van Cap. 13. vers 1.
margenootf
Actor. 20.33.
margenoot27
D. niet uwe goederen, maer uwe saligheyt.
margenoot28
Namelick, om my, ende de mijne onder u te onderhouden.
margenoot29
D. voor de saligheyt uwer zielen oock mijn leven in gevaer geven.
margenootg
2.Cor. 6.12.
margenoot30
Dit is een lasteringe der valsche Apostelen, welcker woorden hy verhaelt, ende daer nae wederleght.
margenoot31
Of, ingenomen. Dat is, alsoo met eenen soeten toom tot my gebracht, om daer na mijn voordeel met u te doen.
margenoot32
Ofte, u yet afgedrongen, door gierigheyt yet afgeperst, gelijck het Griecks woort mede brenght, alsoo oock in het volgende vers.
margenoot33
D. zijn wy niet door den selven Geest Godts in onsen handel ende wandel onder u geleyt geweest?
margenoot34
Namelick, om onse saken alleen by u schoon te maken, ende niet veel meer om uwent wille, om u in de aengenomene waerheyt te bevestigen.
margenoot35
Siet hier voor de aenteeckeninge op vers 2.
margenoot36
D. vele onder u in deselve gebreken sorghlooselick voortgaende, gelijck in het eynde van dit vers verklaert wort.
margenoot37
Dat is, scherper in het oeffenen der Kerckelicke straffe, dan ghy tot noch toe ervaren hebt.
margenoot38
Ofte, oproer, ontroeringen.
margenoot39
Dit seght den Apostel, om datter niet en was dat hem meer verhooghde ende verblijdde, dan dat sijnen arbeyt sijne behoorlicke vruchten onder haer hadde: ende dat hem niet meer en vernederde ende bedroefde, dan wanneer door sonden ende ergernissen sijnen arbeyt scheen afbreuck te lijden. Siet 1.Thessal. cap. 2. versen 19, 20.
margenoot40
Namelick, waer van hy in den voorgaenden brief hadde geschreven.
margenoot41
Ofte, geylheyt, dertelheyt, wulpsheyt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken