Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 Den Apostel vermaent voorders Timotheum, dat hy het Euangelium door getrouwe lieden wil voortplanten. 3 ende lijden om het selve verdruckingen. 4 tegen dewelcke hy hem troost met de gelijckenissen van een krijghsman, kampvechter, ende lantman. 7 Vermaent hem dat hy sijne vermaningen wil behertigen, ende vlijtelick inscherpen den artijckel van Christi verrijsenisse. 9 Stelt hem oock tot troost voor sijn eygen exempel, ende de sekere vergeldinge die van Christo na het lijden sal gegeven worden. 14 Vermaent hem dat hy het woort Godts recht snijde, ende hem stelle tegen woordenstrijt, ydel roepen, ende leeringen van de afvallige, ende namentlick van Hymeneus ende Philetus, die de verrijsenisse loochenden. 19 Dat hoewel sommige afvallen, evenwel het fondament der eeuwige verkiesinge vast staet, ende wijst aen waer uyt men kennen kan dat men uytverkoren is. 22 Eyndelijck vermaent hy hem te vlieden de begeerten der jonckheyt, dwase vragen, ende twistingen, ende te trachten na verscheydene Christelicke deughden, die in een Leeraer noodigh zijn.

1

GHy dan, Ga naar margenoot1 mijn sone, wort Ga naar margenoot2 gesterckt Ga naar margenoot3 in de genade Ga naar margenoot4 die in Christo Iesu is:

2

Ende het gene ghy van my gehoort hebt Ga naar margenoot5 onder vele getuygen, Ga naar margenoota Ga naar margenoot6 betrouwt dat aen Ga naar margenoot7 getrouwe menschen, welcke Ga naar margenoot8 bequaem sullen zijn om oock andere te leeren.

3

Ghy dan, Ga naar margenoot9 lijdt verdruckingen, als Ga naar margenoot10 een goet krijghsknecht Iesu Christi.

4

Ga naar margenootb Ga naar margenoot11 Niemant die in den krijgh dient wort ingewickelt in de handelingen des leeftochts, op dat hy dien moge behagen Ga naar margenoot12 die [hem] tot den krijgh aengenomen heeft.

5

Ende indien oock yemant Ga naar margenoot13 strijdt, die en Ga naar margenoot14 wort niet gekroont, soo hy niet Ga naar margenoot15 wettelick en heeft gestreden.

6

Ga naar margenootc Ga naar margenoot16 De lantman als hy arbeyt, moet alsoo eerst de vruchten genieten.

7

Merckt het gene Ga naar margenoot17 ick segge: Ga naar margenoot18 doch de Heere geve u verstant in alle dingen.

8

Ga naar margenoot19 Houdt in gedachtenisse Ga naar margenoot20 dat Iesus Christus uyt de dooden is opgeweckt, Ga naar margenootd welcke is uyt den zade Davids, Ga naar margenoot21 na mijn Euangelium:

9

Ga naar margenoote Ga naar margenoot22 Om het welcke ick verdruckingen lijde Ga naar margenootf Ga naar margenoot23 tot de banden toe, Ga naar margenoot24 als een quaetdoender: maer Ga naar margenoot25 het woort Godts en is niet gebonden.

10

Daerom verdrage ick alles Ga naar margenoot26 om de uytverkorene, Ga naar margenoot27 op dat oock sy de saligheyt souden verkrijgen, Ga naar margenoot28 die in Christo Iesu is, met eeuwige heerlickheyt.

11

Ga naar margenoot29 Dit is een getrouw woort: Ga naar margenootg want indien wy Ga naar margenoot30 met [hem] gestorven zijn, soo sullen wy oock met [hem] Ga naar margenoot31 leven:

[Folio 123v]
[fol. 123v]

12

Ga naar margenooth Indien wy Ga naar margenoot32 verdragen, wy sullen oock met [hem] Ga naar margenoot33 heerschen: Ga naar margenooti indien wy Ga naar margenoot34 [hem] verloochenen, hy sal ons oock verloochenen:

13

Ga naar margenootk Indien wy Ga naar margenoot35 ontrouw zijn, Ga naar margenoot36 hy blijft getrouw: hy en kan Ga naar margenoot37 hemselven niet verloochenen.

14

Ga naar margenoot38 Brenght dese dingen in gedachtenisse, ende betuyght Ga naar margenoot39 voor den Heere, dat sy geenen Ga naar margenoot40 woordenstrijt en voeren [’t welck] Ga naar margenoot41 tot geen dingh nut [en is, dan] tot Ga naar margenoot42 verkeeringe der toehoorders.

15

Beneerstight u om u selven Gode Ga naar margenoot43 beproeft voor te stellen, Ga naar margenoot44 eenen arbeyder Ga naar margenoot45 die niet beschaemt en wort, die Ga naar margenoot46 het woort der waerheyt Ga naar margenoot47 recht snijt.

16

Ga naar margenootl Ga naar margenoot48 Maer stelt u tegen Ga naar margenoot49 het ongodlick Ga naar margenoot50 ydel roepen: want sy sullen in meerder godtloosheyt Ga naar margenoot51 toenemen.

17

Ende Ga naar margenoot52 haer Ga naar margenoot53 woort sal Ga naar margenoot54 voort-eten gelijck Ga naar margenoot55 de kancker: onder welcke is Ga naar margenoot56 Hymeneus ende Philetus:

18

Die Ga naar margenoot57 van de waerheyt zijn afgeweken, seggende dat de opstandinge Ga naar margenoot58 alreede geschiet is: ende verkeeren sommiger Ga naar margenoot59 geloove.

19

Ga naar margenoot60 Evenwel Ga naar margenoot61 het vaste fondament Godts Ga naar margenoot62 staet, hebbende Ga naar margenoot63 desen zegel, Ga naar margenootm De Heere Ga naar margenoot64 kent de gene die sijne zijn: ende, Een yegelick Ga naar margenoot65 die den name Christi noemt sta af Ga naar margenoot66 van ongerechtigheyt.

20

Ga naar margenootn Doch Ga naar margenoot67 in een groot huys zijn niet [kolom] alleen gouden ende silvere vaten, maer oock houten ende aerden [vaten:] ende sommige Ga naar margenoot68 ter eeren, maer sommige Ga naar margenoot69 ter oneeren.

21

Indien dan yemant Ga naar margenoot70 hemselven Ga naar margenoot71 van desen Ga naar margenoot72 reynight, die Ga naar margenoot73 sal een vat zijn ter eeren, Ga naar margenoot74 geheylight ende Ga naar margenoot75 bequaem tot gebruyck des Heeren, Ga naar margenoot76 tot alle goet werck Ga naar margenoot77 toebereyt.

22

Ga naar margenooto Maer vliedt Ga naar margenoot78 de begeerlickheden der jonckheyt: ende Ga naar margenoot79 jaeght na rechtveerdigheyt, geloove, liefde, vrede Ga naar margenoot80 met de gene die den Heere aenroepen uyt een reyn herte.

23

Ga naar margenootp Ende verwerpt Ga naar margenoot81 de vragen die dwaes ende Ga naar margenoot82 sonder leeringe zijn, wetende datse Ga naar margenoot83 twistingen voortbrengen.

24

Ende Ga naar margenoot84 een dienstknecht des Heeren en moet niet Ga naar margenoot85 twisten, maer vriendelick zijn tegen alle, Ga naar margenootq bequaem om te leeren, [ende] Ga naar margenoot86 die de quade kan verdragen:

25

Ga naar margenootr Met sachtmoedigheyt onderwijsende de gene Ga naar margenoot87 die tegenstaen: Ga naar margenoot88 of haer Godt t’eeniger tijt Ga naar margenoot89 bekeeringe gave tot erkentenisse der waerheyt:

26

Ende sy Ga naar margenoot90 wederom ontwaken mochten uyt Ga naar margenoot91 den strick des duyvels, onder welcken sy Ga naar margenoot92 gevangen waren Ga naar margenoot93 tot sijnen wille.

margenoot1
Siet van dese benaminge 1.Cor. 4. vers 17. 1.Tim. 1.2. ende 2.Tim. 1.2.
margenoot2
Of, sterck, Dat is, met sterckte ende kracht aengedaen, Namel. om den arbeyt des diensts te verdragen, ende te lijden allerley verdruckingen met stantvastigheyt.
margenoot3
Ofte, door de genade.
margenoot4
Dat is, die Godt ons bewesen ende betuyght heeft door Iesum Christum.
margenoot5
Gr. door vele getuygen, gelijck 2.Cor. 2. vers 4. ende 3.11. Dat is, dat ghy openbaerlick hebt gehoort in tegenwoordigheyt van soo vele mijne toehoorders, die alle getuygen konnen, dat het gene ghy leert, ghy het selve van my gehoort ende ontfangen hebt.
margenoota
Titum 1.5.
margenoot6
Of, leght het wech by getrouwe, etc.
margenoot7
Namel. in ’t bewaren ende voorstellen van de suyvere leere, ende in het bedienen van haer ampt.
margenoot8
D. die niet alleen in de leere wel zijn geoeffent, maer oock bequaemheyt hebben om deselve stichtelick voor te dragen.
margenoot9
Gr. lijdt quaet, gelijck oock vers 9. ende cap. 4. vers 5.
margenoot10
Dat is, den Heere Christo, ende onder Christo, dient in een geestelicke oorloge, tegen sijne ende sijner uytverkorener vyanden. siet 2.Cor. 10. versen 3, 4, etc. 1.Timoth. 1.18. Want een recht krijghsman en moet hem geenen arbeyt, moeyte, ongemack, noch perijckelen ontsien.
margenootb
1.Corinth. 9.25.
margenoot11
D. gelijck de krijghslieden haer niet en konnen bemoeijen met koopmanschap, ambachten, ofte lantbouwinge, waer door de leeftocht ofte kost gemeenlick gewonnen wort, maer altijt moeten passen op hare wachten, tochten, ende andere diensten den krijgh aengaende, na het bevel van hare Overste, soo moet oock een getrouw Leeraer des Euangeliums desgelijcks doen, ende hem met geen andere wereltlicke dingen bemoeijen, om sijn ampt getrouwelick te bedienen, op dat hy Gode aengenaem mach zijn, 2.Cor. 5.9.
margenoot12
D. sijnen Oversten ofte Capiteyn.
margenoot13
Namelick, met worstelen, loopen, ofte dergelijcke strijden, die om prijs wierden aengestelt. Siet 1.Corinth. 9.24.
margenoot14
D. en ontfanght niet den prijs, welcke gemeenlick een gevlochten kroone was.
margenoot15
D. volgens de keuren op soodanige strijden gestelt, soo hy die niet behoorlick voldaen en heeft.
margenootc
1.Cor. 9.10.
margenoot16
D. gelijck een lantbouwer eerst moet ploegen, eggen, zaeijen, wieden, maeijen, planten, nat maken, etc. eer hy vruchten kan genieten, alsoo moet oock een Leeraer des Euangeliums eerst vlijtigen arbeyt aenwenden, eer hy eenige vrucht kan genieten ofte voor de gemeente, ofte voor hemselven, Psalm 126.6. Iesa. 65.23. Matth. 13.3, etc. 1.Cor. 9.10.
margenoot17
D. wil seggen met dese gelijckenissen, om u deselve toe te passen in uwen dienst.
margenoot18
Doch alsoo wy van naturen niet en konnen begrijpen die dingen die des Geests Godts zijn, ende geestelick onderscheyden worden, 1.Cor. 2.14. soo bidde ick Godt, dat hy u, soo in dese als in alle andere dingen de saligheyt ende u ampt aengaende, uw’ verstant wil verlichten om alles volkomelick ende recht te begrijpen.
margenoot19
D. weest altijt gedachtigh om dien artijckel des geloofs dickwils te overdencken ende neerstelick in te scherpen, soo tot uwen ende der gemeynten troost, als tot wederlegginge der valsche leeraers, die de opstandinge loochenen. siet 1.Cor. 15.12, 13, etc. ende hier vers 18.
margenoot20
Ofte, dat Iesus Christus, die uyt den dooden opgeweckt is, uyt den zade Davids is.
margenootd
2.Sam. 7.12. Psalm 132.11. Iesa. 11.1. Mat. 1.1. Actor. 2.30. ende 13.23. Rom. 1.3.
margenoot21
D. na de leere des Euangeliums, die ick altijt ende stantvastelick hebbe geleert, waer van desen artijckel een van de voornaemste is.
margenoote
Ephes. 3.13. Coloss. 1.24.
margenoot22
Gr. in welcke. Een Hebreeusche wijse van spreken.
margenootf
Ephes. 3.1. ende 4.1. Philip. 1.7. Coloss. 4.3, 18. 2.Timoth. 1.8.
margenoot23
D. soo veel ende soo verre, dat ick daerom hier te Roomen ben gevangen gebracht ende met een keten gebonden ende bewaert worde, om van den Keyser gericht te worden.
margenoot24
D. worde alsoo gehandelt, als of ick eenige boose feyten bedreven hadde.
margenoot25
D. de predicatie des Euangeliums gaet evenwel voort, niet tegenstaende mijne gevangenisse. siet Philip. 1. versen 12, 13.
margenoot26
Dat is, ten besten ende dienst der uytverkorene, niet om daer mede voor haer te voldoen tot harer versoeninge met Godt: want dat heeft Christus alleen ende volkomelick gedaen, Iesa. 63.3. Actor. 4.12. 1.Timoth. 2.5. maer tot stichtinge ende versterckinge der selve in het geloove. Siet Coloss. cap. 1. vers 24.
margenoot27
Namelick, in den geloove gesterckt zijnde door mijne stantvastigheyt in het lijden om des Euangeliums wille.
margenoot28
D. die Christus ons verdient ende verkregen heeft, ende die den uytverkorenen om Christi wille geschoncken wort.
margenoot29
Siet 1.Timoth. 1.15. ende 3.1. ende 4.9. Titum 3.8.
margenootg
Rom. 6.8.
margenoot30
D. om sijnent wille, onschuldelick sullen verdruckt ofte gedoot worden, Rom. 8. vers 36. 2.Corinth. 4.10. gelijck in het volgende vers naerder verklaert wort.
margenoot31
Namelick, hier namaels eeuwelick.
margenooth
Rom. 8.17. 2.Corinth. 4.10. Philip. 3.10. 1.Petr. 4.13.
margenoot32
Namelick, allerley verdruckingen, met lijdtsaemheyt ende stantvastigheyt in het geloove.
margenoot33
Gr. als Koningen heerschen, ofte, regneeren.
margenooti
Matth. 10.33. Marc. 8.38. Luce 9.26. ende 12.9.
margenoot34
Namel. Christum, ofte sijne leere. siet Matth. 10.33.
margenootk
Numer. 23.19. Rom. 3.3. ende 9.6.
margenoot35
Namel. in hem stantvastelick aen te hangen ende te belijden, ofte in hem getrouwelick te dienen. Ofte, ongeloovigh zijn, D. niet en gelooven, ofte betrouwen op sijne beloften.
margenoot36
Namel. evenwel, in alle sijne woorden, dreygementen ende beloften, Rom. 3.3, 4.
margenoot37
D. yet doen dat tegen de volmaecktheyt sijner nature strijt: gelijck het soude zijn, indien hy yet soude seggen, ofte belooven, ofte dreygen, ende dat selve niet en soude volbrengen, Num. 23. vers 19.
margenoot38
Ofte, doet haer dese dingen gedencken, Namel. deselve by alle gelegentheden de gemeynte inscherpende.
margenoot39
D. uyt des Heeren Iesu Christi name, ende als in sijne tegenwoordigheyt, soo lief als sy den Heere hebben.
margenoot40
Siet daer van 1.Timoth. 6. vers 4.
margenoot41
D. tot geene stichtinge der gemeynte in den geloove, ofte Godtsaligheyt.
margenoot42
Dat is, verwerringe, ontstichtinge, verswackinge des geloofs, ofte oock afkeeringe van de gesonde leere.
margenoot43
D. na lange beproevinge door arbeyt ende verdruckingen getrouw ende oprecht bevonden.
margenoot44
Namelick, in het werck des Heeren, in het prediken van Godts woort, in alle neerstigheyt ende getrouwigheyt.
margenoot45
D. die van wegen eenige nalatigheyt, onsuyverheyt, ofte ontrouwigheyt hem niet en behoeft te schamen.
margenoot46
Dat is, de suyvere ende waerachtige leere des Euangeliums. Siet 2.Corinth. 6.7. Coloss. 1.5. Iacob. 1.18.
margenoot47
Dat is, ordentlick alle de hooftstucken ende leden des selven voorstelt, ende toepast, na het begrijp ende de gelegentheyt der toehoorders. Een gelijckenisse genomen, ofte van de Priesters des Ouden Testaments, die de beesten tot offerande geslachtet, bequamelick ontleedden, ende verdeylden: ofte van de huyshouders, die den huysgenooten hare spijse voorsnijden ende uytdeelen, een yegelick na sijne gelegentheyt. Siet 1.Corinth. 3.2. Hebr. 5.12, etc.
margenootl
1.Tim. 1.4. ende 4.7. ende 6.20. Titum 1.14. ende 3.9.
margenoot48
Gr. staet om, D. wacht u niet alleen daer van, maer bestraft ende belet het oock in andere.
margenoot49
D. dat tot de Godtsaligheyt niet en voordert, maer veel meer hinderlick is: ende derhalven Godtsalige Leeraers niet en betaemt.
margenoot50
Waer van siet 1.Tim. 6. vers 20.
margenoot51
Namel. indien dat in haer eens plaetse grijpt, ende men haer niet terstont tegen en gaet.
margenoot52
Namel. der ydelroepers.
margenoot53
D. valsche leere, diese met sulck ydel roepen ende menschelicke welsprekentheyt opproncken ende instampen.
margenoot54
D. verspreyt worden door het lichaem van de gemeynte ende het selve verderven. Een gelijckenisse genomen van in-etende geswellen ofte accidenten, die het vleesch des lichaems verteeren, ende altijt voort kruypen, gelijck het volgende woort verklaert.
margenoot55
Gr. gangraina, welck accident eygentlick niet en is het gene men kancker noemt, hoewel het selve oock altijt als kancker voort kruypt, ende ’t vleesch verteert: maer het gene men gemeynlick noemt het vyer, ofte koudt vyer, ’t welck seer haestlick voort spruyt ende het vleesch het leven ende gevoelen beneemt, ’t en zy dat men het selve terstont soeckt wech te nemen.
margenoot56
Van desen siet 1.Timoth. 1.20. Hy noemt hier de voornaemste ydelroepers, op datse bekent zijnde te beter mogen gemijdet worden.
margenoot57
D. van de rechtsinnige leere des Euangeliums, diese te voren beleden hadden.
margenoot58
Dat is, datter dan geen opstandinge des vleeschs en sal wesen: ende dat al wat de Schrifture seght van de opstandinge, verstaen moet worden van de geestelicke opstandinge der zielen uyt den doot der sonden.
margenoot59
Dat is, haer historische kennisse ende toestemminge, diese gehadt hebben van de rechte leere. Siet van sulck geloove Matth. 13.21. Iacob. 2. vers 19.
margenoot60
Namelick, hoewel sommige van de waerheyt afwijcken, ende sommiger geloove verkeert wort, soo en moeten wy ons daer aen niet stooten, als of der uytverkorene saligheyt in het onseker stonde, alsoo daer uyt blijckt, dat de soodanige niet en zijn geweest uyt het getal der uytverkorene, die niet en konnen verleyt worden, Matth. 24. vers 24.
margenoot61
Dat is, het voornemen Godts der eeuwiger verkiesinge, het welck vast ende onveranderlick is, Iesa. 14.27. ende 46.10. Malach. 3.6. Iacob. 1.17. ende gelijck een welgeleght fondament van een gebouw onbeweeghlick is: op welck voornemen als op een vast fondament de saligheyt der uytverkorene steunt: ende wort dit fondament gestelt tegen het gene te voren geseght is dat sommiger geloove verkeert, ofte omgekeert wort, gelijck een huys dat geen vast fondament en heeft. Siet Matth. cap. 7. vers 24, etc. Luce 10.20.
margenoot62
Dat is, is bestendigh, vast, ende seker, 1.Corinth. 16.13. 2.Corinth. 1.24. Philip. 1.27. ende 4.1.
margenoot63
D. dit teecken, waer mede het boeck des levens, in het welck de namen der uytverkorene zijn geschreven, als met eenen zegel bevestight is. Ende waer mede het getal der uytverkorene in de voorwetenschap Godts, als in een toegesloten boeck verzegelt is, Apocal. 22.10. Ofte, waer door bekent gemaeckt wort of yemant van Godt is uytverkoren, ofte niet. Apocal. cap. 7. versen 3, 4.
margenootm
Ioan. 10.14.
margenoot64
Dat is, weet, wie hy voor de sijne houdt, uytverkoren heeft, ende lief heeft, Psalm 1.6. Matth. 7.23. Ioan. 13.18. ende maeckt oock dickwils, dat sommige die van de menschen voor uytverkorene aengesien waren, door hare afwijckinge van de gesonde leere, ende tot godtloosheyt vervallende, bekent worden soodanige noyt geweest te zijn. Siet Numer. 16.5. ende 1.Ioan. 2. vers 19.
margenoot65
Dat is, die hem uytgeeft voor een geloovigh Christen, ende volgens dien uytverkoren van Godt.
margenoot66
Dat is, van allerley sonde, welcke is ongerechtigheyt, 1.Ioan. 3.4. ende in het bysonder van valsche leere, gelijck daer was de ketterije van Hymeneus ende Philetus. Dit is dan een kenteecken van onse verkiesinge, als wy van sonde ende valsche leere afwijcken, de ware Godtsaligheyt betrachten, ende by de suyvere leere volstandelick blijven. Ende die sulcks niet en doet, en kan niet versekert zijn dat hy verkoren is.
margenootn
Rom. 9.21.
margenoot67
Dat is, gelijck in een groot huys ofte palleys, dat van een rijck ofte machtigh man bewoont wort, allerley vaten zijn van verscheyden stoffe, weerdije, ende gebruyck, alsoo worden oock in de uyterlicke ende sienlicke gemeynte, welcke het huys Godts is, 1.Timoth. cap. 3. vers 15. gevonden, niet alleen oprechte geloovige, van Godt uytverkoren tot sijner eere, maer oock huychelaers, die noyt van Godt voor de sijne gekent en zijn, ende tot sijner tijt ontdeckt worden. Siet Matth. 3.12. ende 13. versen 26, 47, ende cap. 22. versen 11, 14. ende 25.1.
margenoot68
Dat is, die gebruyckt worden tot eerlicke, ofte treffelicke diensten. Daer by worden de uytverkorene vergeleken.
margenoot69
Dat is, die gebruyckt worden tot slechte ende vuyle diensten. By dese worden vergeleken de huychelaers ende verworpene. Siet dergelijcke Rom. 9. vers 21.
margenoot70
Daer mede wort niet te kennen gegeven, dat yemant door sijn eygen kracht hem soude konnen reynigen: want dat moet geschieden door de genade des Heyligen Geests, die als reyn water ons reynight, Ezech. 36.25. 1.Cor. 6.11. maer dat wy niet en moeten sien op andere die afvallen, om ons daer aen te stooten, maer dat elck een hemselven soo moet dragen in reynigheyt, dat hy hier door van sijne verkiesinge mach versekert zijn.
margenoot71
Namel. lieden, die vaten zijn ter oneere, Dat is, van de godtloose ende verworpene huychelaers, ende van dese verleyders, als daer Hymeneus ende Philetus waren. Ofte, van dese dingen, die by dese lieden gevonden worden, D. van dese hare dwalingen, ydel roepen, ende godtloosheyt.
margenoot72
D. daer van afstant doet, ofte hem wacht om daer mede niet besmet te worden.
margenoot73
D. sal daer mede betoonen, dat hy waerlick sulck een vat, D. uytverkoren is, ende sal daer voor erkent worden. Siet dergelijcke wijse van spreken Ioan. 15.8.
margenoot74
D. gereynight van de vuyligheyt der sonden, ende ten dienste des Heeren toege-eygent.
margenoot75
D. dat tot eerlicke ende treffelicke diensten van den heere des huys kan gebruyckt worden.
margenoot76
D. tot eenen heyligen ende Godtsaligen wandel, ende tot oeffeninge van allerley goede wercken.
margenoot77
Namel. van Godt, door sijne genade, 1.Cor. 4. vers 7. Ephes. 2.10.
margenooto
1.Timot. 6.11.
margenoot78
D. die de jonge lieden meest onderworpen zijn, als daer zijn eergierigheyt, moedigheyt, ongestadigheyt, ydele eere, wellustigheyt, ende dergelijcke.
margenoot79
Ofte, vervolght.
margenoot80
D. met de oprechte geloovige, Namelick, voornamelick: want andersins moeten wy oock met alle menschen in vrede leven, Rom. 12.18.
margenootp
1.Tim. 1.4. ende 6.4. Tit. 3.9.
margenoot81
D. de questien, daer men over disputeert.
margenoot82
Gr. ongeleert, D. die ons niet en konnen leeren dat tot onser stichtinge dient ofte noodigh is.
margenoot83
Gr. gevecht, Namelick, met woorden.
margenoot84
D. die den Heere dient in het leer-ampt.
margenoot85
Gr. vechten, gelijck in het voorgaende vers, D. om ydele dingen veel krackeels maken, ofte de waerheyt met twistigh kibbelen voorstaen.
margenootq
1.Timoth. 3.2.
margenoot86
Ofte, het quaet, Namel. van lasteringe ende vervolginge.
margenootr
Galat. 6.1.
margenoot87
Namel. de gesonde leere des Euangeliums: Of, die van een tegenstrijdigh gevoelen zijn.
margenoot88
Hier mede wort aengewesen hoe swaerlick dat yemant van dwalingen tot de kennisse der waerheyt kan gebracht worden.
margenoot89
Namel. van hare dwalingen.
margenoot90
Het Griecks woort beteeckent eygentlick wederom nuchteren te worden uyt de dronckenschap. Een gelijckenisse van het lichaem genomen, om de ziele toe te passen.
margenoot91
D. uyt de onwetenheyt, dwalingen, ofte ketterijen, daer mede de satan haer verstrickt houdt.
margenoot92
Het Griecks woort beteeckent levendigh gevangen te worden, gelijck de wilde beesten van de jagers in de stricken ofte netten gevangen worden.
margenoot93
D. om den wille des satans te doen, waer toe sy van Godt door een rechtveerdigh oordeel zijn over gegeven, Ioan. 8.44. Ephes. 2.2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken