Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

1 Na het gewoonlick opschrift des briefs, 3 danckt den Apostel Godt over alle de geestelicke zegeningen, daer mede wy van hem in Christo zijn gezegent. 4 namelick dat wy in hem van eeuwigheyt zijn uytverkoren. 5 dat wy in hem verordineert zijn tot de aenneminge tot kinderen. 7 dat wy door sijn bloet met Godt zijn versoent. 8 dat hy door het Euangelium ons heeft geroepen. 10 ende dat alle uytverkorene door hem in een zijn vergadert, beyde die in den hemel, ende die op de aerde zijn. 13 Dat oock de Epheseren, die in Christum gelooven, onder dese zijn, ende tot versekeringe daer van het pant des Geests hebben ontfangen. 15 Bidt daer na Godt dat hy haer verstant hier in meer ende meer wil verlichten. 19 Ende door sijnen Geest haer laten gevoelen welcke de kracht zy sijner werckinge in allen desen. 20 die deselve is, waer door hy Christum van den dooden heeft verweckt, ende verheven tot sijner rechter hant. 22 om een Hooft te zijn sijner gemeynte.

1

Ga naar margenoot1 PAULUS een Apostel IESU CHRISTI, door den wille Godts, Ga naar margenoota den Heyligen die te Ephesen zijn, ende Ga naar margenoot2 geloovigen in Christo Iesu.

2

Ga naar margenootb Genade zy u ende vrede, van Godt onsen Vader, ende den Heere Iesu Christo. [kolom]

3

Ga naar margenoot3 Gezegent zy Ga naar margenootc de Godt Ga naar margenoot4 ende Vader onses Heeren Iesu Christi, die ons gezegent heeft met Ga naar margenoot5 alle geestelicke zegeninge Ga naar margenoot6 in den hemel Ga naar margenoot7 in Christo.

4

Ga naar margenootd Gelijck hy ons Ga naar margenoot8 uytverkoren heeft Ga naar margenoot9 in hem, Ga naar margenoot10 voor de grontlegginge der werelt, Ga naar margenoote op dat wy souden Ga naar margenoot11 heyligh ende

[Folio 106r]
[fol. 106r]

Ga naar margenoot12 onberispelick zijn voor hem Ga naar margenoot13 in de liefde:

5

Die ons Ga naar margenoot14 te voren verordineert heeft tot aenneminge tot kinderen, door Iesum Christum Ga naar margenoot15 in hemselven, Ga naar margenoot16 na het welbehagen sijns willens,

6

Ga naar margenoot17 Tot prijs der heerlickheyt sijner genade, door welcke hy ons Ga naar margenoot18 begenadight heeft Ga naar margenootf in den Ga naar margenoot19 Geliefden:

7

Ga naar margenootg Ga naar margenoot20 In welcken wy hebben Ga naar margenoot21 de verlossinge Ga naar margenoot22 door sijn bloet, [namelick] Ga naar margenoot23 de vergevinge der misdaden, na Ga naar margenoot24 den rijckdom sijner genade:

8

Met welcke hy Ga naar margenoot25 overvloedigh is geweest over ons Ga naar margenoot26 in alle wijsheyt, ende Ga naar margenoot27 voorsichtigheyt:

9

Ons bekent gemaeckt hebbende Ga naar margenooth Ga naar margenoot28 de verborgenheyt sijns willens na sijn welbehagen, het welck hy Ga naar margenoot29 voorgenomen hadde in hemselven:

10

Om Ga naar margenoot30 in de bedeelinge Ga naar margenoot31 van Ga naar margenooti de volheyt der tijden wederom alles Ga naar margenoot32 tot een te vergaderen in Christo, Ga naar margenoot33 beyde dat in den hemel is, ende dat op de aerde is:

11

Ga naar margenoot34 In hem, in welcken Ga naar margenoot35 wy oock Ga naar margenootk een Ga naar margenoot36 erfdeel geworden zijn, wy Ga naar margenoot37 die te voren verordineert waren Ga naar margenoot38 na het voornemen des genen, die Ga naar margenoot39 alle dingen werckt na den raet sijns willens. [kolom]

12

Op dat wy souden zijn tot prijs sijner heerlickheyt, Ga naar margenoot40 die wy eerst in Christo Ga naar margenoot41 gehoopt hebben.

13

Ga naar margenoot42 In welcken Ga naar margenoot43 oock ghy [zijt,] na dat ghy Ga naar margenoot44 het woort der waerheyt, [namelick] ’t Euangelium uwer saligheyt gehoort hebt: in welcken ghy oock, Ga naar margenoot45 na dat ghy gelooft hebt, Ga naar margenootl zijt Ga naar margenoot46 verzegelt geworden met den Heyligen Geest Ga naar margenoot47 der belofte:

14

Die Ga naar margenoot48 het onderpant is van onse erfenisse, Ga naar margenoot49 tot Ga naar margenootm de verkregene verlossinge, tot prijs sijner heerlickheyt.

15

Ga naar margenootn Daerom oock Ga naar margenoot50 ick gehoort hebbende het geloove in den Heere Iesu, dat onder u is, ende de liefde tot alle de heylige,

16

En houde niet op voor u te dancken, gedenckende uwer in mijne gebeden:

17

Op dat de Godt onses Heeren Iesu Christi, de Vader der heerlickheyt, Ga naar margenoot51 u geve den geest der wijsheyt, ende der openbaringe, Ga naar margenoot52 in sijne kennisse:

18

[Namelick] Ga naar margenoot53 verlichtede oogen uwes verstants, op dat ghy mooght weten welcke zy Ga naar margenoot54 de hope van sijne roepinge, ende welcke Ga naar margenoot55 de rijckdom zy der heerlickheyt van sijne erfenisse Ga naar margenoot56 in de heylige:

19

Ende welcke de uytnemende grootheyt Ga naar margenoot57 sijner kracht zy, aen ons die gelooven, Ga naar margenooto na de werckinge der sterckte sijner macht,

20

Ga naar margenoot58 Die hy gewrocht heeft in Christo, als hy hem uyt de dooden heeft opgeweckt: Ga naar margenootp ende heeft [hem] Ga naar margenoot59 geset tot sijne rechter [hant] in den hemel.

21

Ga naar margenoot60 Verre boven alle Overheyt, ende Macht, ende kracht, ende heerschappije, ende Ga naar margenoot61 allen naem die genaemt wort, niet alleen in dese werelt, maer oock Ga naar margenoot62 in de toekomende:

22

Ga naar margenootq Ende heeft Ga naar margenoot63 alle dingen Ga naar margenoot64 sijnen voeten onderworpen, ende heeft hem der gemeynte gegeven Ga naar margenoot65 tot een Hooft boven alle dingen:

[Folio 107r]
[fol. 107r]

23

Ga naar margenootr Welcke sijn lichaem is, [ende] de Ga naar margenoot66 vervullinge des genen die alles in allen vervult.

margenoot1
Van dit geheel opschrift Pauli, siet d’aenteeckeninge op Rom. cap. 1. vers 1. 1.Corinth. 1.1, 2.
margenoota
Rom. 1.7. 1.Corinth. 1.2. 2.Corinth. 1.1.
margenoot2
Desen laetsten tijtel voeght hy daer by tot verklaringe van den eersten, namelick dat hy soodanige heylige verstaet, die door het geloove ende Geest Christi zijn geheylight, Actor. 15. versen 8, 9. 1.Petr. cap. 1. vers 22. niet gelijck vele Ioden haer heylige noemden, om datse uyterlick door de ceremonien geheylight waren, Hebr. cap. 9. versen 13, 23.
margenootb
Galat. 1.3. 1.Petr. 1.2.
margenoot3
’t Woort zegenen wort in dit vers op tweederley wijse genomen. Want de mensche zegent Godt als hy hem looft ende danckt. Ende Godt zegent den mensche, wanneer hy hem sijne genade ende weldaden bewijst. Beyde een Hebreeusche wijse van spreken. Ende siet hier de Apostel op de woorden des verbonts, In uwen zade sullen alle geslachten der aerde gezegent worden, Genes. 22.18.
margenootc
2.Corinth. 1.3. 1.Petr. 1.3.
margenoot4
Dat is, Godt, die de Vader is onses Heeren Iesu Christi, 1.Corinth. cap. 15. vers 24. Ende wort van Paulo, ende andere Apostelen onder het Nieuwe Testament dese wijse van Godes benaminge gebruyckt, in plaetse dat in het Oude Testament Godt in sulcke zegeningen genaemt wort de Heere, de Godt Israëls, ofte, de Godt Abrahams, Isaacs, ende Iacobs, met welcke Godt eerst sijn verbont hadde gemaeckt. Siet Luce 1.68.
margenoot5
Dat is, allerley.
margenoot6
Gr. in de hemelsche, ofte, overhemelsche, namelick, plaetsen, gelijck vers 20. ende capit. 2. vers 6. Ende wort hier door te kennen gegeven, dat Godt ons als uyt sijnen throon dese geestelicke zegeningen heeft mede gedeelt, ende datse daer toe dienen om ons in den hemel gelucksaligh te maken, Matth. cap. 5. vers 12. ende 1.Petr. cap. 1. vers 4. Welcke zegeningen hier na tot het 15 vers toe in het bysonder worden verhaelt.
margenoot7
Namelick, als in ons Hooft. Siet versen 22, 23. ende capit. 2. versen 5, 6, 7. ende cap. 4. versen 15, 16. Siet oock Ioan. cap. 1. vers 16. Philip. cap. 3. vers 20. Ofte, om ons saligh te maken.
margenootd
Ioan. 15.16. 2.Timoth. 1.9.
margenoot8
Ofte, uytgelesen, namelick, uyt den gemeenen hoop der verdorvene menschen. Siet Ioan. cap. 15. versen 16, 19. Rom. cap. 8. vers 29. 2.Thess. cap. 2. vers 13. 1.Petr. 1. versen 1, 2, etc.
margenoot9
Namelick, Christo, als ons’ Hooft, gelijck in het voorgaende vers, om ons den beelde sijns Soons gelijckformigh te maken, Ioan. 17. vers 6. Rom. 8. vers 29. Ofte, door hem, Ioan. cap. 15. versen 16, 19.
margenoot10
Dat is, van eeuwigheyt, gelijck dese wijse van spreken alom genomen wort. Siet Ioan. cap. 17. vers 24. 1.Petr. cap. 1. vers 20. Siet oock Psalm 90.2. Proverb. 8.23.
margenoote
Luce 1.75. Ephes. 5.27. Coloss. 1.22. 2.Tim. 1.9. Titum 2.12.
margenoot11
Hier onder wort oock het ware geloove verstaen, het welck nimmermeer sonder heyligheyt is, gelijck oock de heyligheyt ende liefde niet en kan zijn sonder het ware geloove: want door het geloove worden onse herten gereynight, Actor. 15.9. 1.Petr. cap. 1. vers 22. Ende dat wy oock uyt genade in Christo tot het geloove verkoren zijn, blijckt Actor. 13.48. Rom. 8.30. 2.Timoth. 1. vers 9. Iacob. 2.5.
margenoot12
Dat is, niet alleen voor de menschen, gelijck de geveynsde somwijlen voor eenen tijt oock zijn, maer oprechtelick als in Godts tegenwoordigheyt. siet Genes. c. 17. vers 1. Luce 1.6. Ende is dese heyligheyt ende onberispelickheyt in desen leven wel oprecht, ende door de kracht van Godts Geest begonnen, maer sal in het toekomende leven eerst in allen deelen volmaeckt worden. siet 1.Corinth. 13.9. Ephes. c. 5. vers 27. Philip. 3.12, etc. Doch is dese onse onvolkomene heyligheyt ende onberispelickheyt in Christo Iesu oock in dit leven Gode behagelick, ende als volkomen van hem aengenomen, om dat hy ons onse gebreken door het geloove in Christo vergeeft, ende in Christo oversiet, Col. 2.10. Hebr. c. 13. vers 21. 1.Petr. 2.5, etc.
margenoot13
Dit verstaen sommige van de liefde daer ons Godt mede lief gehadt heeft, ende voegen het by ’t voorgaende woort uytverkoren. Doch kan bequamelick by de naeste woorden heyligh ende onstraflick gevoeght worden, ende verstaen van onse liefde tegen Godt ende den naesten, waer in haer dese heyligheyt voornamelick openbaert. Siet 1.Corinth. 13.1, etc. Gal. 5.6.
margenoot14
Namelick, van eeuwigheyt, gelijck in het voorgaende vers. Ende wort hier ten aensien van ons ’t opperste eynde van onse verkiesinge tot heerlickheyt naerder uytgedruckt, namelick onse aenneminge tot kinderen ende erfgenamen Godts, ende mede-erfgenamen Christi, waer van wy hier wel de beginselen ende verwachtinge hebben, Ioan. 1.12. Rom. 8.15. maer de volle besittinge van dit kintschap ende dese erve sullen wy hier namaels eerst ontfangen. Siet Rom. 8.23. Galat. 4.5. Hebr. 9.15. 1.Ioan. 3.2.
margenoot15
Ofte, tot hemselven, Dat is, tot sijner eere, om sijns selfs wille, voor hemselven, aen hemselven. Want Godt de Vader heeft ons in Christo tot sijne kinderen ende erfgenamen verordineert, Rom. cap. 8. vers 17.
margenoot16
Dat is, niet uyt eenige onse verdienste ofte weerdigheyt, maer alleen na sijne onverdiende gunste, genade, ende believen. Siet Rom. cap. 9. versen 11, 12, 15, 16. ende 11. vers 6. 2.Timoth. 1. vers 9. gelijck in het navolgende vers oock verklaert wort.
margenoot17
Dat is, op dat dese sijne heerlicke genade van ons gelooft ende gepresen werde: het welck is het opperste eynde van dese eeuwige ende genadige verkiesinge Godts, Rom. cap. 9. vers 23.
margenoot18
Ofte, aengenaem heeft gemaeckt, namelick, voor hem: gelijck dit woort Luce 1. vers 28. van de maget Maria oock gebruyckt wort.
margenootf
Matth. 3.17.
margenoot19
Namelick, Christo, sijnen geliefden Sone, Matth. 3.17.
margenootg
Actor. 20. vers 28. Coloss. 1.14. Hebr. 9.12. 1.Petr. 1.18.
margenoot20
Namelick, geliefden Sone Iesu Christo. Want gelijck wy van eeuwigheyt in hem sijn uytverkoren tot de saligheyt ende tot de middelen der saligheyt, gelijck in de drie voorgaende verssen geseght is: alsoo is oock de uytvoeringe van dit eeuwigh voornemen Godts in hem ende door hem te sijner tijt volbracht.
margenoot21
’t Griecks woort beteeckent eygentlick eene verlossinge die door betalinge van rantsoen ofte prijs geschiet. Siet Matth. 20. vers 28. 1.Corinth. 6.20. 1.Petr. 1.18, etc.
margenoot22
Dat is, sijne bloedige offerande aen het kruyce volbracht, Hebr. 9.12, etc.
margenoot23
Namelick, welcke de eerste vrucht is van dese verlossinge voor de gene die deselve door het geloove haer toe-eygenen, Rom. 3.24, 25. waer op de eeuwige saligheyt volght, Rom. 8.30.
margenoot24
Dat is, sijne overgroote ende overvloedige genade, Rom. 2.4. Ephes. 2.7.
margenoot25
Namelick, wanneer hy ons door sijn Euangelium, ende door sijnen Geest sulcks heeft geopenbaert, gelijck in ’t 9 vers verklaert wort.
margenoot26
Dit verstaen sommige van de wijsheyt Godts die hy gebruyckt in het uytdeelen van dese weldaden, maer wort bequamelicker genomen voor de wijsheyt daer mede ons Godt begaeft door het Euangelium, namelick de kennisse van hem ende van Iesu Christo onsen Middelaer. Siet Ioan. 17.3. 1.Corinth. 1.24. ende 2.6, 7.
margenoot27
Ofte, wetenschap, welcke is een deught waer door dese wijsheyt wel beleyt, ende gebruyckt wort tot Godts eere, ende des naesten stichtinge.
margenooth
Rom. 16.25. Ephes. 3.9. Col. 1.26. 2.Timoth. 1.9. Titum 1.2. 1.Petr. 1.20.
margenoot28
D. den heymelicken raet Godts van onse verlossinge door Christum, die geen mensche van naturen bekent is: gelijck oock een deel daer van is ’t gene in ’t navolgende vers wort verhaelt. siet 1.Cor. 2. vers 8. Ephes. 3.9. Coloss. 1.26. 1.Timoth. 3.16, etc.
margenoot29
Ofte, voorgestelt, Dat is, sonder daer toe door yet buyten hem beweeght te zijn, of yet in de menschen voorsien te hebben, dat hem daer toe soude hebben konnen bewegen, maer heeft desen raet alleen genomen uyt sijne eygene wijsheyt, genade, ende barmhertigheyt, Rom. 11.34, 35, 36.
margenoot30
D. in, ofte tegen den tijt der bedeelinge. ’t Griecks woort beteeckent eene sulcke bedeelinge als een huyshouder gebruyckt in het regeeren van sijn huys, tot elcke sake ende nootdruft, den tijt, persoonen, ende wijsen van doen ordineerende. Alsoo heeft Godt oock in sijn huys, dat is, in sijne gemeynte, van den beginne der werelt, sekere persoonen, wijsen van doen, ende tijden geordineert, op dewelcke ende door dewelcke alles moest alsoo verricht ende geopenbaert worden.
margenoot31
Dat is, van den bestemden tijt op welcken Godt besloten hadde sijnen Sone te senden, ende door sijn Euangelium oock de Heydenen tot de gemeynschap sijns Soons te roepen, soo wel als de Ioden. siet Gal. 4.4.
margenooti
Genes. 49.10. Dan. 9.24. Gal. 4.4.
margenoot32
Gr. tot een hooft, ofte, tot een hooftsomme by een te brengen.
margenoot33
Daer door verstaen sommige de geloovige die alreede in den hemel zijn, ende die noch op de aerde zijn. Andere vergelijcken dese plaetse met Coloss. 1.16, 20. ende meynen dat door de gene die in den hemel zijn, verstaen moeten worden de Engelen in den hemel, die met de geloovige op aerden van alle tijden door Christum onder hem als een Hooft zijn vergadert, ende met malkanderen bevredight, ende alsoo tot een lichaem zijn geworden, die door de sonden der menschen te voren van malkanderen als afgescheurt waren, Hebr. 12.22, 23. Apoc. 19.10.
margenoot34
Namelick, Christo, als ons Hooft, gelijck te voren verklaert is.
margenoot35
Namelick, die uyt den Ioden tot Christum bekeert zijn, gelijck oock in het volgende vers verklaert wort.
margenootk
Rom. 8.17.
margenoot36
Ofte, een lot verkregen hebben, namelick, des Heeren in sijne gemeynte. Ende schijnt hier de Apostel te sien op de uytdeelinge van de erve des lants Canaan door het lot onder de twaelf stammen Israëls, die een schaduwe was ende voorbeelt, van dese eeuwige erve door onsen rechten Iosua verkregen. Siet Num. 26. vers 55, etc. ende 33.53. Iosu. 13.6.
margenoot37
D. niet alle die het vleeschlick zaet Abrahams waren, maer de kinderen der belofte, Rom. 9.8. ende die hy te voren uyt genade hadde verkoren onder dit volck, Rom. cap. 11. versen 2, 5, 6, 7.
margenoot38
D. niet om eenige weerdigheyt in ons, ofte om eenige onse wercken, maer uyt enckele genade, 2.Tim. 1.9. Dit doet den Apostel daer by, op dat de geloovige uyt de Ioden niet en souden meynen, dat yet in haer hadde geweest, meer dan in de Heydenen, waerom sy dese verordineeringe ofte voorbeschickinge tot dese erve weerdigh waren. Siet Rom. 8.29, etc.
margenoot39
Namelick, die de saligheyt van Ioden ofte Heydenen aengaen, van dewelcke hy hier spreeckt. Siet Philip. 2.13. Hoewel het oock in het gemeyn waer is van alle andere dingen, Psalm 115.3.
margenoot40
Namelick, uyt den Ioden, die desen voortocht van Godt was belooft. Siet Actor. c. 13. vers 46. Rom. 15.8.
margenoot41
Namelick, door het geloove in hem. Want het geloove neemt de beloften aen, waer van de hope de vervullinge verwacht, Rom. cap. 8. versen 24, 25. Hebr. 11. vers 1.
margenoot42
Namel. Christo Iesu, gelijck te voren.
margenoot43
Ofte, oock ghy zijt tot een erfdeel geworden. Want gelijck hy van de geloovige uyt den Ioden gesproken heeft, vers 11. alsoo spreeckt hy nu van de Heydenen, die mede een lot aen het erfdeel verkregen hebben. Siet Actor. cap. 26. versen 17, 18.
margenoot44
Alsoo wort het Euangelium genaemt, niet alleen om dat het de enckele waerheyt Godts is, ons extra-ordinaerlick van Godt tot onser saligheyt geopenbaert, Ioan. cap.17. vers 17. maer oock om dat de waerheyt van alle de schaduwen des Ouden Testaments daer in vervult is. Siet Ioan. 1.17.
margenoot45
Ofte, als ghy gelooft hebt. Want dese verzegelinge des Geests geschiet door het geloove, ende op ’t geloove. Gal. 3.2.
margenootl
Rom. 8.15. 2.Corinth. 1.22. ende 5.5. Ephes. 4.30.
margenoot46
Dese wijse van spreken is genomen van de menschen, die tot versterckinge van eenige beloften verzegelde brieven plegen te geven, ende dat menighmael met opdruckinge van hare eygene wapen ofte beelt. De beloften van de vergevinge onser sonden, van onse aenneminge tot kinderen, ende onse eeuwige erve, worden ons gedaen door het Euangelium, ende worden door ’t geloove ons toege-eygent. De verzegelinge des Geests, die daer by gevoeght wort, is de wedergeboorte ofte vernieuwinge van Godts beelt in ons, waer mede hy onse zielen begaeft ende daer op druckt, als wy in Christum gelooven, om ons meer ende meer te versekeren van de uytvoeringe van dese sijne beloften, 2.Cor. 1.21, 22, ende 3.18. Ende betuyght boven dien het selve aen ons’ gemoedt, als met een Goddelicke insprake, waer over wy oock Godt als onsen Vader durven aenroepen, Rom. 8.15. Galat. 4.6. ende roemen op de hope der heerlickheyt Godts, Rom. 5.2. ende 8.38, 39.
margenoot47
D. die ons belooft is: Of, daer door de beloften Godts in ons worden versekert.
margenoot48
Gr. Arrhabon, van welck woort siet 2.Cor. 1.22. ende 5.5. siet oock Rom. 8.23. Ephes. 4.30.
margenoot49
Gr. tot op de verlossinge der verkrijginge, D. tot de volle genietinge der verlossinge, die Christus ons verkregen heeft. Ofte tot de volle verlossinge van sijn verkregen, ofte eygen volck, 1.Petr. 2.9.
margenootm
Exod. 19.5. Deut. 7.6. ende 14.2. ende 26.18. Rom. 8.23. 1.Petr. 2.9.
margenootn
Philip. 1.3. Col. 1.3. 1.Thessal. 1.2. 2.Thessal. 1.3.
margenoot50
Namelick, niet alleen by u tegenwoordigh zijnde, maer oock nu afwesigh zijnde van u in dese mijne banden, Ephes. 6.20.
margenoot51
D. u geve dat ghy meer ende meer toeneemt in de wijsheyt door den H. Geest.
margenoot52
Ofte, met sijne kennisse, ofte, in sijne erkentenisse. Want de rechte wijsheyt en bestaet niet alleen in de kennisse Godts, maer oock in de erkentenisse van sijne genade ende majesteyt.
margenoot53
Dit siet op ’t voorgaende woort u geve, Andere lesen, verlicht te zijn na de oogen uwes verstants.
margenoot54
D. de gehoopte sake, die in de volgende woorden wort verklaert. Siet 1.Petr. 1.3, 4.
margenoot55
D. de overvloedigheyt, gelijck vers 7.
margenoot56
D. ware geloovige. Want den anderen en gaet dese erve niet aen.
margenoot57
Namelick, waer door wy nu zijn wedergeboren, ende daer in wy meer ende meer worden gesterckt, tot dat wy door deselve kracht na ziele ende lichaem hier namaels ten vollen sullen verlost ende verheerlickt worden. Want de Apostel en begeert niet alleen dat sy dit weten, maer oock dat sy na sijn exempel Godt bidden, dat die kracht in haer meer ende meer geopenbaert mach worden, welcke kracht van hem met seer treffelicke woorden wort verheven.
margenooto
Coloss. 2.12.
margenoot58
Dit voeght den Apostel daer by, om dat van de opstandinge ende verheerlickinge Christi onse wedergeboorte ende verheerlickinge oock hanght: ende om dat deselve macht, die in Christo als ons’ Hooft dit werck gewrocht heeft, in ons als sijne ledematen oock werckt, niet alleen de toekomende opweckinge uyt den dooden, maer oock de opweckinge uyt den geestelicken doot der sonden, gelijck verklaert wort in’t volgende Capittel versen 1, 4. Siet oock Rom. 6.4. ende 8.11. Philip. 3.21. 1.Petr. 1.3. ende 2.Petr. 1.3.
margenootp
Psalm 110.1. Actor. 2.34. 1.Cor. 15.25. Coloss. 3.1. Hebr. 1.3. ende 10.12. 1.Petr. 3.22.
margenoot59
Door ’t setten tot de rechter hant Godts wort verstaen, dat Godt hem verhooght heeft tot de hooghste macht ende heerlickheyt: by gelijckenisse genomen van Princen ende Koningen, die op haren throon sitten, ende aen hare rechter hant setten die de machtighste ende grootste naest haer is in ’t Rijck. siet Psalm 45.10. Matt. 20.21. gelijck dit alsoo verklaert wort Hebr. 1.3. ende 8.1. ende 1.Cor. 15.25. vergeleken met Psalm 110. vers 1.
margenoot60
Dese tijtelen en worden niet alleen den Oversten ende Machten in dese werelt gegeven, maer oock den Engelen in den hemel, Coloss. 1.16. boven alle welcke Christus, selfs na sijne menschelicke nature, verre is verheven.
margenoot61
Namelick, van hoogheyt ende heerlickheyt.
margenoot62
Dit verstaen sommige van ’t Rijcke der hemelen, ofte van den staet der hemelsche schepselen: doch dewijle desen staet nu oock tegenwoordigh is, soo wort het beter genomen voor den staet aller schepselen oock na de voleyndinge deser werelt, wanneer de geloovige sullen verheerlickt worden, ende Christus nochtans, oock na sijne menschelicke nature, als het Hooft, verre boven alle schepselen sal verheven blijven. siet Luce 1.32, 33. Apoc. 5.13. ende doorgaens.
margenootq
Psalm 8.7. Matth. 28.18. 1.Cor. 15.27. Hebr. 2.8.
margenoot63
D. oock selfs die vreemt zijn, ja vyanden zijn van sijne gemeynte, 1.Corinth. 15. vers 25, 26.
margenoot64
Dat is, onder sijne macht ende gebiedt, Matth. 28.18.
margenoot65
Namelick, niet alleen om die te regeeren, maer oock om haer te beschermen, ende haer het geestelick leven ende beweginge te geven, gelijck het hooft aen de leden doet. Siet Ephes. 4.8, 10, etc. Coloss. 2.10, 19.
margenootr
Rom. 12.5. 1.Corinth. 12.27. Ephes. 4.16. ende 5.23.
margenoot66
D. waer door Christus als een volmaeckt persoon gestelt wort, bestaende uyt het hooft ende sijn lichaem: gelijck het woort Christus voor beyde somwijlen wort genomen. Siet 1.Corinth. 12.12, 13. om dese nauwe vereeninge die tusschen beyden is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken