Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 Den Apostel gaet voort tot de ampten Christi, insonderheyt sijn Prophetisch ende Priesterlick-ampt, tusschen beyden oock sprekende van sijn Konincklick-ampt: ende begint van sijn Prophetisch-ampt, leerende dat sy sijn woort moeten gehoorsaem zijn. 2 Vergelijckt Christum met Mose, ende verklaert dat hy soo veel grooter dan Moses is, als de bouwer des huys meerder is dan het huys. 5 ende als de sone des huys meerder is als de dienaer. 7 Versterckt sijne vermaninge met een gelijcke vermaninge Davids tot den Israëliten uyt den 95 Psalm. 12 ende waerschouwt de Hebreen, dat sy hare herten oock niet en verharden. 14 maer in het geloove stantvastigh blijven. 15 Leght de aengetogene plaetse des Psalms uyt, ende pastse op de Hebreen. 17 ende waerschouwt deselve, dat sy ’t exempel harer ongehoorsaemheyt niet en volgen, soo sy der selver straffe niet en willen deelachtigh zijn.

1

Ga naar margenoot1 HIerom, heylige broeders, die Ga naar margenoot2 der hemelsche roepinge deelachtigh zijt, Ga naar margenoot3 aenmerckt den Ga naar margenoot4 Apostel ende Ga naar margenoota Ga naar margenoot5 Hoogenpriester Ga naar margenoot6 onser belijdenisse Christum Iesum:

2

Die getrouw is den genen Ga naar margenoot7 die hem gestelt heeft, Ga naar margenootb gelijck oock Moses in geheel Ga naar margenoot8 sijn huys was:

3

Want Ga naar margenoot9 dese is soo veel meerder heerlickheyt weerdigh geacht dan Moses, als de gene die het huys Ga naar margenoot10 gebouwt heeft meerder eere heeft Ga naar margenoot11 als het huys.

4

Want een yeder huys wordt van yemant gebouwt: Ga naar margenootc maer Ga naar margenoot12 die dit alles gebouwt heeft, Ga naar margenoot13 is Godt. [fol.129r]

5

Ende Moses is wel getrouw geweest in geheel sijn huys, als een dienaer, Ga naar margenootd Ga naar margenoot14 tot getuyginge der dingen die [daer na] gesproken souden worden:

6

Maer Christus Ga naar margenoot15 als de Sone over sijn eygen huys: Ga naar margenoote wiens Ga naar margenoot16 huys wy zijn, Ga naar margenootf indien wy maer Ga naar margenoot17 de vrymoedigheyt, ende Ga naar margenoot18 den roem der hope tot den eynde toe vast behouden.

7

Daerom gelijck Ga naar margenoot19 de Heylige Geest seght, Ga naar margenootg Heden indien ghy Ga naar margenoot20 sijne stemme Ga naar margenoot21 hooret,

8

Soo en Ga naar margenoot22 verhardt uwe herten niet, Ga naar margenooth gelijck [het geschiet is] Ga naar margenoot23 in de verbitteringe, Ga naar margenoot24 ten dage der versoeckinge, in de woestijne:

9

Alwaer my uwe vaders Ga naar margenoot25 versocht hebben: sy hebben Ga naar margenoot26 my beproeft, ende hebben mijne wercken gesien veertigh jaren langh.

10

Daerom was ick vertoornt over dat geslachte, ende sprack, Altijt Ga naar margenoot27 dwalen sy met het herte, ende sy en hebben Ga naar margenoot28 mijne wegen Ga naar margenoot29 niet gekent.

11

Ga naar margenooti Soo hebbe ick dan gesworen in mijnen toorne, Ga naar margenoot30 Indien sy Ga naar margenoot31 in mijne ruste sullen ingaen.

12

Siet toe, Ga naar margenoot32 broeders, dat niet t’eeniger tijt in yemant van u en zy Ga naar margenoot33 een boos ongeloovigh herte, om af te wijcken van den levenden Godt:

13

Maer vermaent Ga naar margenoot34 malkanderen alle dage, Ga naar margenoot35 soo lange als het Heden genaemt wort: op dat niet yemant uyt u verhardt en worde door de verleydinge der sonde.

14

Want wy zijn Ga naar margenoot36 Christi deelachtigh geworden, soo wy anders het beginsel Ga naar margenoot37 deses vasten gronts tot den eynde toe vast behouden:

15

Ga naar margenoot38 Terwijle daer geseght wort, Ga naar margenootk Heden indien ghy sijne stemme hooret, soo en verhardt uwe herten niet, gelijck in de verbitteringe [geschiet is.]

16

Want sommige als sy die gehoort hadden, hebben [hem] verbittert, Ga naar margenoot39 doch niet [kolom] alle die uyt Egypten door Mosem uytgegaen zijn.

17

Over welcke nu is hy vertoornt geweest veertigh jaren? Was het niet over de gene Ga naar margenoot40 die gesondight hadden, Ga naar margenootl welcker Ga naar margenoot41 lichamen gevallen zijn in de woestijne?

18

Ga naar margenootm Ende welcken heeft hy gesworen, dat sy in sijne ruste niet en souden ingaen, anders dan den genen die ongehoorsaem geweest waren?

19

Ende wy sien dat sy niet en hebben konnen ingaen Ga naar margenoot42 van wegen [hare] ongeloove.

margenoot1
Namel. dewijle wy verstaen hebben, dat Christus waerachtigh Godt is, ende eener nature met ons deelachtigh is geworden, gelijck in de twee voorgaende Capitt. is bewesen.
margenoot2
D. die uyt den hemel is, Philip. 3.14. ende ons tot hemelsche dingen vermaent, 2.Thess. 2. vers 14. Ende alsoo onderscheyt hy de geloovige Ioden van de ongeloovige ende hardtneckige.
margenoot3
Nam. alsoo dat ghy hem gehoorsaem blijft. Het Griecks woort beteeckent een aenmerckinge met grooten aendacht.
margenoot4
D. gesante des Vaders, om ons den raet Godts van onse saligheyt te openbaren. Siet Ioan. 20.21.
margenoota
Hebr. 4.14. ende 6.20. ende 8.1. ende 9.11.
margenoot5
Namelick, om ons met Godt te versoenen: van welck ampt hy breeder sal handelen in het vijfde ende volgende Capittel.
margenoot6
D. der Euangelische leere, daer van wy belijdenisse doen.
margenoot7
Gr. die hem gemaeckt heeft, namelick, tot een Apostel, Propheet, ende Hoogenpriester. Siet 1.Sam. 12.6. Actor. 2.36.
margenootb
Numer. 12.7.
margenoot8
D. sijne gemeynte, die het huys Godts genaemt wort, om dat hy in deselve door sijn woort, genade, ende Geest woont. Siet Matth. 18.20. 1.Timoth. 3.15.
margenoot9
Namel. Christus, de Apostel ende Hoogepriester onser belijdenisse.
margenoot10
Ofte, toegerust, toebereyt.
margenoot11
Namelick, dat door hem gebouwt is, namelick, sijne gemeynte, waer van Moses een lidtmaet is.
margenootc
2.Corinth. 5.17, 18. Ephes. 2.10.
margenoot12
D. te wege gebracht heeft, wat tot den welstant sijner gemeynte behoort.
margenoot13
Waer uyt dan noodwendelick volght dat Christus oock dese ware Godt is, die dit alles heeft gebouwt, gelijck hy in het derde vers hadde getuyght.
margenootd
Deut. 18.15, 18.
margenoot14
Of, tot getuygenisse. Dit seght den Apostel van de voorseggingen ende ceremonien des Ouden Testaments, die van Mose ende de Propheten zijn voorgestelt, ende daer na door Christum ende de Apostelen naerder ende breeder souden verklaert worden, gelijck Moses selve getuyght, Deut. 18. vers 15.
margenoot15
D. als de eygene Sone ende erfgenaem, want anders was oock Moses een sone Godts door den geloove.
margenoote
1.Cor. 3.16. ende 6.19. 2.Cor. 6.16. 1.Petr. 2.5.
margenoot16
D. gemeynte, ofte huysgenooten: gelijck vers 2.
margenootf
Rom. 5.2.
margenoot17
D. het geloove, ofte vertrouwen op Christum, waer door wy eenen vrymoedigen toegangh hebben tot Godt, als tot onsen Vader. Siet hier na Cap. 10. vers 22. ende Rom. cap. 8. vers 15, etc.
margenoot18
Dat is, de hope waer door wy van Godts gunste ende onse toekomende heerlickheyt durven roemen, Rom. 5.2, 3.
margenoot19
Nam. door den mont des Propheten Davids, gelijck daer by gevoeght wort, Actor. 1.16. Siet oock 2.Sam. cap. 23. vers 2. ende 2.Petr. 1.21.
margenootg
Psalm 95.7. Hebr. 4.7.
margenoot20
Nam. Godts, of des Messiae stemme, daer door Godt oock tot haer soude spreken, Hebr. c. 1. vers 1.
margenoot21
Ofte, sult hooren. Waer mede de Propheet aenwijst dat hy dit niet alleen en verstaet van sijne stemme die doe sprack, maer noch van een ander stemme, namelick, des Messiae, die daer na noch tot haer soude spreken.
margenoot22
De menschen worden geseght hare herten te verharden, wanneer sy de stemme des Heeren niet ter herten en nemen, ofte tot hare herten en laten ingaen, om die te gelooven ende te gehoorsamen. siet Zach. 7.11, etc.
margenooth
Exod. 17.2.
margenoot23
D. in den tijt der verbitteringe, wanneer de Israëliten Godt door hare wederspannigheyt vertoornden ofte verbitterden, het welck meermaels in de woestijne is geschiet den tijt van veertigh jaren, maer insonderheyt Exod. 17.7. Num. 20.13.
margenoot24
D. ten tijde der versoeckinge, wanneer sy my in de woestijne versochten. Ende stelt haer de Apostel dit exempel voor, om dat sy altijt op hare voorouders roemden.
margenoot25
De mensche wort geseght Godt te versoecken, wanneer hy Godts beloften ofte macht moetwillighlick in twijfel treckt, ofte de ordinarise middelen van Godts regeeringe veracht, ende extra-ordinarise versoeckt, gelijck de Israëliten hier deden, ende de Pharizeen Christum versoecken, Matth. 16.1.
margenoot26
Sommige nemen dit voor een verklaringe van het voorgaende woort versoecken, doch wort van andere wel soo bequamelick in het goede genomen voor genoeghsame preuve ofte ervarentheyt hebben van Godts macht ende goeden wille in het verlossen van haer, ende spijsen van haer, alle dien voorgaenden tijt, gelijck de volgende woorden desen sin oock mede brengen.
margenoot27
D. keeren haer als dwalende menschen van my af, ende van de gehoorsaemheyt diese my schuldigh zijn.
margenoot28
D. mijne geboden die ick haer gegeven hebbe, ende mijne weldaden die ick haer gedaen hebbe.
margenoot29
D. niet ter herten genomen: ofte, in hare kennisse die niet gesocht te houden, om die behoorlick te erkennen ende waer te nemen.
margenooti
Num. 14.21. Deuter. 1.34.
margenoot30
Een wijse van eedtsweeren by den Hebreen gebruycklick. Siet Marc. 8. vers 12. Dat is, dat sy niet en sullen ingaen.
margenoot31
Soo wort hier genaemt het lant Canaan, om dat het geweest is een eynde van de dwalingen der Israëliten in de woestijne: ende wort alhier met eenen voorgestelt als een voorbeelt van de toekomende ruste na dit leven, in ’t eeuwige leven, gelijck Paulus in ’t volgende Cap. naerder sal verklaren.
margenoot32
Alsoo noemt hy hier de Hebreen, die belijdenisse van Christo deden, ende vermaent haer nu elck in het bysonder toe te sien, dat sy den meerderen hoop der hardtneckige Ioden niet en souden volgen, gelijck vele van hare vaders in de woestijne gedaen hadden, ende daer over uyt de ruste des lants Canaan waren uytgesloten.
margenoot33
Gr. een boos herte des ongeloofs, Dat is, dat onder den schijn van een Christen te zijn, evenwel ongeloovigh is, ende volgens dien lichtelick tot afwijckinge van sijne belijdenisse te brengen. Siet Matth. 13.20, 21.
margenoot34
Namelick, tot stantvastigheyt ende toenemen in het geloove. Het kan oock overgeset worden vermaent u selven, doch de volgende woorden, op dat niet yemant van u, schijnen de eerste oversettinge te vereyschen, gelijck dit Griecks woort heautous oock genomen wort, Ephes. 4.32. Col. 3.16. 1.Thessal. 5.13.
margenoot35
D. soo lange als de Heere u tijt ende gelegentheyt daer toe geeft, ende u daer toe roept, welcke roepinge wy moeten waer nemen. Want andersins sendt de Heere dickwils door sijne rechtveerdigheyt eene kracht der dwalinge over de menschen, die den Euangelio niet gehoorsaem en zijn, tot een straffe van hare ondanckbaerheyt. Siet 2.Thessal. 2.11, 12.
margenoot36
Ofte, Christi medegenooten, Namelick, in sijne hemelsche erve, Rom. 8.17. 1.Petr. cap. 1. versen 3, 4.
margenoot37
Gr. hypostaseos, Dat is, selfstendigheyts: alsoo noemt hy het geloove ende vast vertrouwen op Christum, om dat het selve ons Godts beloften bevestight ende in ons doet bestaen. Dergelijcke beteeckeninge van dit woort, siet 2.Corinth. 9.4. ende 11.17. ende hier na cap. 11. vers 1. hoewel het selve woort hier voren Cap. 1. vers 3. in een ander beteeckenisse wort genomen.
margenoot38
Ofte, soo lange, Namelick, oock tot u door den Geest Christi, ende sijne gesanten geseght wort, gelijck het eertijts geseght is door Mosem tot uwe vaders.
margenootk
Hebr. 3.7.
margenoot39
Namelick, gelijck Iosue, Caleb, vele Leviten ende andere: ’t welck den Apostel daer by voeght, om te toonen dat Godt altijt oock sijn overblijfsel onder het volck heeft behouden, ende derhalven onder haer oock behouden sal, niet tegenstaende de verhardinge van vele.
margenoot40
D. tegen Godt gemurmureert hadden, ende van hem afvalligh geworden waren.
margenootl
Num. 14.36. Psalm 106.26. 1.Cor. 10.10. Iude vers 5.
margenoot41
Gr. leden. Niet dat alle die in de woestijne gestorven zijn, nootsakelick uyt den hemel oock zijn gesloten: want oock Aaron ende Moses zijn aldaer gestorven: Maer die sonder berouw ende beteringe, na dat sy Godt versocht hadden, daer in zijn gestorven, waer van het uytsluyten uyt het beloofde lant maer een voorbeelt en was.
margenootm
Deuter. 1.34.
margenoot42
Dat is, om dat sy niet en betrouwden op Godts beloften, maer tegen hem murmureerden sonder berouw.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken