Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 D’Apostel verhaelt dat hy te Ierusalem met de voornaemste Apostelen, Iacobo, Petro, ende Ioanne over sijne leere hadde gehandelt, ende dat sy deselve in alle deelen hadden voor goet gekent, sonder daer yet af ofte toe te doen. 3 Dat hy tegen de valsche broeders Titum hadde verdedight, dat hy niet en soude besneden worden. 7 Dat d’Apostelen, tot een teecken van eenigheyt in de leere, hem ende Barnabe de rechter hant der gemeynschap hebben gegeven. 9 met bedingh, dat sy onder de Heydenen, ende de andere Apostelen onder de Ioden souden prediken. 10 alleen datse voor de arme Ioden by de Heydenen souden sorgen. 11 Betuyght oock dat hy daer na te Antiochien den Apostel Petrum bestraft heeft, om dat hy te voren onder de Heydenen de Christelicke vryheyt gebruyckt hebbende, het selve om eeniger Ioden wille na liet, ende alsoo met sijn exempel de Heydenen tot het Iodendom bracht. 15 Daer na bewijst hy dat de mensche niet en wort gerechtveerdight door de wercken der wet, maer uyt het geloove Christi. 17 ende dat Christus daer mede niet gestelt en wort een dienaer der sonde. 19 Overmits het geloove in Christum oock leert ende vereyscht de doodinge der sonden ende een nieuw leven. 21 ende bewijst voorders soo de gerechtigheyt uyt de wet ware, dat Christus te vergeefs soude gestorven zijn.

1

DAer na ben ick, Ga naar margenoot1 na veertien jaren, Ga naar margenoot2 wederom Ga naar margenoota na Ierusalem Ga naar margenoot3 opgegaen met Barnaba, oock Ga naar margenoot4 Titum mede genomen hebbende.

2

Ende ick gingh op, Ga naar margenootb Ga naar margenoot5 door een openbaringe, ende Ga naar margenoot6 stelde Ga naar margenoot7 haer het Euangelium voor, dat ick predike onder de Heyde-

[Folio 102v]
[fol. 102v]

nen: ende Ga naar margenoot8 in het bysonder den genen die Ga naar margenoot9 in achtinge waren, op dat ick niet eenighsins Ga naar margenoot10 te vergeefs en soude Ga naar margenoot11 loopen, ofte geloopen hebben.

3

Ga naar margenootc Maer oock Titus die met my was, Ga naar margenoot12 een Grieck zijnde, en wiert niet Ga naar margenoot13 genootsaeckt hem te laten besnijden.

4

Ga naar margenootd Ga naar margenoot14 Ende [dat] om der Ga naar margenoot15 ingekropene Ga naar margenoot16 valsche broederen wille, die Ga naar margenoot17 van by zijden ingekomen waren om te Ga naar margenoot18 verspieden Ga naar margenoot19 onse vryheyt, die wy Ga naar margenoot20 in Christo Iesu hebben, op dat sy ons souden Ga naar margenoot21 tot dienstbaerheyt brengen.

5

Den welcken wy oock Ga naar margenoot22 niet een ure en hebben Ga naar margenoot23 geweken Ga naar margenoot24 met onderwerpinge, Ga naar margenoot25 op dat de waerheyt des Euangeliums by u soude verblijven.

6

Ende van Ga naar margenoot26 de gene die geacht waren wat te zijn, Ga naar margenoot27 hoedanige sy eertijts waren, Ga naar margenoot28 en verschilt my niet: Ga naar margenoote Ga naar margenoot29 Godt en neemt den persoon des menschen niet aen: want die geacht waren Ga naar margenoot30 en hebben my niets toegebracht.

7

Maer Ga naar margenoot31 daer en tegen als Ga naar margenoot32 sy sagen dat my het Euangelium Ga naar margenoot33 der voorhuydt Ga naar margenoot34 toebetrouwt was, gelijck Petro Ga naar margenoot35 der besnijdenisse:

8

(Ga naar margenoot36 Want Ga naar margenoot37 die in Petro krachtelick wrocht tot het Apostelschap der besnijdenisse, Ga naar margenootf die wrocht oock krachtelick Ga naar margenoot38 in my Ga naar margenoot39 onder de Heydenen.)

9

Ende als Ga naar margenoot40 Iacobus, ende Ga naar margenoot41 Cephas, ende Ga naar margenoot42 Ioannes, die geacht waren Ga naar margenoot43 pilaren te zijn, Ga naar margenoot44 de genade die my gegeven was bekenden, gaven sy my ende Barnabe Ga naar margenoot45 de rechter [hant] der gemeynschap, op dat Ga naar margenoot46 wy tot de Heydenen, ende Ga naar margenoot47 sy tot Ga naar margenoot48 de besnijdenisse [souden gaen.]

10

Alleenlick dat wy Ga naar margenoot49 den armen sou-[kolom]den gedencken: Ga naar margenootg ’t welck selve ick oock Ga naar margenoot50 beneerstight hebbe te doen.

11

Ende doe Petrus tot Ga naar margenoot51 Antiochien gekomen was, wederstont ick hem Ga naar margenoot52 in het aengesicht, om dat hy Ga naar margenoot53 te bestraffen was.

12

Want eer sommige Ga naar margenoot54 van Iacobo gekomen waren, Ga naar margenoot55 at hy mede Ga naar margenoot56 met de Heydenen: maer doe sy gekomen waren Ga naar margenoot57 ontrack hy [hem,] ende scheydde hemselven af, Ga naar margenoot58 vreesende de gene Ga naar margenoot59 die uyt de besnijdenisse waren.

13

Ende oock Ga naar margenoot60 de andere Ioden Ga naar margenoot61 veynsden met hem: alsoo dat oock Ga naar margenoot62 Barnabas mede afgetrocken wiert door hare veynsinge.

14

Maer als ick sagh dat sy Ga naar margenoot63 niet recht en wandelden Ga naar margenoot64 na de waerheyt des Euangeliums, seyde ick tot Petrum Ga naar margenoot65 in aller tegenwoordigheyt, Ga naar margenooth Indien ghy, die een Iode zijt, Ga naar margenoot66 na Heydensche wijse leeft, ende niet na Ioodsche wijse, waerom Ga naar margenoot67 nootsaeckt ghy de Heydenen Ga naar margenoot68 na de Ioodsche wijse te leven?

15

Ga naar margenoot69 Wy zijn Ga naar margenoot70 van nature Ioden, ende Ga naar margenoot71 niet sondaers uyt de Heydenen:

16

Ga naar margenooti [Doch] Ga naar margenoot72 wetende dat Ga naar margenoot73 de mensche niet Ga naar margenoot74 gerechtveerdight en wort uyt de wercken Ga naar margenoot75 der wet, Ga naar margenoot76 maer Ga naar margenoot77 door ’t geloove Iesu Christi, Ga naar margenoot78 soo hebben wy oock in Christum Iesum gelooft, op dat wy souden gerechtveerdight worden uyt het geloove Christi, ende niet uyt de wercken der wet: Ga naar margenootk Ga naar margenoot79 daerom dat uyt de wercken der wet Ga naar margenoot80 geen Ga naar margenoot81 vleesch en sal gerechtveerdight worden.

17

Ga naar margenoot82 Maer indien wy, die in Christo soecken gerechtveerdight te worden, oock selve Ga naar margenoot83 sondaers bevonden worden, Ga naar margenoot84 is dan Christus Ga naar margenoot85 een dienaer der sonde? Ga naar margenoot86 Dat zy verre.

18

Want indien ick, Ga naar margenoot87 het gene ick afge-

[Folio 103r]
[fol. 103r]

broken hebbe, Ga naar margenoot88 dat selve wederom opbouwe, soo stelle ick my selven tot een Ga naar margenoot89 overtreder.

19

Ga naar margenootl Ga naar margenoot90 Want ick ben Ga naar margenoot91 door de wet Ga naar margenoot92 der wet gestorven, Ga naar margenootm op dat ick Ga naar margenoot93 Gode leven soude.

20

Ick ben Ga naar margenoot94 met Christo gekruyst. Ende Ga naar margenoot95 ick leve, [doch] Ga naar margenoot96 niet meer ick, Ga naar margenoot97 maer Christus leeft in my: ende het gene ick nu Ga naar margenoot98 in het vleesch leve, Ga naar margenoot99 dat leve ick door het geloove des Soons Godts, Ga naar margenootn die my lief gehadt heeft, ende hemselven voor my Ga naar margenoot100 over gegeven heeft.

21

Ick en doe Ga naar margenoot1 de genade Godts niet Ga naar margenoot2 te niete. Want Ga naar margenooto indien de rechtveerdigheyt door de wet is, soo is dan Christus Ga naar margenoot3 te vergeefs gestorven.

margenoot1
Namel. boven de drie jaren die hy in Arabien geweest is, Galat. 1.18. zijnde seventien jaren na sijne bekeeringe: ende het een en vijftighste jaer na Christi geboorte.
margenoot2
De Apostel is na sijne bekeeringe etlicke mael na Ierusalem gegaen: eerst als hy weder uyt Arabien na drie jaren gekomen was, Actor. cap. 9. vers 26. Galat. cap. 1. vers 18. daer na brengende met Barnaba de collecte tot Ierusalem, Actor. cap. 11. vers 30. ende cap. 12. vers 25. ende als hy van de gemeynte van Antiochien gesonden wiert met Barnaba tot de Synode van Ierusalem, Actor. cap. 15. vers 2. wederom Actor. cap. 18. vers 18. ende eyndelick om der belofte wille, ende om de collecte daer te brengen, wanneer hy daer gevangen wiert, Actor. cap. 21. vers 15. Het schijnt dat de Apostel hier spreeckt van de reyse, als hy na den Synodum wiert gesonden, die gehouden is in het seventiende jaer na sijne bekeeringe.
margenoota
Actor. cap. 15. vers 2.
margenoot3
Soo spreeckt de Schrift, als men na Ierusalem toe reyst, om datse in de hooghte op bergen lagh: gelijck daer tegen die van Ierusalem quamen, worden geseght af te komen ofte gaen. Siet Marc. 3. vers 22. Actor. cap. 18. vers 22.
margenoot4
Siet van hem Tit. cap. 1. vers 3. Dese schijnt hy mede genomen te hebben noch onbesneden zijnde, om alsoo in hem te toonen voor de valsche broeders de vryheyt van de wet der ceremonien.
margenootb
Actor. cap. 19. vers 21.
margenoot5
Namelick, Godts, die door sijnen Geest, ende in gesichten Paulo allesins openbaerde waer hy sijnen dienst wilde gebruycken. Siet Actor. cap. 13. vers 2. ende cap. 16.versen 7, 10. ende cap. 18. vers 9. ende cap. 19. vers 21. ende 22.17. ende cap. 23. vers 11.
margenoot6
Het Griecks woort beteeckent yemant eenige sake met onderlinge t’samenredinge verhalen.
margenoot7
Namelick, den Apostelen ende Leeraers, die te Ierusalem waren. Dit geschiedde in het openbaer voor alle.
margenoot8
Namel. om alsoo te beter gelegentheyt te hebben om mijne leere van my te verstaen ende hare over een stemminge met my te betuygen.
margenoot9
Namel. van wegen hare gaven ende aensien in de gemeynte, ouderdom, ofte andersins: ende volgens dien de bequaemste waren om daer van te oordeelen. Dese worden genoemt vers 9.
margenoot10
Dat is, sonder vrucht te doen onder de Heydenen, het welck soude geschiet zijn indien hy de lasteringen der valsche broeders niet en hadde hier mede wederleght ende te niete gedaen.
margenoot11
D. den dienst des Euangeliums volbrengen. Een gelijckenisse van de gene die om strijt loopen in een loopbaen om den prijs te gewinnen, 2.Tim. 4.7.
margenootc
Actor. 16.3. 1.Corinth. 9.21.
margenoot12
D. van Heydensche ouders geboren, ende onbesneden.
margenoot13
Namel. door de Apostelen, die te Ierusalem waren, alsoo sy oock verstonden dat de besnijdenisse nu afgedaen was. Doch waerom evenwel Paulus Timotheum heeft laten besnijden, siet Actor. 16.3.
margenootd
Actor. 15.24.
margenoot14
D’Apostel geeft hier reden, waerom hy Titum niet en wilde laten besnijden, op dat de valsche broeders, die de besnijdenisse noch noodigh hielden ter saligheyt, Actor. cap. 15. vers 1. in hare dwalinge niet en souden gestijft, maer de Christelicke vryheyt te beter bekent worden.
margenoot15
D. die haer met bedrogh ende veynsinge tot de gemeynte der geloovige begeven hadden.
margenoot16
D. dragende wel den name van broeders ende geloovige, maer in der daet zijnde vyanden van de salighmakende leere.
margenoot17
D. met geveynsde nedrigheyt ende belijdenisse bedecktelick ingeslopen in de gemeynte.
margenoot18
Namel. ten quaden, om heymelick te vernemen of sy niet eenige oorsake en souden konnen vinden om ons te lasteren.
margenoot19
Namelick, van de wet der ceremonien, waer onder oock de besnijdenisse was, om daer uyt oorsake te nemen van ons te lasteren.
margenoot20
D. door Christum ons verkregen, als het gene door de ceremonien afgebeelt was, in hem en door hem vervult is, Coloss. cap. 2. vers 17.
margenoot21
D. dat wy de Christelicke vryheyt verlatende ons het jock der ceremonien, als ter saligheyt noodigh, souden onderwerpen.
margenoot22
Den swacken Ioden hebben de Apostelen eenen tijt langh toe gegeven in ’t onderhouden der ceremonien, om haer te gewinnen, 1.Cor. 9. versen 20, 22. ende allenghskens te brengen tot kennisse van de Christelicke vryheyt: maer dese valsche broeders en hebbense den minsten tijt niet willen wijcken ofte toegeven, om haer in hare dwalingen ende hertneckigheyt niet te stijven.
margenoot23
Een gelijckenisse genomen van kampvechters, ofte worstelaers, die hare partije sterckelick wederstaen, ende niet en wijcken. Siet de waerheyt van dit seggen Actor. cap. 15. versen 1, 2, etc.
margenoot24
Dat is, dat wy haer souden onderdanigh zijn, ofte ons haer onderwerpen in het onderhouden der ceremonien.
margenoot25
Dat is, dit en hebben wy niet gedaen uyt hardtneckigheyt ofte twistgierigheyt, maer om de suyverheyt der leere des Euangeliums tegen haer te verdedigen ende staende te houden in de gemeynten, voornamelick van Galatien.
margenoot26
D. de andere Apostelen, die met recht by de gemeynten in groote achtinge zijn.
margenoot27
Dat is, wat sy geweest zijn, eerse tot Apostelen geroepen waren. Ofte, wat voordeelen sy voor my gehadt hebben eer ick tot een Apostel ben geroepen geweest.
margenoot28
Dat is, daer en is my niet aen gelegen. Ofte, daer en sie ick niet op. Ofte, dat en verschilt niet van mijn doen ende leeren.
margenoote
Deuter. cap. 10. vers 17. 2.Paral. 19.7. Iob 34. vers 19. Actor. cap. 10. vers 34. Rom. 2.11. Ephes. 6.9. Coloss. 3.25. 1.Petr. 1.17.
margenoot29
Van dese wijse van spreken siet Matth. cap. 22. vers 16. Actor. 10.34. D. in saken van waerheyt en siet Godt niet op eenige uyterlicke voordeelen ofte aensien der gene die de waerheyt leeren, maer alleen op de sake selve.
margenoot30
Namel. aengaende de leere des Euangeliums, dat ick van haer yet soude geleert hebben, het welck my de Heere Christus selve niet en soude geopenbaert hebben.
margenoot31
Dat is, sy en hebben niet alleen in mijne leere niet berispt, maer oock daer en tegen deselve voor goet ende oprecht gekent.
margenoot32
D. bekenden, verstonden: gelijck vers 9.
margenoot33
D. der Heydenen die onbesneden zijn, vers 8. Siet Rom. cap. 2. vers 26. ende 3. vers 30. ende 4.12. Namelick, om het selve voornamelick onder haer te prediken.
margenoot34
Namelick, van Christo selve ende Godt den Vader: gelijck Cap. 1. vers 1.
margenoot35
Dat is, der besnedene Ioden, om het selve onder haer te prediken. Siet Rom. 3. vers 30. ende cap. 15. vers 8.
margenoot36
De Apostel wijst hier aen, waer uyt de Apostelen gesien ende bekent hebben dat hem het Euangelium was toebetrouwt, namelick, uyt de krachtige werckinge Godts door sijne predicatie tot bekeeringe der Heydenen.
margenoot37
Namel. de Heere Christus, die den dienst Petri vergeselschapt heeft met de krachtige werckinge sijnes Geests.
margenootf
Actor. cap. 9. vers 15. ende 13.2. ende 22.21. Galat. 1.16. Ephes. 3.8.
margenoot38
Ofte, door my, dat is, door mijnen dienst.
margenoot39
Namel. tot harer bekeeringe.
margenoot40
Siet van hem Galat. 1.19.
margenoot41
D. Petrus. Siet van desen naem Matth. 16. vers 18. ende Ioan. 1.43.
margenoot42
Namel. de sone Zebedei, een broeder van Iacobus de Groote, die van Herodes is onthalst, Actor. capit. 12. Siet van hem Matth. 4.21. ende 10.2. ende 17.1.
margenoot43
Namel. soo van het geselschap der Apostelen, als der gemeynte, om datse door haren dienst de waerheyt des Euangeliums stantvastelick voor stonden ende staende hielden, ende in het bysonder in grooten aensien waren by de gemeynte, als een cieraet der selve. Siet Ier. 1.18. Apoc. 3.12.
margenoot44
Namel. des Apostelschaps, Rom. 1.5. Ofte, de werckingen ende vruchten der genade. Ofte, de gaven, als daer waren met vreemde talen te spreken, prophetie, wonderwercken, ende dergelijcke.
margenoot45
Namel. tot een teecken ende versekeringe, datse erkenden dat wy met haer gemeynschap hadden soo in den dienst van het Apostelschap, als in de suyverheyt der leere des Euangeliums.
margenoot46
Namel. Ick ende Barnabas.
margenoot47
Namelick, Petrus ende de andere twee Apostelen.
margenoot48
D. tot de besnedene Ioden. Siet vers 7.
margenoot49
Namel. om voor haer een collecte onder de gemeynte uyt de Heydenen te versorgen.
margenootg
Actor. 11.30. ende 24.17. Rom. 15.25. 1.Corinth. 16.1. 2.Corinth. 8.1. ende 9.1.
margenoot50
Dit blijckt doorgaens oock in sijne sendtbrieven, ende voornamelick Rom. c. 15. vers 27. 1.Cor. c. 16. vers 1. 2.Cor. cap. 9. vers 1.
margenoot51
Siet van dese stadt Actor. 11.19.
margenoot52
Dat is, in sijne ende aller tegenwoordigheyt, gelijck vers 14 verklaert wort. Siet oock 2.Cor. 10.1.
margenoot53
Dat is, verdiende bestraft te worden.
margenoot54
Waerom Iacobus dese na Antiochien gesonden hadde is onseker: sommige meynen om te laten vernemen na den staet der gemeynte aldaer, ofte yet den Apostelen daer zijnde, te kennen te geven.
margenoot55
Nam. allerley spijse, oock die in het Oude Testament verboden was, volgende de Christelicke vryheyt, waer van hy door een hemelsch gesichte versekert was, Actor. cap. 10. soo dat hy daer aen wel dede.
margenoot56
Namelick, die tot Christum bekeert waren, ende het jock der ceremoniale wet noyt en waren onderworpen geweest.
margenoot57
D. en wilde hy met de geloovige Heydenen niet meer eten, daer mede veynsende als of hy verstont, dat het eten van allerley spijse den Christenen ongeoorloft soude zijn: waer aen hy seer qualick dede, gelijck in het volgende blijckt.
margenoot58
Dat is, vreesende dat hy dese Ioden daer mede soude oorsaeck geven om qualick van hem te spreken. Siet dergelijck Actor. cap. 11. vers 2.
margenoot59
Dat is, de Ioden die tot de Christelicke religie bekeert waren, ende noch onderhielden het onderscheyt der spijsen, volgende de wet der ceremonien, van de afdoeninge der selve noch niet ten vollen onderricht zijnde.
margenoot60
Namel. die Christenen geworden waren, ende die de Christelicke vryheyt eenighsins geleert ende gebruyckt hadden.
margenoot61
De Apostel noemt dese daet Petri twee mael in dit vers een veynsinge, welcke is als yemant anders doet ofte spreeckt, dan hy in sijn hert ofte gemoedt gevoelt: het welck nimmermeer geoorloft is te doen. Dit deden oock dese Ioden door het exempel van Petrus verleydt zijnde.
margenoot62
Van desen siet Actor. cap. 11 versen 22, 30. ende 13. versen 1, 2. ende 15.2.
margenoot63
Gr. de voeten niet recht en stelden, D. gelijck als hinckten, niet recht uyt en gingen om tot het perck ende eynde der Christelicker leere te komen, 1.Reg. cap. 18. vers 21. Hebr. cap. 12. vers 13.
margenoot64
Dat is, na de suyverheyt: na de ware leere des Euangeliums, aengaende de Christelicke vryheyt.
margenoot65
Namel. overmits hy opentlick voor allen sondighde, ende ergernisse gaf, 1.Tim. 5. vers 20.
margenooth
Actor. cap. 10. vers 28.
margenoot66
Dat is, allerley spijse voor desen gegeten hebt, gelijck de Christenen uyt de Heydenen bekeert oock doen, volgende de Christelicke vryheyt, vers 12.
margenoot67
Namelick, met uw’ quaet exempel, het welck haer nootsakelick moet bewegen om na te volgen: ofte om dat ghy deselve voor geen rechte Christenen en schijnt te erkennen, soo sy, gelijck ghy, haer de wet der ceremonien niet en onderwerpen.
margenoot68
Namel. de wet der ceremonien te onderhouden: het welck de Ioden in het Oude Testament deden, ende den bekeerden Ioden, die de Christelicke vryheyt noch niet en verstonden, voor eenen tijt noch toegelaten wiert, als een middelmatige sake, om der stichtinge wille. Maer aengaende de gene, die uyt de Heydenen bekeert waren, is in de Synode van Ierusalem goet gevonden, dat men haer daer mede niet en soude beswaren. Siet Actor 15.10, 28.
margenoot69
Ofte, wy Ioden van nature, ende niet sondaers uyt de Heydenen, wetende, etc. Wy, Namel. ick ende oock ghy Petre. Want de Apostel verhaelt hier noch hoe hy Petrum heeft aengesproken.
margenoot70
Dat is, van afkomste ende geboorte, Rom. cap. 2. versen 17, 28. ende over sulcks geboren onder de wet der ceremonien.
margenoot71
Dat is, niet van Heydensche afkomste, welcke afgodendienaers waren ende groote sondaren, vreemt van het verbont Godts. Siet Ephes. cap. 2. vers 11. De Apostel wil seggen, Nademael wy Apostelen, die Ioden zijn, onse rechtveerdighmakinge niet en soecken in de wercken der wet, maer in den geloove Christi, soo moet men veel min de Heydenen leeren, ofte nootsaken hare rechtveerdigheyt te soecken in de onderhoudinge der wet, Rom. 3. vers 9.
margenooti
Actor. cap.13. vers 38. Rom. 3.28. ende 8.3. Hebr. 7.18.
margenoot72
Dat is, om dat wy het sekerlick weten.
margenoot73
Wie, ofte hoe heyligh hy oock soude mogen zijn.
margenoot74
Wat het zy gerechtveerdight te worden, siet in de aenteeckeninge op Rom. cap. 3. vers 20.
margenoot75
Namelick, Mosis, soo der zeden als der ceremonien.
margenoot76
Ofte, dan, gelijck Matth. cap. 12. vers 4. 1.Corinth. cap. 7. vers 17. Galat. cap. 1. vers 7. Apoc. cap. 21. vers 27. D. alleen door den geloove, gelijck de volgende woorden dat klaerlick mede brengen.
margenoot77
Dat is, als wy met een oprecht ende levende geloove de gerechtigheyt Christi aennemen, Rom. cap. 3. versen 24, 28.
margenoot78
D. dit is de oorsake waerom wy Apostelen Christum met waren geloove aengenomen hebben. Want hadden wy door de wet konnen gerechtveerdight worden, soo en souden wy niet behoeft hebben tot Christum te gaen.
margenootk
Rom. 3.20. Gal. 3.11.
margenoot79
Dit bewijs is genomen uyt de Schrifture des Ouden Testaments, Psalm 143.2.
margenoot80
Gr. niet en sal gerechtveerdight worden alle vleesch, D. geen vleesch. Een Hebreeusche wijse van spreken: gelijck Psalm 143.2. Rom. 3.20.
margenoot81
D. mensche. Siet Genes. 6. vers 12. Iesa. 40.6.
margenoot82
Hier spreeckt de Apostel nu voorders de Galaten aen, ende beantwoort een tegenwerpinge, diese tegen de voorgaende leere souden mogen voorwerpen: Namel. dat deselve den mensche sorgeloos maeckt, tot sondigen aenleydt, ende dat alsoo Christus den menschen in het sondigen soude stijven. Van dese tegenwerpinge siet oock Rom. 3.31. ende 6.1, 2, 3.
margenoot83
D. noch dagelicks sondigen.
margenoot84
D. en sal daer uyt niet volgen dat dan Christus, etc.
margenoot85
D. dat dese leere van de rechtveerdighmakinge des menschen sonder de wercken der wet, alleen door den geloove Christi, dienen sal ende oorsake den menschen sal geven om te vrijer te sondigen.
margenoot86
Siet de aenteeckeninge op Rom. 6.2.
margenoot87
Namel. door mijne ernstige ende geduerige vermaningen om de sonden te vlieden.
margenoot88
Namelick, door een leere, die sulcke vermaningen soude krachteloos maken, ende de menschen tot sondigen verwecken.
margenoot89
N. van Godts bevel, ende van de wetten der oprechtigheyt, die in een getrouw Leeraer behoort te wesen.
margenootl
Rom. 7.4.
margenoot90
Dat dese leere des Apostels uyt haer selven de menschen tot sondigen niet en verweckt, bewijst hy met sijn eygen exempel, voorby gaende de exempelen van andere, om dat het kan gebeuren, dat dese leere van sommige wel daer toe misbruyckt soude worden. Doch het gene hy van hemselven seght, is oock waer in alle ware geloovige.
margenoot91
Dat is, door den dienst der wet.
margenoot92
D. ick hebbe door de wet geleert, dat ick een groot sondaer ben, na de wet den vloeck ende doot onderworpen, ende dat de gerechtigheyt, die de wet eyscht, in my niet en is, ende volgens dien dat de wet my in de doot laet.
margenootm
Rom. 14.7. 2.Corinth. 5.15. 1.Thess. 5. vers 10. Hebr. 9.14. 1.Petr. 4.2.
margenoot93
Dat is, een nieuw ende heyligh leven soude leyden, dat Gode behagelick is, volgens sijne geboden: ende over sulcks niet der sonde. Siet Rom. 6. vers 11.
margenoot94
Hoe dit te verstaen is, siet Rom. 6.6. alwaer het selve geseght ende naerder verklaert wort.
margenoot95
Namel. nu waerlick een geestelick leven.
margenoot96
Namel. soodanigh als ick was voor mijne bekeeringe ende wedergeboorte.
margenoot97
Namel. door sijnen Heyligen Geest, door welcken hy my geleydt in de wegen Godts, ende my vruchtbaer maeckt tot goede wercken.
margenoot98
D. in dit mijn natuerlick leven: het welck hy onderscheyt van het geestelick.
margenoot99
D. hoewel ick mijne swackheden in dat selve vleesch hebbe, soo geloove ende vertrouwe ick dat de Sone Godts voor deselve door sijn doot voldaen heeft: die my oock door sijnen geest levendigh maeckt.
margenootn
Galat. cap. 1. vers 4. Ephes. 5.2. Tit. 2.14.
margenoot100
Namel. in den doot, Rom. cap. 4. vers 25.
margenoot1
Namel. die my door Christum geschiet is, daer van hy in het voorgaende vers gesproken heeft.
margenoot2
Het welck geschiet, wanneer men niet en gelooft, dat Christus volkomelick onse gerechtigheyt is.
margenooto
Hebr. 7.11.
margenoot3
Ofte, om niet, dat is, sonder oorsake, reden, noot, ofte vrucht, Ioan. 15.25.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken