Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 D’Apostel na een scherpe berispinge der Galaten, bewijst voorder dat de mensche niet en wort gerechtveerdight door de wercken der wet, maer door het geloove in Christum. 2 overmits sy selve hadden bevonden datse de gaven des Geests, niet door de wet maer door het geloove ontfangen hadden. 6 Bewijst het oock door het exempel van Abraham die een vader is aller geloovige. 10 ende door eenige klare getuygenissen der Heylige Schrifture. 13 Betuyght dat Christus ons van den vloeck der wet verlost heeft, ende de zegeninge verkregen. 15 Dat met dese Leere de wet niet en wort te niete gedaen, noch krachteloos gemaeckt, noch en is tegen de beloftenisse Godts. 19 maer dat deselve ons de sonde aenwijst. 24 ende als een tuchtmeester tot Christum leydet. 25 Daer na leert hy hoe de wet Mosis door Christum afgedaen is voor alle geloovige: 28 sonder onderscheyt van volcken ofte hoedanigheden. 29 alsoo die alle Abrahams zaet zijn.

1

O Ghy Ga naar margenoot1 uytsinnige Galaten, Ga naar margenoota wie heeft u Ga naar margenoot2 betoovert, dat ghy Ga naar margenoot3 de waerheyt niet en soudt Ga naar margenoot4 gehoorsaem zijn: den welcken Iesus Christus voor de oogen te voren Ga naar margenoot5 geschildert is geweest, onder u Ga naar margenoot6 gekruyst zijnde?

2

Ga naar margenoot7 Dit alleen wil ick Ga naar margenoot8 van u leeren, hebt ghy Ga naar margenoot9 den Geest ontfangen uyt de wercken der wet, ofte Ga naar margenoot10 uyt de predikinge des geloofs?

3

Zijt ghy soo Ga naar margenoot11 uytsinnigh? Daer ghy Ga naar margenoot12 met den Geest Ga naar margenoot13 begonnen hebt, voleyndight ghy nu Ga naar margenoot14 met het vleesch?

4

Hebt ghy Ga naar margenoot15 soo veel Ga naar margenoot16 te vergeefs geleden? Ga naar margenoot17 Indien maer oock te vergeefs.

5

Die u dan Ga naar margenoot18 den Geest verleent, ende [kolom] Ga naar margenoot19 krachten onder u werckt, [doet hy dat] uyt de wercken der wet, ofte Ga naar margenoot20 uyt de predicatie des geloofs?

6

Ga naar margenootb Gelijckerwijs Ga naar margenoot21 Abraham Gode gelooft heeft, ende het is hem tot rechtveerdigheyt gereeckent:

7

Ga naar margenoot22 Soo verstaet ghy dan, dat de gene Ga naar margenoot23 die uyt den geloove zijn, Ga naar margenoot24 Abrahams kinderen zijn.

8

Ende Ga naar margenoot25 de Schrift Ga naar margenoot26 te voren siende dat Godt de Heydenen uyt den geloove soude rechtveerdigen, heeft Ga naar margenoot27 te voren aen Abraham Ga naar margenoot28 het Euangelium verkondight, [seggende] Ga naar margenootc Ga naar margenoot29 In u sullen alle de Ga naar margenoot30 volckeren Ga naar margenoot31 gezegent worden.

9

Soo dan die uyt den geloove zijn, worden gezegent Ga naar margenoot32 met den geloovigen Abraham.

10

Want soo vele als’er Ga naar margenoot33 uyt de wercken der wet zijn, Ga naar margenoot34 die zijn onder den vloeck. Want Ga naar margenoot35 daer is geschreven, Ga naar margenootd Vervloeckt is Ga naar margenoot36 een yegelick die niet en blijft in al het gene geschreven is in het boeck der wet, Ga naar margenoot37 om dat te doen.

11

Ga naar margenoote Ende dat niemant Ga naar margenoot38 door de wet gerechtveerdight en wort voor Godt, is openbaer: Ga naar margenootf want Ga naar margenoot39 de rechtveerdige sal uyt den geloove leven.

12

Doch de wet Ga naar margenoot40 en is niet uyt den geloove: maer Ga naar margenootg de mensche Ga naar margenoot41 die dese dingen doet sal Ga naar margenoot42 door deselve Ga naar margenoot43 leven.

13

Ga naar margenooth Christus heeft ons Ga naar margenoot44 verlost Ga naar margenoot45 van den vloeck der wet, Ga naar margenoot46 een vloeck geworden zijnde Ga naar margenoot47 voor ons. Want Ga naar margenoot48 daer is geschreven, Ga naar margenooti Vervloeckt is een yegelick die Ga naar margenoot49 aen het hout hanght.

14

Op dat Ga naar margenoot50 de zegeninge Abrahams Ga naar margenoot51 tot de Heydenen Ga naar margenoot52 komen soude Ga naar margenoot53 in Christo Iesu, [ende] op dat Ga naar margenoot54 wy Ga naar margenoot55 de belofte des Geests verkrijgen souden Ga naar margenoot56 door het geloove.

15

Broeders, ick spreke Ga naar margenoot57 na den mensche, Ga naar margenootk selfs eens menschen Ga naar margenoot58 verbont Ga naar margenoot59 dat bevestight is, Ga naar margenoot60 en doet niemant te niete, ofte [niemant] Ga naar margenoot61 en doet daer toe.

[Folio 103v]
[fol. 103v]

16

Ga naar margenootl Nu soo zijn Ga naar margenoot62 de beloftenissen tot Abraham ende sijnen Ga naar margenoot63 zade gesproken. Hy en seght niet, Ende den zaden, als van vele, maer als van een, Ende uwen zade: Ga naar margenoot64 welcke is Christus.

17

Ga naar margenoot65 Ende dit segge ick: Ga naar margenoot66 het verbont dat Ga naar margenoot67 te voren van Godt bevestight is Ga naar margenoot68 op Christum, en wort Ga naar margenoot69 door de wet, Ga naar margenoot70 die Ga naar margenootm na vier hondert ende dertigh jaren gekomen is, niet Ga naar margenoot71 krachteloos gemaeckt, om Ga naar margenoot72 de beloftenisse te niete te doen.

18

Ga naar margenootn Want indien Ga naar margenoot73 de erffenisse Ga naar margenoot74 uyt de wet is, soo en is’se niet meer Ga naar margenoot75 uyt de beloftenisse: maer Godt heeftse Ga naar margenoot76 Abraham Ga naar margenoot77 door de beloftenisse Ga naar margenoot78 genadelick gegeven.

19

Ga naar margenoot79 Waer toe is dan de wet? Ga naar margenooto Sy is Ga naar margenoot80 om der overtredingen wille Ga naar margenoot81 daer by gestelt, tot dat Ga naar margenoot82 het zaet soude gekomen zijn, Ga naar margenoot83 dien het belooft was: ende Ga naar margenoot84 sy is Ga naar margenootp Ga naar margenoot85 door de Engelen Ga naar margenoot86 bestelt Ga naar margenoot87 in de hant Ga naar margenootq Ga naar margenoot88 des middelaers.

20

Ende de middelaer en is niet [middelaer] Ga naar margenoot89 van eenen: maer Godt Ga naar margenoot90 is een.

21

Ga naar margenoot91 Is dan de wet tegen de beloftenissen Godts? Ga naar margenoot92 Dat zy verre: want indien daer een wet Ga naar margenoot93 gegeven ware Ga naar margenoot94 die machtigh was levendigh te maken, Ga naar margenoot95 soo soude waerlick de rechtveerdigheyt uyt de wet zijn.

22

Ga naar margenootr Ga naar margenoot96 Maer Ga naar margenoot97 de Schrift heeft het al Ga naar margenoot98 onder de sonde besloten, Ga naar margenoot99 op dat de belofte Ga naar margenoot100 uyt den geloove Iesu Christi Ga naar margenoot1 den geloovigen Ga naar margenoot2 soude gegeven worden.

23

Doch Ga naar margenoot3 eer het geloove quam waren [kolom] wy onder de wet Ga naar margenoot4 in bewaringe gestelt, ende zijn besloten geweest Ga naar margenoot5 tot op het geloove dat geopenbaert soude worden.

24

Ga naar margenoots Soo dan de wet is Ga naar margenoot6 onse Ga naar margenoot7 tuchtmeester geweest Ga naar margenoot8 tot Christum, op dat wy Ga naar margenoot9 uyt den geloove souden gerechtveerdight worden:

25

Maer als Ga naar margenoot10 het geloove gekomen is, soo en zijn wy Ga naar margenoot11 niet meer onder den tuchtmeester.

26

Ga naar margenoott Want Ga naar margenoot12 ghy zijt alle Ga naar margenoot13 kinderen Godts Ga naar margenoot14 door ’t geloove Ga naar margenoot15 in Christo Iesu.

27

Ga naar margenootv Want Ga naar margenoot16 soo vele als ghy Ga naar margenoot17 in Christum gedoopt zijt, hebt ghy Christum Ga naar margenoot18 aengedaen.

28

Ga naar margenoot19 Daer in en is noch Iode noch Grieck: daer in en is noch dienstbare noch vrije: daer in en is geen man ende wijf. Ga naar margenootx Want ghy alle zijt Ga naar margenoot20 een Ga naar margenoot21 in Christo Iesu.

29

Ga naar margenooty Ende indien Ga naar margenoot22 ghy Christi zijt, soo zijt ghy dan Ga naar margenoot23 Abrahams zaet, ende Ga naar margenoot24 na de beloftenisse Ga naar margenoot25 erfgenamen.

margenoot1
Ofte, onverstandige, onwijse. Soo noemt hy haer, om te toonen dat hy houdt datse dit deden meer uyt onbesinnetheyt ofte onvoorsichtigheyt, als uyt boosheyt. Siet dergelijcke Luce 24.25. waer mede hy dan niet en doet tegen de leere Christi, Matt. cap. 5. vers 22. Siet oock 1.Corint. 15. vers 36.
margenoota
Galat. 5.7.
margenoot2
Dat is, de oogen uwes verstants alsoo verblint, dat ghy de rechte waerheyt niet en kondt sien, gelijck de goochelaers de uyterlicke oogen der menschen betooveren, dat sy meynen te sien het gene sy niet en sien. Hy vergelijckt dan dese valsche leeraers by goochelaers, ende geeft haer de voornaemste schult van dese verleydinge, die als bedriegers met schoon spreken ende listigheden de eenvoudige verleyden.
margenoot3
Namel. des Euangeliums, dat de mensche voor Godt gerechtveerdight wort door het geloove: waer van gesproken is Cap. 2. versen 5, 14.
margenoot4
D. aennemen ende gelooven.
margenoot5
Ofte, voorgeschildert, Dat is, soo klaerlick door mijne predicatien u voorgedragen, als of het in een tafereel geschildert ware, ofte voorgeschreven.
margenoot6
D. van wiens kruycinge, mitsgaders van de oorsaken ende vruchten der selve, dat wy namelick daer door van den vloeck des wets ende dienstbaerheyt der ceremonien verlost zijn, ick u soo overvloedelick ende klaerlick hebbe geleert, als of hy selve voor uwe oogen gekruyst ware geweest.
margenoot7
Namelick, uyt vele andere saken, die u souden konnen overtuygen van dwalinge.
margenoot8
Dat is, antwoort my op dese sake alleen. Niet dat hy het selve niet en soude geweten hebben, maer sulcks seght hy om te toonen dat hy met haer eygen seggen hier in sal te vreden zijn.
margenoot9
Dat is, de gaven des Heyligen Geests, als daer zijn de Geest der wedergeboorte, der heylighmakinge, ende der aenneminge tot kinderen.
margenoot10
Gr. uyt het gehoor, D. uyt de predikinge der leere des Euangeliums. Siet Iesa. cap. 53. vers 1. Ioan. cap. 12. vers 38. Rom. 10.16.
margenoot11
Ofte, sonder verstant, dwaes.
margenoot12
D. met de genade ende leere des geloofs, ’t welck de Heylige Geest werckt.
margenoot13
Namel. als ghy eerst tot Christum zijt bekeert, om door hem de saligheyt te soecken.
margenoot14
D. met de wercken der wet ende met de ceremonien, die uyterlick gedaen ende gesien worden: het welck de valsche leeraers den Galaten leerden.
margenoot15
Nam. vervolgingen, versmaetheden, ende ongelijcken om de sake ende leere Christi.
margenoot16
D. sonder vrucht ende vergeldinge, ’t welck geschieden soude soo ghy van die leere wederom soudet afwijcken.
margenoot17
D. het zy verre dat sulcks soude geschieden, hopende dat sulcks haer niet en soude wedervaren. Ofte, soo het maer daer alleen by bleve, ende dat ghy niet en soudet noch andere swarigheden om uwe afwijckinge te verwachten hebben.
margenoot18
Dat is, die geestelicke gaven. Siet vers 2.
margenoot19
Dat is, wonderwercken. siet 1.Cor. cap. 12. versen 10, 28.
margenoot20
Siet vers 2.
margenootb
Genes. 15.6. Rom. 4.3. Iacob. 2.23.
margenoot21
Siet van dit exempel Gen. 15.6. ende Rom. 4.3, etc.
margenoot22
Ofte, verstaet dan.
margenoot23
D. die hare gerechtigheyt soecken in Christo door het geloove.
margenoot24
Namel. geestelicke kinderen, niet na den vleesche, maer na de belofte. Siet Ioan. 8.39. Rom. 4.11. ende 9. versen 6, 7, 8. Galat. cap. 3. vers 29. Gelijck dan de Vader gerechtveerdight is, soo worden oock de kinderen gerechtveerdight, alsoo daer maer een wijse en is om gerechtveerdight te worden, namelick door het geloove in Christum. siet Rom. cap. 3. vers 30.
margenoot25
D. de H. Geest sprekende in de Heylige Schrifture.
margenoot26
N. Genes. 12.3.
margenoot27
Namelick, oock selfs in het Oude Testament.
margenoot28
Gr. te voren ge-euangelizeert.
margenootc
Genes. 12.3. ende 18.18. ende 22.18 ende 26.4. ende 49.10. Actor. 3.25.
margenoot29
D. in het zaet dat u belooft is, ende van u sal voort komen, het welck is Christus, gelijck vers 16 verklaert wort. Siet oock Genes. 22.18.
margenoot30
D. soo wel Heydenen als Ioden.
margenoot31
Dat is, gerechtveerdight ende saligh worden.
margenoot32
D. op sulcker wijse als de geloovige Abraham is gezegent, ofte gerechtveerdight geweest. Siet versen 6, 7.
margenoot33
Dat is, die hare rechtveerdigheyt ende saligheyt soecken door de onderhoudinge der wet Mosis.
margenoot34
Namelick, om datse de wet niet volkomelick en onderhouden, ende daerom door de wet de zegeninge ofte rechtveerdighmakinge niet en konnen verkrijgen. Want zegeninge ende vloeck strijden tegen malkanderen.
margenoot35
Namelick, Deut. 27.26.
margenootd
Deut. cap. 27. vers 26.
margenoot36
De Apostel volght hier de Griecksche oversettinge, alsoo deselve de meyninge van den Hebreeuschen gronttext seer wel uytdruckt, hoewel de woorden een yegelick, ende al, daer niet uytgedruckt en staen.
margenoot37
Namelick, volmaecktelick in alle deelen, ende op sulcker wijse als Godt beveelt. Ende blijckt daer uyt, dat door de wercken der wet hier verstaen worden niet alleen de wercken der wet der ceremonien, maer oock der zeden ofte tien geboden.
margenoote
Rom. cap. 3. vers 20. Galat. cap. 2. vers 16.
margenoot38
Gr. in de wet. D’Apostel gebruyckt dese wijse van spreken door de wet, uyt de wet, uyt de wercken der wet, in de wet, in eenen sin.
margenootf
Habak. cap. 2. vers 4. Rom. 1.17. Hebr. 10.38.
margenoot39
Ofte, de rechtveerdige uyt den geloove sal leven. Siet Rom. cap. 1. vers 17.
margenoot40
Want de wet belooft het leven niet den genen die uyt den geloove willen gerechtveerdight worden, maer die de wet volmaecktelick onderhouden: het welck hy bewijst uyt de belofte die by de wet wort gedaen, Levit. cap. 18. vers 5. Ezech. 20.11.
margenootg
Levit. 18.5. Ezech. 20.11. Rom. 10.5.
margenoot41
Ofte, gedaen sal hebben: Namelick, volmaecktelick, gelijck vers 10.
margenoot42
Dat is, door sulcke volmaeckte onderhoudinge der wet.
margenoot43
Namel. eeuwelick, ende volgens dien daer door gerechtveerdight worden indien hy de wet in alles volkomelick soude onderhouden, het welck nochtans niemant en doet noch doen en kan, Rom. cap. 3. vers 9, etc.
margenooth
Rom. 8.3. 2.Corinth. 5.21.
margenoot44
Gr. uytgekocht uyt den vloeck. Want dese verlossinge is geschiet door betalinge van een rantsoengelt voor ons, Matth. 20.28. 1.Timoth. cap. 2. vers 6.
margenoot45
D. van de straffe, tijtlicke ende eeuwige, die de wet den overtreders dreyght, ende die wy door onse overtredingen verdient hadden.
margenoot46
Dat is, heeft den toorne Godts ende de straffe der sonden op hem genomen, om deselve te dragen, ende daer mede Godts straffende gerechtigheyt te voldoen.
margenoot47
D. in onse plaetse, als onse borge, Hebr. 7.22.
margenoot48
Namel. Deut. 21. vers 23.
margenooti
Deut. 21.23.
margenoot49
D. aen het kruyce opgehangen wort. Siet Actor. 5.30. 1.Petr. 2.24. het welck te verstaen is, niet dat alle sonden verdoemt zijn, die gekruyst worden (want het tegendeel blijckt uyt het exempel van den bekeerden moordenaer, Luce 23.43.) maer om dat Godt dese wijse van straffe, als zijnde de wreetste ende smadelickste, tot een voorbeelt gestelt heeft van de straffe die sijn Sone, om ons van den vloeck te verlossen, soude moeten lijden.
margenoot50
D. de genade der versoeninge ende der rechtveerdighmakinge, als oock de erffenisse des eeuwigen levens, die Abraham ende sijnen zade belooft was, Genes. cap. 12. vers 3. ende 22.18.
margenoot51
Ofte, tot de volckeren: gelijck hem belooft was, dat in hem alle volckeren souden gezegent worden, Genes. cap. 12. vers 3.
margenoot52
D. afvloeijen soude, als uyt de fonteyne.
margenoot53
D. door Christum, als zijnde het gezegende zaet dat Abraham belooft was, vers 16.
margenoot54
Soo Ioden als Heydenen.
margenoot55
D. de geestelicke belofte, niet van tijtlicke maer van eeuwige goederen.
margenoot56
D. door Christum met waren geloove aengenomen.
margenoot57
D. ick sal gebruycken een exempel van menschelicke saken genomen. Siet Rom. 3.5. 1.Corinth. 9.8.
margenootk
Hebr. 9.17.
margenoot58
Het Griecksch woort diatheke, wort somtijts in ’t bysonder genomen voor een testament, Hebr. 9.17. somtijts in’t gemeyn voor allerley verbont ofte contract tusschen twee partijen. Het kan hier in beyde beteeckenissen genomen worden.
margenoot59
Namelick, met onderlinge beloften, eeden, onderteeckeningen, verzegelingen, ofte dergelijcke wijse by de menschen gebruyckelick.
margenoot60
D. en behoort noch en kan niet te niete doen.
margenoot61
Gr. verordineert yet daerboven, Namel. niet afdoen, by doen, ofte veranderen.
margenootl
Galat. 3.8.
margenoot62
D. alsoo oock en van niemant het verbont, dat Godt met Abraham en alle geloovige gemaeckt heeft, te niete maken, ofte veranderen. In het welck dewijle de beloftenissen, die Godt daer in aen sijn zijde gedaen heeft, gegront zijn niet op de onderhoudinge der wet, maer op Christum het beloofde zaet Abrahams, soo moet dat oock altijt vast ende onverandert blijven, gelijck in het volgende vers breeder verklaert wort.
margenoot63
Siet Genes. 22. vers 18. Het woort zaet wort somtijts genomen voor alle de nakomelingen, gelijck Genes. 15.18. ende 22.17. somtijts voor yemant in het bysonder uyt deselve, gelijck Gen. 4. vers 25. ende 21.13. dat het in dese tweede beteeckenisse hier moet genomen worden bewijst hier de Apostel, ende leert dat dit zaet Christus is. Siet oock Genes. c. 13. vers 15. ende 17.10.
margenoot64
Siet hier van het bewijs in de geslachtregisters Christi, Matth. cap. 1. versen 1, 2, 16. ende Luce 3. versen 23, 34. gelijck oock Isaac een voorbeelt Christi is geweest, Genes. 21.12. Rom. 9.7. Hebr. 11.18.
margenoot65
Dat is, dit wil ick seggen met het voorgaende exempel van menschelicke verbonden ofte testamenten.
margenoot66
Dat is, dat dan veel meer het verbont Godts vast blijft, sonder veranderinge.
margenoot67
Namel. met eede, Genes. cap. 12. vers 2. ende 15.18. ende 17.4. ende 22.17. Hebr. 6.14, 15, etc. ende met andere uyterlicke teeckenen ende zegelen.
margenoot68
Namel. overmits het door den doot Christi als des Testamentmakers soude bevestight worden, Hebr. 9.15. dat oock Christus dese geestelicke zegeningen ons moeste verdienen door een volkomene voldoeninge voor onse sonden, waer van de ceremonien der wet voorbeelden waren: ende dat wy der selver niet en konnen deelachtigh worden, dan door het geloove in Christum.
margenoot69
Alsoo yemant hier tegen hadde konnen seggen, dat eer de wet gegeven was, het met de sake van Godts verbont soo mochte gelegen zijn, maer als de wet gegeven is geweest, dat doe het verbont Godts soude verandert zijn geworden: soo bewijst hier de Apostel sulcks oock onwaerachtigh te zijn.
margenoot70
Dat is, dewijle de wet soo veel jaren daer na op den bergh Sina gegeven is. Het beginsel van dese vier hondert en dertigh jaren moet gereeckent worden van dien tijt aen, als Godt beval Abraham uyt sijn lant te vertrecken, Genes. 12.1. Siet hier van breeder Exod. 12.40. Actor. 7.6.
margenootm
Genes. 15. vers 13. Exod. 12.40. Actor. 7.6.
margenoot71
Ofte, onvast. Gr. de wet, etc. en maeckt het verbont, etc. niet krachteloos.
margenoot72
Siet vers 16.
margenootn
Rom. 4.14.
margenoot73
Namel. des eeuwigen levens, waer van de erffenisse van het lant Canaan een voorbeelt was.
margenoot74
D. door de volkomene onderhoudinge der wet, te verkrijgen is.
margenoot75
D. uyt het geloove, waer mede de genade ende zegeninge in Christo belooft, aengenomen wort. Want dese twee tegen malkanderen strijden, ende te samen niet en konnen bestaen. Siet Rom. 11.6.
margenoot76
Dit is te voren bewesen vers 6, etc. ende alsoo sullen dan oock alle Abrahams kinderen de erffenisse ontfangen: alsoo daer maer eenen wegh ter saligheyt en is.
margenoot77
Nam. met waren geloove aengenomen.
margenoot78
D. sonder eenige sijne verdienste, Rom. 4. versen 13, 16.
margenoot79
Dit was een tegenwerpinge der valsche leeraers, indien de wet den mensche niet en rechtveerdight, datse dan geen gebruyck en heeft, ende te vergeefs gegeven is.
margenooto
Ioan. 15.22. Rom. 4.15. ende 5.20. ende 7.8.
margenoot80
Namel. bekent te maken, Rom. 3.20. ende 5.20. ende 7.7. ende daer van te overtuygen.
margenoot81
Ofte, geordineert.
margenoot82
Namel. dat beloofde zaet Abrahams, welck is Christus. siet vers 16. die het eynde der wet is, Rom. 10.4.
margenoot83
Namel. het erfdeel, als zijnde ’t Hooft van alle de gene die erfgenamen sullen zijn, want van hem, in hem, ende door hem is het dat wy alle de erffenisse verkrijgen, ende mede- erfgenamen met hem worden, Rom. 8.17.
margenoot84
Namelick, de wet.
margenootp
Actor. cap. 7. versen 38, 53.
margenoot85
Dat is, door den dienst der Engelen: het welck hoewel het in de historie van de gevinge der wet niet vermelt en wort, soo is het nochtans dat sulcks uyt andere plaetsen afgenomen kan worden, ende in de gemeynte gelooft is geweest. Siet Actor. cap. 7. versen 38, 53. Hebr. 2.2.
margenoot86
Ofte, geordineert.
margenoot87
Dat is, door de bedieninge. Hebr. Malach. cap. 1. vers 1.
margenootq
Deut. 5.5. Ioan. 1.17. Actor. 7.38.
margenoot88
Waer door sommige verstaen Mosem, die Godt gebruyckt heeft als een bode ende tusschenspreker tusschen hem ende het volck in het geven van de wet, Exod. cap. 19. vers 21. Andere verstaen Christum, door welcken Godt het volck Israëls uyt Egypten door de woestijne heeft geleyt, ende tot Mosem op den bergh Sina heeft gesproken, Actor. 7.38. 1.Tim. 2.5.
margenoot89
Dat is, van eene partije, maer is altijt van twee verschillende partijen, om die te vereenigen.
margenoot90
D. blijft altijt deselve, sonder dat hy verandert wort, niet alleen in sijn wesen, maer oock in sijnen wille, voornemen, ende besluyten. Ofte, is de eene partije van beyden.
margenoot91
Dit is een tweede tegenwerpinge die de valsche Apostelen, tegen het gene den Apostel terstont geseght heeft, soude konnen voorstellen, namelick, soo de wet de overtredingen ontdeckt ende verdoemt, ende de beloftenisse deselve bedeckt ende vergeeft, soo schijnen dese tegen malkanderen te strijden.
margenoot92
D. dat en volght geensins.
margenoot93
Namel. tot sulcken eynde, op dat de mensche daer door soude gerechtveerdight worden. Of, die soodanigh ware, dat de mensche die volkomelick soude konnen onderhouden.
margenoot94
D. de menschen rechtveerdigen, ende het eeuwige leven toebrengen.
margenoot95
D. soo dat soo ware, soo soude de wet strijden tegen de beloftenisse. Maer dat en is soo niet: ende daerom soo en is hier geen strijt. Siet Rom. cap. 8. vers 3.
margenootr
Rom. 3.9. ende 11.32.
margenoot96
D. dit is een bewijs, dat de wet niet en kan levendigh maken ofte rechtveerdigen, om dat niemant de wet volmaecktelick en onderhoudt, maer alle menschen daer door overtuyght worden van sonde.
margenoot97
D. de geschrevene wet, ende de Propheten als uytleggers der selve.
margenoot98
Een gelijckenisse genomen van misdadige, die in de kercker gesloten worden om bewaert te worden tot de straffe. Siet dergelijcke Rom. 11.32.
margenoot99
D. de beloofde zegeninge ende erffenisse.
margenoot100
D. door het geloove in Christum, als door een instrument waer mede de beloofde zegeninge aengenomen wort.
margenoot1
Gr. den geloovenden, Namel. in Christum: ende niet den werckenden, dat is, die door de wercken der wet de gerechtigheyt soecken, Ioan. 3.16. Rom. 3.22. ende 4.4, 5.
margenoot2
Namel. van Godt, uyt genade, om niet.
margenoot3
Dat is, eer Christus, die het fondament des geloofs is, daer het geloove op siet ende steunt, in het vleesch is gekomen. Siet vers 19.
margenoot4
’t Griecks woort beteeckent sulck eene bewaringe die met krijghsvolck ende wacht geschiet, in een vaste plaetse. De Apostel gebruyckt hier wederom deselve gelijckenisse als in het voorgaende vers, gelijck uyt het volgende woort blijckt. Doch de Apostel schijnt hier oock te sien op dit gebruyck der wet, dat deselve gedient heeft om de Ioden van de andere volcken daer mede als af te sluyten, ende gelijck als alleen te bewaren. Siet Deuter. 4.7. Psalm 147. vers 19. Ephes. 2.14.
margenoot5
D. tot op Christum, die geopenbaert soude worden, gelijck te voren.
margenoots
Matth 5.17. Actor. 13.38. Rom. 10.4.
margenoot6
Namelick, der Ioden, die onder de wet waren.
margenoot7
Gr. Paedagogos, ’t welck beteeckent eenen die de kinderen leyt ter schole, onderwijst, ende tuchtight. Soo vergelijckt hy dan de Ioden onder de wet by kinderen, ende de geloovige Christenen by volwassene, die geenen tuchtmeester meer van nooden hebben.
margenoot8
Dat is, om ons te leyden tot Christum. Het welck de wet der zeden doet als sy ons van sonde overtuyght ende den vloeck verkondight, ende derhalven ons toont dat wy dan, om behouden te worden, onsen toevlucht tot Christum moeten nemen, die ons van de sonde ende vloeck verlost heeft: ende de wet der ceremonien, dewijle deselve de menschen niet alleen en overtuyghden van hare sonden, maer oock voorbeelden ende afbeeldingen Christi ende sijner weldaden waren, 1.Corinth. cap. 5. vers 7. Coloss. cap. 2. vers 17. ende leerden dat het gene door deselve afgebeelt was, in Christo alleen te vinden is, Hebr. 9. versen 10, 11, etc.
margenoot9
Dat is, door de verdiensten Christi met waren geloove van ons aengenomen, ende ons van Godt uyt genade toegereeckent.
margenoot10
Dat is, Christus, op welcken het geloove siet, gelijck vers 23.
margenoot11
Overmits deselve desen sijnen dienst nu volbracht heeft, ende wy nu tot manlicken ouderdom zijn gekomen, Ephes. cap. 4. vers 13.
margenoott
Iesa. 56.5. Ioan. 1.12. Rom. 8.15. Galat. 4.5.
margenoot12
Namelick, die het Euangelium hebt aengenomen, soo wel Heydenen als Ioden.
margenoot13
Gr. sonen, namelick, volwassene, die niet meer en staen onder den tuchtmeester. Want hoewel de geloovige des Ouden Testaments onder de wet oock Godts kinderen geweest zijn, soo is het nochtans datse als kleyne kinderen onder den tuchtmeester gehouden wierden, ende daerom van dienstknechten niet en verschilden. Galat. cap. 4. vers 1.
margenoot14
Siet Ioan. cap. 1. vers 12.
margenoot15
Dat is, door Christum, dewelcke zijnde de eygene ende eenighgeboren Sone Godts, ons verdient heeft dat wy om sijnent wille uyt genade tot kinderen aengenomen worden, Ephes. cap. 1. vers 5.
margenootv
Rom. 6.3.
margenoot16
Dat is, alle die gedoopt zijn: het welck verstaen moet worden van alle de gene die niet alleen den uytwendigen doop des waters, maer oock den inwendigen doop des Geests ontfangen, 1.Petr. cap. 3. vers 21. gelijck blijckt in Simon den toovenaer, Actor. cap. 8. versen 13, 21. die wel den uytwendigen, maer den inwendigen doop niet en heeft ontfangen.
margenoot17
Dat is, in den name ende in het geloove Christi.
margenoot18
Namelick, als een geestelick kleet, waer mede onse geestelicke naecktheyt ende schaemte bedeckt wort, ende wy als met een bruylofts kleet verciert worden, Rom. 13. vers 14.
margenoot19
Het gene hy in het gemeyn geseght hadde van alle geloovige, dat verklaert hy breeder, ende betuyght dat onder deselve geen onderscheyt meer en is, van wat natie, conditie, ofte geslachte datse zijn.
margenootx
Ioan. 17.21.
margenoot20
Dat is, als een mensche, de eene soo wel als de andere door Christum erfgenaem gemaeckt des eeuwigen levens.
margenoot21
Niet in de politie ofte huyshoudinge, daer ongelijckheyt is, maer aengaende de weldaden Christi.
margenooty
Genes. 21.12. Rom. 9.7. Hebr. 11.18.
margenoot22
Namelick, Galaten, die te voren Heydenen waert ende nu in Christum gelooft.
margenoot23
Dat is, Abrahams kinderen, gelijck gesproken wort vers 7. van welcken allen Christus het Hooft is, als het beloofde zaet Abrahams, versen 16, 19.
margenoot24
Namelick, die Abraham ende sijnen zade gedaen is, ende volgens dien niet uyt de wercken der wet. Siet vers 18.
margenoot25
Namelick, des eeuwigen levens, waer van het lant Canaan een voorbeelt was, Hebr. cap. 11. vers 9.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken