Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 Den Apostel om te toonen de grootte der weldaet, die ons Godt doet in onse wederoprechtinge, verhaelt den elendigen staet, uyt welcken wy verlost zijn. 4 ende verklaert dat hy uyt enckele genade, doe wy doot waren in onse sonden, ons levendigh heeft gemaeckt met Christo, ende in den hemel met hem geset. 8 Dat wy dan saligh zijn geworden door het geloove, niet uyt de wercken. 10 maer dat ons Godt in Christo tot goede wercken heeft geschapen. 11 Betuyght voorder dat de Heydenen buyten het verbont Godts waren, ende sonder hope van saligheyt. 13 maer nu in Christo, die den scheytmuer wech genomen heeft ende de wet der insettingen, medegenooten deser genade waren geworden. 17 Waerom beyde Heydenen ende Ioden, door het Euangelium worden geroepen, ende door eenen Geest toegangh hebben tot Godt. 19 Waer door hy besluyt dat sy dan te samen gebouwt zijn op het fondament der Propheten ende der Apostelen, wiens hoecksteen is Christus. 21 ende dat tot eenen tempel ende woonstede Godts.

1

Ga naar margenoota ENde u Ga naar margenoot1 [heeft hy mede levendigh gemaeckt] daer ghy Ga naar margenoot2 doot waert door de misdaden ende de sonden,

2

Ga naar margenootb In welcke ghy Ga naar margenoot3 eertijts gewandelt hebt, Ga naar margenoot4 na de eeuwe deser werelt, Ga naar margenoot5 na den Ga naar margenootc Oversten Ga naar margenoot6 der macht des luchts, des geests Ga naar margenoot7 die nu werckt in Ga naar margenoot8 de kinderen der ongehoorsaemheyt.

3

Onder dewelcke oock Ga naar margenoot9 wy alle eertijts verkeert hebben in de begeerlickheden Ga naar margenoot10 onses vleeschs, doende Ga naar margenoot11 den wille des vleeschs ende Ga naar margenoot12 der gedachten: ende wy waren Ga naar margenoot13 van nature Ga naar margenoot14 kinderen des toorns, gelijck oock Ga naar margenoot15 de andere.

4

Maer Godt Ga naar margenoot16 die rijck is in barmhertigheyt, Ga naar margenoot17 door sijne groote liefde daer mede hy ons lief gehadt heeft,

5

Oock doe wy Ga naar margenoot18 doot waren door de misdaden, Ga naar margenootd heeft [ons] Ga naar margenoot19 levendigh gemaeckt Ga naar margenoot20 met Christo: (Ga naar margenoote uyt genade zijt ghy saligh geworden.)

6

Ende heeft [ons] mede opgeweckt, ende heeft [ons] mede geset in den hemel Ga naar margenoot21 in Christo Iesu.

7

Op dat hy Ga naar margenoot22 soude betoonen Ga naar margenoot23 in de toekomende eeuwen den uytnemenden rijckdom sijner genade, door de goedertierenheyt over ons in Christo Iesu.

8

Want Ga naar margenoot24 uyt genade zijt ghy Ga naar margenoot25 saligh [kolom] geworden Ga naar margenoot26 door het geloove: ende Ga naar margenoot27 dat niet uyt u: Ga naar margenootf het is Godts gave.

9

Ga naar margenoot28 Niet uyt de wercken: Ga naar margenootg op dat niemant en roeme.

10

Want Ga naar margenoot29 wy zijn sijn maecksel, Ga naar margenooth geschapen in Christo Iesu tot goede wercken, welcke Ga naar margenoot30 Godt voorbereyt heeft, op dat wy in deselve souden wandelen.

11

Daerom gedenckt dat ghy die eertijts Heydenen waert Ga naar margenoot31 in het vleesch, ende die Ga naar margenoot32 voorhuydt genaemt wiert van de gene die genaemt zijn Ga naar margenoot33 besnijdenisse in ’t vleesch, die met handen geschiet:

12

Dat ghy in dien tijt waert Ga naar margenoot34 sonder Christo, vervreemt van Ga naar margenoot35 het burgerschap Israëls, ende vreemdelingen Ga naar margenooti van Ga naar margenoot36 de verbonden der belofte, Ga naar margenoot37 geen hope hebbende, ende Ga naar margenoot38 sonder Godt in de werelt.

13

Maer nu in Christo Iesu, ghy die eertijts Ga naar margenoot39 verre waert, zijt na by geworden door Ga naar margenoot40 het bloet Christi.

14

Ga naar margenootk Want hy is Ga naar margenoot41 onse vrede, die Ga naar margenoot42 dese beyde een gemaeckt heeft, ende den middelmuer Ga naar margenoot43 des afscheytsels gebroken hebbende,

15

Heeft hy Ga naar margenoot44 de vyantschap, Ga naar margenoot45 in sijn vleesch te niete gemaeckt, [namelick] Ga naar margenoot46 de wet der geboden in insettingen [bestaende:] op dat hy Ga naar margenoot47 die twee soude Ga naar margenoot48 in hemselven tot Ga naar margenoot49 eenen nieuwen mensche scheppen, Ga naar margenoot50 vrede makende:

16

Ende [op dat] hy Ga naar margenoot51 die beyde met Godt soude Ga naar margenoot52 in een lichaem versoenen door het kruyce, Ga naar margenoot53 de vyantschap aen Ga naar margenoot54 het selve Ga naar margenoot55 gedoot hebbende.

17

Ga naar margenootl Ende Ga naar margenoot56 komende heeft hy door het Euangelium Ga naar margenoot57 vrede verkondight u die verre waert, ende dien die na by waren.

18

Ga naar margenootm Want Ga naar margenoot58 door hem hebben wy beyde den toegangh door Ga naar margenoot59 eenen Geest tot den Vader.

[Folio 107v]
[fol. 107v]

19

Soo een zijt Ga naar margenoot60 ghy dan Ga naar margenoot61 niet meer vreemdelingen ende bywooners, maer Ga naar margenoot62 medeburgers der heyligen, ende Ga naar margenootn Ga naar margenoot63 huysgenooten Godts:

20

Ga naar margenooto Gebouwt Ga naar margenootp op Ga naar margenoot64 het fondament der Apostelen ende Propheten, Ga naar margenootq Ga naar margenoot65 waer van Iesus Christus is Ga naar margenoot66 den uytersten hoecksteen:

21

Ga naar margenootr Op welcken het geheel gebouw bequamelick t’samen gevoeght zijnde, opwast Ga naar margenoots tot eenen heyligen Ga naar margenoot67 tempel in den Heere.

22

Ga naar margenoot68 Op welcken oock Ga naar margenoot69 ghy mede gebouwt wort tot een woonstede Godts Ga naar margenoot70 in den Geest.

margenoota
Rom. 5.6. Coloss. 2.13.
margenoot1
Dese woorden met andere letteren gedruckt, worden om der klaerheyt wille, uyt het vijfde volgende vers hier verhaelt, alwaer de verklaringe te sien is.
margenoot2
D. niet alleen de tijtlicke ende eeuwige doot onderworpen: maer oock sonder eenigh leven ende beweginge in geestelicke saken, gelijck dit woort doot zijn oock elders wort genomen, Rom. 6.13. Ephes. c. 5. vers 14. Coloss. c. 2. vers 13. 1.Timoth. 5.6.
margenootb
1.Corinth. 6.11. Coloss. 3.7. Titum 3.3.
margenoot3
Namelick, voor uwe bekeeringe tot het geloove in Christum.
margenoot4
Dat is, na de gemeyne wijse van leven der wereltsche menschen.
margenoot5
D. na den wille ende ingevinge des Oversten.
margenootc
Ioan. 12.31. ende 14.30. ende 16.11. Ephes. 6.12.
margenoot6
D. des satans, gelijck terstont verklaert wort, die soo genaemt wort, om dat hy een geestelick wesen heeft, ende noch groote macht in het bewegen der lucht heeft behouden, als uyt de historie van Iob blijckt, ende die uyt de lucht den geloovigen noch geduerigen strijt aendoet, Ephes. 6. vers 12. 1.Petr. cap. 5. vers 8.
margenoot7
Dat is, door sijne werckingen ende ingevingen leydt waer hy wil. Het woordeken nu, doet hy daer by om dat de satan dese sijne werckinge ende heerschappije, die hy over haer alle te voren gebruyckt hadde, nu inde geloovige hadde verloren, hoewel hy haer noch bestreedt, maer sijne macht alleen in de ongeloovige hadde behouden, 2.Corinth. 4. versen 3, 4. 2.Thessal. 2. versen 9, 10.
margenoot8
De ongeloovige menschen, die den Euangelio ongehoorsaem zijn, Ephes. 5. vers 6. Coloss. cap. 3. vers 6. worden oock anders kinderen Belials genaemt. siet Deuter. 13. vers 13.
margenoot9
Namelick, die uyt de Ioden tot Christum bekeert zijn: het welck hy daer by doet om te bewijsen dat hare bekeeringe, soo wel als der Heydenen, uyt enckele genade was geschiet.
margenoot10
Dat is, onser verdorvene nature, gelijck dese wijse van spreken doorgaens voor komt, welcke Paulus verklaert Rom. cap. 8. versen 7, 8, etc.
margenoot11
Gr. de willen, Dat is, lusten ende genegentheden des vleeschs.
margenoot12
Het Griecks woort dianoia, beteeckent het verstant, ofte het redelick deel van de ziele des menschen, het welck voor sijne bekeeringe den mensche oock niet dan tot ydelheyt ende wereltsche dingen en drijft. Siet Rom. cap. 1. vers 22. ende cap. 8. vers 7. Coloss. cap. 2. vers 18.
margenoot13
Ofte, door de nature, Dat is, van onse geboorte ofte moeders lijve aen, gelijck dit woort nature oock genomen wort, Galat. cap. 2. vers 15. ende elders. Siet Iob cap. 14. vers 4. Psalm 51. vers 7. Ioan. cap. 3. vers 6. Rom. cap. 5. versen 12, 13, 14.
margenoot14
Dat is, den toorne Godts van wegen onse aengeborene sonde onderworpen. Siet Rom. 1. vers 18. ende cap. 9. vers 22.
margenoot15
Namelick, de Heydenen. Siet Rom. 3.9, etc.
margenoot16
D. overvloedigh.
margenoot17
Ofte, om, van wegen.
margenoot18
Siet de aenteeckeninge op vers 1.
margenootd
Rom. 6.8. ende 8.11. Coloss. 3.1, 3.
margenoot19
Dat is, uyt den doot der sonde verlost, door onse rechtveerdighmakinge ende wedergeboorte, gelijck terstont hier na verklaert wort.
margenoot20
Want als Christus, die om onser sonden wille gestorven was, is opgeweckt, soo heeft hy metter daet betoont, dat hy de schult onser sonde, ende ’t lichaem onser sonden, hadde te niete gedaen: het welck hy eerst voor ons, ende daer na oock in ons heeft volbracht uyt kracht sijnes doots ende sijner opstandinge, Rom. cap. 4. vers 25. ende cap. 6. versen 6, 7, 8. als hy ons het geloove heeft geschoncken, door het geloove heeft gerechtveerdight, ende door sijnen Geest heeft vernieuwt ende geheylight. Siet 1.Corinth. 1.30.
margenoote
Actor. 15. vers 11. Titum 3.5.
margenoot21
Namelick, als ons Hooft, in welcken wy dese weldaden alreede besitten, ende wy oock in hope besitten, Rom. cap. 8. vers 24. ende der selver sullen sekerlick deelachtigh worden te sijner tijt. Siet Rom. cap. 8. vers 11. 1.Corinth. cap. 15. vers 20. Philip. cap. 3. vers 21. Coloss. 3. versen 1, 2, etc.
margenoot22
Het Griecks woort beteeckent soo veel als een exempel ofte klaer bewijs voorstellen, want Godt heeft in dien tijt dit exempel sijner barmhertigheyt aen Heydenen ende Ioden bewesen, op dat oock wy, hare nakomelingen, dit verstaende tot deselve genade onsen toevlucht nemen souden, 1.Timoth. 1. vers 16.
margenoot23
Namelick, den menschen van de toekomende eeuwen ofte tijden.
margenoot24
Ofte, door de genade, namelick, Godts in Christo, gelijck in het voorgaende vers is verklaert.
margenoot25
Dat is, van de sonde, ende straffe der sonde verlost, ende tot erfgenamen der eeuwige saligheyt gestelt.
margenoot26
Namel. waer door dese genade Godts in Christo van ons wort aengenomen, ende ons toege-eygent. Ioan. 1. vers 12. Rom. c. 3. versen 24, 25.
margenoot27
Namelick, dat en is niet uyt u, dat ghy gelooft. Want anders soude den Apostel een dingh twee mael seggen; ende niet alleen de saligheyt selve, maer oock het geloove is een gave Godts. siet Philip. c. 1. vers 29. 2.Tim. 1.9, etc.
margenootf
Matth. 16.17. Ephes. 1.19.
margenoot28
Namelick, noch in ’t geheel, noch ten deele. Siet Rom. 4. versen 4, 5. ende 11. vers 6. gelijck oock de volgende woorden uytwijsen.
margenootg
Rom. 3.27. 1.Corinth. 1.29.
margenoot29
Den Apostel en spreeckt hier niet van de eerste scheppinge, maer van de vernieuwinge ende wedergeboorte, die in Godts woort een tweede ofte nieuwe scheppinge wort genaemt. siet 2.Cor. cap. 5. vers 17.
margenooth
2.Corinth. 5.17. Ephes. 1.4. ende 4.24. Titum 2.14.
margenoot30
Ofte, Godt te voren heeft bereyt, namelick, in sijnen eeuwigen raet, ofte oock door sijnen Geest in ons. Siet Hebr. 8.10, etc.
margenoot31
Sommige verstaen dit van d’onbesnedenheyt der Heydenen: doch soodanige waren sy oock nu tot Christum bekeert zijnde, ende de naem voorhuydt, die volght, geeft dit genoegh te kennen. Soo wort dan het woort vleesch bequamelicker genomen voor de verdorventheyt der nature, waer in sy voor hare bekeeringe waren, gelijck Ioan. 3. vers 6. Rom. 8.5, etc.
margenoot32
D. onbesneden, ende dat by verachtinge. siet 1.Sam. 17. vers 26. Ezech. 44.7.
margenoot33
Dat is, van de Ioden die besneden waren, ’t welck een teecken was van Godts verbont met haer. Genes. 17.11.
margenoot34
D. sonder te hebben gemeynschap met Christo die komen soude, buyten welcken geen saligheyt en was, Ioan. 14.6. Actor. 4.12. De Israëliten dan die ’t Koninckrijcke Israëls verwachteden, hadden gemeynschap met Christo, die belooft was. Siet Ioan. 8. vers 56. Actor. 13.26, 32. ende 15.11. ende 26.6, 7. Hebr. 11.26, etc.
margenoot35
D. de gemeynte Godts, die in het burgerschap Israëls was begrepen.
margenooti
Rom. 9.4.
margenoot36
D. van de geestelicke beloften die Godt in sijn verbont met den Israëliten opgerecht, gedaen ende dickmael vernieuwt hadde: waerom hy het verbonden in het getal van vele noemt.
margenoot37
Namelick, geen ware hope van de vergevinge der sonden, ende der eeuwige saligheyt.
margenoot38
D. sonder de rechte kennisse ende dienst des waren Godts. Want al is’t datse vele goden ende godtsdiensten hadden, die waren nochtans van haer verdicht ende versiert. Siet Rom. 1.21, etc. al was het dat eenige Godt als Schepper kenden, nochtans dewijle sy den Sone niet en kenden noch eerden, soo en hadden sy oock den Vader niet, Ioan. 5.23.
margenoot39
Namelick, van dese weldaden ende voordeelen, daer van in het voorgaende Capittel is gesproken. Ende siet hier de Apostel op de plaetse Iesa. 49.1. siet Actor. 2.39.
margenoot40
D. door de doot ende bloedige offerande Christi, waer door dit onderscheyt der volcken is wech genomen.
margenootk
Iesa. 9.5. Mich. 5.4. Ioan. 16.33. Actor. 10.36. Rom. 5.1. Coloss. 1.20.
margenoot41
D. autheur ende oorsake van onsen vrede, soo tusschen Godt ende de menschen, als tusschen de menschen selve, namelick Ioden ende Heydenen.
margenoot42
Nam. Ioden ende Heydenen.
margenoot43
Of, des tuyns: namelick, die de Ioden van de Heydenen scheydde, ende afschuttede, gelijck een muer twee huysen ofte plaetsen pleeght van den andren te scheyden. Waer door de wet der ceremonien verstaen wort, die dit onderscheyt tusschen Ioden ende Heydenen maeckte. Ende schijnt hier Paulus oock te sien op het scheuren van ’t voorhanghsel des tempels, dat scheurde doe Christus leedt. Matth. 27. vers 51. Luce 23.45.
margenoot44
Namelick, tusschen Ioden ende Heydenen, gelijck uyt het volgende blijckt, rijsende uyt de verscheydenheyt van religie.
margenoot45
D. in sijn lichaem, of menschelicke nature, aen ’t kruyce geoffert, Ioan. 1.14. 1.Petr. 4.1. Een gelijckenisse van slacht-offeren, welcker vleesch op den altaer verbrant wiert.
margenoot46
Namel. waer door de ceremonien waren ingeset, ende tot den tijt der verbeteringe gegeven, Hebr. 9.10.
margenoot47
Namel. volckeren, D. de uytverkorene uyt beyde dese volckeren, Rom. 9.24. ende 11.7.
margenoot48
Dit seght den Apostel, om dat wy met Christo selve moeten vereenight zijn door het geloove, eer wy uyt Ioden ende Heydenen tot een lichaem konnen worden.
margenoot49
D. door den H. Geest ende kracht der wedergeboorte vernieuwt. Ende spreeckt hier de Apostel van alle geloovige als van een mensche, om dat sy alle onder Christo ’t Hooft, als leden van een geestelick lichaem, gelijck tot eenen vernieuwden mensche worden gestelt.
margenoot50
D. vereeninge ende gemeynschap, na dat de oorsake ende het middel der tweespalt is wech genomen.
margenoot51
Dit seght den Apostel om dat door Christi kruyce niet alleen Ioden ende Heydenen tot een zijn gebracht, maer oock te samen met Godt versoent.
margenoot52
D. in een selve gemeynte, die Christi geestelick lichaem is. Sommige verstaen hier door ’t lichaem Christi selve, ’t welck hy vers 15. sijn vleesch genoemt heeft.
margenoot53
Namelick, soo wel tusschen Godt ende ons om der sonde wille, als oock tusschen Ioden ende Heydenen. Want van beyde dese versoeningen heeft hy hier voren gesproken.
margenoot54
Namel. kruyce.
margenoot55
D. geheelick wech genomen hebbende door sijn doot. Want door een offerande heeft hy in der eeuwigheyt geheylight die geheylight worden, Hebr. 10.14.
margenootl
Iesa. 57.19. Ephes. 3.12.
margenoot56
Namelick, soo door hemselven in de dagen sijns vleeschs onder de Ioden, als een dienaer der besnijdenisse, als na sijn hemelvaert door sijne Apostelen aen allen sonder onderscheyt: door welcke ende met welcke Apostelen hy krachtigh is geweest tot bekeeringe van alle, soo wel van Heydenen als van Ioden, Marc. 16.20. Ioan. 10.16. 2.Corinth. 13. vers 3, etc.
margenoot57
Namelick, tusschen Godt ende de menschen, ende volgens oock der menschen onder malkanderen, Luce 2.14. Rom. 10.15. 2.Cor. 5.19, etc.
margenootm
Ioan. 10.9. ende 14.6. Rom. 5.2. Ephes. 3.12. Hebr. 10.19.
margenoot58
Namel. Christum door ’t geloove aengenomen, Rom. 5.2.
margenoot59
Namel. der aenneminge tot kinderen, Rom. 8.15. die oock dit gantsche lichaem sijn leven ende beweginge geeft.
margenoot60
Namel. Heydenen, die in Christum gelooft.
margenoot61
N. gelijck eertijts. siet versen 11, 12.
margenoot62
Namelick, van dit geestelick Ierusalem, Galat. 4.26.
margenootn
Galat. 6.10.
margenoot63
Want Godts gemeynte wort doorgaens Godts Huys ende tempel genaemt. siet 2.Corint. 6.16. 1.Timoth. 3. vers 15. Hebr. 3.2, etc. Soo staen sy dan onder een hooft ende sorge, ende hebben elck haren dienst ende deel in dit huys.
margenooto
1.Cor. 3.9, 10.
margenootp
Iesa. 28.16. Matth. 16.18. 1.Cor. 3.10. Apoc. 21.14.
margenoot64
D. de leere der Apostelen ende der Propheten, soo des Ouden als des Nieuwen Testaments, gelijck daerom de namen der twaelf Apostelen op de twaelf fondamenten des hemelschen Ierusalems worden gestelt, Apoc. 21.14.
margenootq
1.Petr. 2.4.
margenoot65
Want de leere der Propheten ende Apostelen en wijst ons in saken der saligheyt tot niemant, op welcken wy steunen mogen, dan op Iesum Christum, op sijne voldoeninge, ende verdienste, 1.Corinth. 1.30. ende 2.2.
margenoot66
Ofte, zijnde Iesus Christus selve den, etc. namelick, waer op het geheel gebouw steunt met de mueren ende steenen des selven, dat is, alle ware geloovige uyt Ioden ende Heydenen by een vergadert worden, ende door eenen Geest aen een kleven, gelijck volght. Siet oock 1.Petr. 2. vers 4. Dat nu desen uytersten hoecksteen oock het eenigh fondament is van dit geheel gebouw, blijckt uyt Iesa. 28. vers 16. 1.Corinth. 3.10, 11.
margenootr
Ephes. 4.16.
margenoots
1.Corinth. 6.19. 2.Corinth. 6.16.
margenoot67
Namelick, waer in de Heere met sijne genade woont, ende derhalven daer in hy wil ge-eert ende gedient zijn, gelijck een huysvader in sijn huys.
margenoot68
Namelick, uytersten hoecksteen Christo.
margenoot69
Namelick, die uyt de Heydenen na sijn voornemen zijt geroepen, ende volgens dien oock in hem gelooft.
margenoot70
Ofte, door den Geest.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken