Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Den Apostel verklaert dat de wet maer een schaduwe en hadde der toekomende goederen, ende door hare veelvuldige ende jaerlicksche offeranden niets en heeft konnen volmaken. 5 ende dat daerom David in den veertighsten Psalm betuyght, dat Christus in de werelt soude komen om den wille Godts te doen. 10 ende ons door de eenige offerande sijns lichaems in der eeuwigheyt te volmaken. 15 Het selve bewijst hy wederom uyt den inhoudt des nieuwen verbonts, Ierem. cap. 31. in ’t welck de volkomen wechneminge der sonden wort belooft. 18 ende besluyt derhalven dat geen offerande voor de sonden meer en is van noode. 19 Hy komt daer na tot het ander deel des briefs, namelick, tot de vermaningen van haren schuldigen plicht: ende voor eerst vermaent hy de Hebreen, om met een vrymoedigh geloove tot Godt te gaen door den wegh, die ons Christus heeft ingewijet. 23 Daer na vermaent hy haer tot stantvastigheyt in de belijdenisse deser hope, ende tot onwanckelbare liefde. 25 ende tot onderhoudinge harer by een komsten. 26 Stelt haer tot dien eynde voor oogen, op d’een zijde het schricklick oordeel Godts, dat de afvallige hebben te verwachten. 32 ende op d’ander zijde hare voorgaende lijdtsaemheyt ende medelijden met de verdruckte, oock selfs over sijne banden. 36 mitsgaders de beloften die de volstandige sullen wech dragen. 37 het welck beyde hy bewijst met een plaetse uyt Habak. cap. 2. vers 4. die hy verhaelt ende toe-eygent.

1

Ga naar margenoota WAnt Ga naar margenoot1 de wet, hebbende Ga naar margenoot2 een schaduwe Ga naar margenoot3 der toekomende goederen, niet Ga naar margenoot4 het beelt selve der saken, en kan met Ga naar margenoot5 deselve offeranden, die sy alle jare Ga naar margenoot6 geduerighlick opofferen, nimmermeer Ga naar margenoot7 heyligen de gene die Ga naar margenoot8 daer toe gaen. [kolom]

2

Ga naar margenoot9 Andersins souden sy opgehouden hebben geoffert te worden, om dat de gene die den dienst pleeghden Ga naar margenoot10 geen conscientie meer en souden hebben der sonden, eenmael gereynight geweest zijnde:

3

Maer [nu geschiet] in deselve alle jare Ga naar margenoot11 weder gedachtenisse der sonden.

4

Ga naar margenootb Want het is onmogelick, dat het bloet van stieren ende bocken Ga naar margenoot12 de sonden wech neme.

5

Ga naar margenoot13 Daerom Ga naar margenoot13[14] komende in de werelt seght hy, Ga naar margenootc Slacht-offer ende offerande Ga naar margenoot15 en hebt ghy niet gewilt, maer ghy hebt my Ga naar margenoot16 het lichaem toebereyt:

6

Brand-offeren ende [offer] voor de sonde en hebben u niet behaeght:

7

Doe sprack ick, Siet ick kome, (in Ga naar margenoot17 het begin des boecks is van my geschreven) Ga naar margenoot18 om uwen wille te doen, ô Godt.

8

Als hy te voren geseght hadde, Slacht-offer, ende offerande, ende brand-offers, ende [offer] voor de sonde en hebt ghy niet gewilt, noch en hebben u niet behaeght (de welcke na de wet geoffert worden)

9

Doe sprack hy, Siet ick kome om uwen wille te doen, ô Godt. Ga naar margenoot19 Hy neemt het eerste wech Ga naar margenoot20 om het tweede te stellen.

10

Ga naar margenoot21 In welcken wille Ga naar margenoot22 wy geheylight zijn Ga naar margenootd Ga naar margenoot23 door de offerande des lichaems Iesu Christi eenmael [geschiet.]

11

Ende een yegelick priester stont wel alle dage dienende, ende Ga naar margenoot24 deselve slacht-offeren dickmael offerende, die de sonden nimmermeer en konnen wech nemen:

12

Maer dese een slacht-offer voor de sonden Ga naar margenoot25 geoffert hebbende, Ga naar margenoote is Ga naar margenoot26 in eeuwigheyt geseten aen de rechter [hant] Godts:

13

Ga naar margenoot27 Voorts verwachtende tot dat sijne vyanden gestelt worden tot een voetbanck sijner voeten.

14

Want met eene offerande heeft hy in eeuwigheyt volmaeckt Ga naar margenoot28 de gene die geheylight worden.

[Folio 133r]
[fol. 133r]

15

Ende Ga naar margenoot29 de Heylige Geest Ga naar margenoot30 getuyght het ons oock.

16

Want na dat hy te voren geseght hadde, Ga naar margenootf Dit is het verbont dat ick met haer maken sal na die dagen, Ga naar margenoot31 seght de Heere, ick sal mijne wetten geven in hare herten, ende ick sal die inschrijven in hare verstanden:

17

Ende harer sonden, ende harer ongerechtigheden en sal ick geensins meer gedencken.

18

Waer nu vergevinge der selve is, daer en is Ga naar margenoot32 geen offerande meer voor de sonde.

19

Ga naar margenoot33 Dewijle wy dan, broeders, vrymoedigheyt hebben Ga naar margenootg om Ga naar margenoot34 in te gaen in het Heylighdom door het bloet Iesu,

20

Op eenen Ga naar margenoot35 versschen ende Ga naar margenoot36 levenden Ga naar margenoot37 wegh, welcken hy ons Ga naar margenoot38 ingewijet heeft door ’t voorhanghsel, dat is [door] Ga naar margenoot39 sijn vleesch:

21

Ende [dewijle wy hebben] eenen grooten Priester Ga naar margenoot40 over het Huys Godts:

22

Soo laet ons toegaen met een Ga naar margenoot41 waerachtigh herte, in volle versekertheyt des geloofs, Ga naar margenoot42 [onse] herten Ga naar margenoot43 gereynight zijnde van de quade conscientie, ende Ga naar margenoot44 het lichaem gewasschen zijnde Ga naar margenooth Ga naar margenoot45 met reyn water:

23

Laet ons de onwanckelbare belijdenisse Ga naar margenoot46 der hope Ga naar margenoot47 [vast] houden: (want die het belooft heeft Ga naar margenoot48 is getrouw)

24

Ende laet ons op Ga naar margenoot49 malkanderen acht nemen, tot opscherpinge der liefde ende der goede wercken:

25

Ende laet ons onse onderlinge Ga naar margenoot50 byeenkomste niet nalaten, gelijck sommige Ga naar margenoot51 de gewoonte hebben, maer [malkanderen] vermanen: ende [dat] soo veel te meer als ghy siet dat de dagh naerdert.

26

Ga naar margenooti Want soo wy Ga naar margenoot52 willens sondigen, na dat wy de kennisse der waerheyt ontfangen hebben, soo en blijft daer Ga naar margenoot53 geen slacht-offer meer over voor de sonden:

27

Maer een schricklicke verwachtinge des oordeels, ende hitte des vyers dat Ga naar margenoot54 de tegenstaenders sal verslinden.

28

Als yemant de wet Mosis heeft [kolom] Ga naar margenoot55 te niete gedaen, die sterft sonder barmhertigheyt Ga naar margenootk onder twee ofte drie getuygen:

29

Hoe veel te swaerder straffe meynt ghy sal hy weerdigh geacht worden, die den Sone Godts Ga naar margenoot56 vertreden heeft, ende Ga naar margenoot57 het bloet des Testaments Ga naar margenoot58 onreyn geacht heeft, daer door hy Ga naar margenoot59 geheylight was, ende Ga naar margenoot60 den Geest der genade smaetheyt heeft aengedaen?

30

Want wy kennen hem Ga naar margenoot61 die geseght heeft, Ga naar margenootl Mijne is de wrake, ick sal het vergelden, spreeckt de Heere. Ende wederom, Ga naar margenootm De Heere sal sijn volck oordeelen.

31

Vreeselick is het Ga naar margenoot62 te vallen in de handen des levendigen Godts.

32

Doch gedenckt der vorige dagen, in dewelcke Ga naar margenoot63 na dat ghy verlicht zijt geweest, ghy veel strijt des lijdens hebt verdragen.

33

Ten deele, als ghy door smaetheden ende verdruckingen Ga naar margenoot64 een schouwspel geworden zijt: ende ten deele, als ghy Ga naar margenoot65 gemeynschap gehadt hebt met de gene die alsoo gehandelt wierden.

34

Want ghy hebt oock Ga naar margenoot66 over Ga naar margenootn mijne banden medelijden gehadt, ende de roovinge uwer goederen Ga naar margenoot67 met blijdtschap aengenomen, wetende dat ghy hebt Ga naar margenoot68 in u selven Ga naar margenooto een beter ende blijvende goet in de hemelen.

35

En werpt dan Ga naar margenoot69 uwe vrymoedigheyt niet wech, welcke een groote Ga naar margenoot70 vergeldinge des loons heeft.

36

Ga naar margenootp Want ghy hebt Ga naar margenoot71 lijdtsaemheyt van nooden: op dat ghy den wille Godts gedaen hebbende, Ga naar margenoot72 de beloftenisse mooght wech dragen.

37

Ga naar margenootq Want, Ga naar margenoot73 Noch een zeer weynigh [tijts, ende] Ga naar margenoot74 hy die te komen staet sal komen, ende niet vertoeven.

38

Ga naar margenootr Maer de rechtveerdige Ga naar margenoot75 sal uyt den geloove leven: ende Ga naar margenoot76 soo [yemant] hem ontreckt, mijn ziele en heeft in hem geen behagen.

39

Ga naar margenoot77 Maer wy en zijn niet Ga naar margenoot78 van de gene die haer ontrecken ten verderve, maer Ga naar margenoot79 van de gene die gelooven tot Ga naar margenoot80 behoudinge Ga naar margenoot81 der ziele.

margenoota
Coloss. 2.17. Hebr. 8.5.
margenoot1
Namel. der ceremonien onder het Oude Testament.
margenoot2
Dat is, een rauw bewerp, gelijck de schilders plegen een beelt, dat sy daer na willen volmaken, eerst met eenige linien ende schaduwen in het rauwe af te teeckenen ofte ontwerpen.
margenoot3
Dat is, der geestelicke ende hemelsche saken, die ons in het Nieuwe Testament souden verworven ende mede gedeelt worden, dat is, van Christus selve ende sijne weldaden.
margenoot4
Sommige verstaen hier door de volmaeckte wijse des uytwendigen Godtsdiensts, die Godt door Christum in het Nieuwe Testament soude instellen, die van de instellingen des Ouden Testaments verschilden als een schaduwe ofte eerste bewerp van het volmaeckt beelt eeniger sake: gelijck die daerom oock de eerste beginselen ofte elementen, ende A. B. C. der werelt worden genaemt, Galat. cap. 4. versen 3, 9. Doch dewijle d’Apostel nergens in dit ende in het voorgaende Capittel eenige tegenstellinge en maeckt tusschen den uytwendigen Godtsdienst des Ouden ende des Nieuwen Testaments, maer alleen tusschen de schaduwen des Ouden Testaments ende Christum selve met sijne offerande ende weldaden, die hy ons verworven heeft, soo wort van andere door dese woorden het beelt selve bequamelicker de beteeckende sake selve, ofte het evenbeelt verstaen, na het welck dese schaduwen zijn voorgestelt, gelijck wy worden geseght geschapen te zijn na Godts beelt, ofte evenbeelt. Welcken sin het bygevoeghde woort het beelt selve der saken, oock vereyscht, dat is, de saken selve in hare volle beeldenisse ofte gedaente, gelijck sy moesten ende souden zijn.
margenoot5
Dat is, van eenerley soorte, ofte van eenen selven aert ende nature.
margenoot6
Gr. in geduerigheyt, ofte, eeuwigheyt, dat is, sonder nalaten, soo lange dit Priesterdom, ende dese wet moest dueren.
margenoot7
Ofte, volmaken, namelick, na de conscientie, door het wech nemen der sonde, ende der schult der sonde, gelijck hier voor verklaert wort Cap. 9. vers 9.
margenoot8
Ofte, tot Godt gaen, Namelick, met hare offeranden.
margenoot9
Andere lesen, En souden sy andersins niet opgehouden hebben? vraeghsche wijse: doch de sin komt over een.
margenoot10
D. niet meer van sonden bewust zijn: of, geen wroeginge der conscientie over de sonde en souden hebben: ende en souden haer aen geen schult der sonden meer schuldigh kennen, dewijle sy eenmael daer van souden gereynight ofte verlost zijn.
margenoot11
Namelick, niet alleen van de sonden, die dat jaer geschiet waren, maer van alle de sonden, die te voren begaen waren. Siet Levit. cap. 16. vers 21.
margenootb
Levit. 16.14. Numer. 19.4. Hebr. 9.13.
margenoot12
Namelick, door sijne eygene weerdigheyt ende kracht, overmits dat maer een lichamelicke ende verganckelicke sake en is, daer de sonde een geestelick quaet is, ende in de ziele, die onsterflick is, voorneemlick sijn plaetse heeft.
margenoot13
Namel. Christus de Hoogepriester der toekomende goederen, in wiens name David in desen Psalm spreeckt, ende van wiens komste hy propheteert, gelijck Paulus hier betuyght, ende de sake selve uytwijst.
margenoot13[14]
Namelick, wanneer hy de menschelicke nature aennam, ende in eenen persoon met hem vereenighde, gelijck hier voor Cap. 1. vers 6. ende 9.11.
margenootc
Psalm 40.7. Iesa. 1.11. Ierem. 6.20. Amos 5.21.
margenoot15
Namelick, om die aen te nemen tot een versoeninge ende voldoeninge voor de sonde, gelijck de Ioden haer inbeeldden: andersins heeftse Godt oock gewilt om gebruyckt te worden voor de geloovige des Ouden Testaments als voorbeelden ende sacramentale teeckenen, die haer tot de toekomende voldoeninge der offerande Christi wesen: maer dat oock niet langer dan tot dat de offerande selve nu soude volbracht zijn, als wanneer dese schaduwen moesten ophouden, gelijck in dese ende andere plaetsen wort bewesen.
margenoot16
De Hebreeusche text Psalm 40. vers 7. seght, Ghy hebt my de ooren doorboort. Doch de Apostel volght hier de Griecksche oversettinge, gelijck meest alom in desen brief, dewijle deselve sin in beyden is begrepen. Want de woorden, Ghy hebt my de ooren doorboort, beteeckenen dat Christus nu mensche wordende, hemselven tot eenen gewilligen dienstknecht sijns Vaders over geeft, om hem tot den doot des kruyces te gehoorsamen. Ende is een gelijckenisse genomen van de dienstknechten der Hebreen, die na dat sy ses jaren hare heeren hadden gedient, het sevende jaer uyt harer heeren dienst niet en wilden scheyden, maer geduerigh tot de doot daer in blijven, tot een getuygenisse waer van de oore haer aen de post der deure wiert doorboort, gelijck te sien is Exod. cap. 21. vers 6. Alsoo dan oock wort Godt de Vader hier geseght, Christo het lichaem toebereyt te hebben, om dat Christus de menschelicke nature uyt het vleesch ende bloet der maget Marie van sijnen Vader, door de kracht des Heyligen Geests ontfangen hebbende, deselve hier over geeft tot den dienst sijnes Vaders, om hem gewillighlick in alles te gehoorsamen, selfs tot den doot toe, om te zijn een versoen-offer voor onse sonden. Het is dan soo veel of hy seyde, Ghy hebt my een lichaem gegeven dat in uwen dienst tot de doot toe gewilligh ende bereyt is.
margenoot17
Gr. in het hooft, ofte, in de rolle des boecks, Namelick, uwer wet. Want het wetboeck plaght by den Ouden in een rolle geschreven te worden, gelijck by ons de lantkaerten, ende gelijck de Ioden noch hebben in hare Synagogen. Nu zijnder vele plaetsen in het boeck der wet, die van Christi komste getuygen, oock selfs in het begin des boecks, wanneer Godt het zaet der vrouwe belooft heeft, dat den satan soude den kop vertreden, Genes. cap. 3. vers 15.
margenoot18
Dat is, om u gehoorsaem te zijn tot den doot des kruyces tot versoeninge aller geloovigen.
margenoot19
Namelick, allerley soorten van versoen-offeren, die in het Oude Testament gepleeght wierden.
margenoot20
Namel. sijne gehoorsaemheyt onder den wille sijns Vaders.
margenoot21
D. door de gehoorsaemheyt van welcken wille: gelijck Rom. 5.19.
margenoot22
D. alles hebben wat tot onse volkomene heylighmakinge, namelick, vergevinge der sonden, vernieuwinge des geests, ende eeuwige saligheyt, noodigh is.
margenootd
Hebr. 9.12.
margenoot23
Dat is, welcke wille Godts daer in oock bestont, dat Christus sijn lichaem tot een versoen-offerande voor onse sonden aen het kruyce soude over geven, Philip. 2.8.
margenoot24
Dat is, van een selve soorte ende nature.
margenoot25
Namelick, aen het hout des kruyces.
margenoote
Psalm 110.1. Actor. 2.34. 1.Corinth. cap. 15. vers 25. Ephes. 1.20. Coloss. 3.1. Hebr. 1.13.
margenoot26
Dit woort in eeuwigheyt wort van eenige gevoeght by het woort geoffert hebbende, doch de eerste t’samenvoeginge is de bequaemste.
margenoot27
Dat is, in dit sijn Konincklick ende Priesterlick-ampt, gelijck hy het nu bedient, als Middelaer soo lange volherdende, ende de uytvoeringe van het selve geduerighlick betrachtende, tot dat door sijn tusschenkomen, ende sijns Vaders macht, alle de vyanden onser saligheyt, ende ten laetsten oock de doot, sullen te niete gedaen zijn, als wanneer hy dese forme van regeeringe sal afleggen, ende blijven met den Vader ende den Heyligen Geest alles in allen. Siet 1.Corinth. 15. vers 24, etc.
margenoot28
Dat is, die door sijnen Geest ende woort in hem gelooven, ende wedergeboren worden. Ende wort hier mede eene bepalinge gemaeckt van de gene die door Christi offerande volmaeckt worden. Want hoewel sijne offerande in haer selven genoeghsaem is voor alle menschen, nochtans en volmaeckt sy niemant dan die door hem geheylight worden.
margenoot29
Namel. in sijn woort, ende bysonderlick in het formulier des Nieuwen Verbonts, Ier. 31. dat hy met ons heeft gemaeckt. Waer uyt dan blijckt dat de Heylighe Geest de ware Godt is, ende een onderscheyden persoon in het Godtlick wesen.
margenoot30
Namelick, het gene hy in het voorgaende vers heeft geseght. Want hoewel in het formulier des Nieuwen Testaments, Ier. 31. geen gewagh en wort gemaeckt van offerande, nochtans dewijle volkomen vergevinge der sonden daer belooft wort, ende de Apostel tot hier toe hadde bewesen, dat de doot des testamentmakers daer tusschen moest komen, op dat het Nieuwe Testament vast zijn soude, ende hy sulcks oock bewesen hadde uyt den 40 Psalm, soo besluyt hy dan on-wedersprekelick, dat dit door dese eenige offerande in het Nieuwe Verbont moeste te wege gebracht worden. Alsoo leert ons dan alhier den Apostel de Schrifture met haer selven vergelijcken, om vaste besluyten in saken des geloofs te maken.
margenootf
Ierem. cap. 31. versen 31, 32, 33, 34. Rom. 11.27. Hebr. 8.8.
margenoot31
D. soo seght de Heere. Welcke woorden hier konnen genomen worden voor Pauli woorden, hoewel dergelijcke by den Propheet oock staen. Andersins soude in het begin van het volgende vers yet gebreken, om het besluyt Pauli te vervullen, Namelick, soo seght hy, of dergelijck: het welck oock eenige boecken voor het 17 vers hebben gestelt, om dat sy dese woorden, seght de Heere, voor de woorden des Propheten hebben genomen.
margenoot32
Namel. der versoeninge: maer alleen offeranden der danckbaerheyt, die in het Nieuwe Testament van ons werden vereyscht. Siet Rom. cap. 12. vers 1. Hebr. 13. vers 15. 1.Petr. 2.5.
margenoot33
Hier begint de Apostel het tweede deel deses briefs, Namel. de vermaningen van den schuldigen plicht der geloovige. Ende vermaent haer in het overige deel van dit Capittel tot vrymoedigheyt in het geloove, tot stantvastigheyt in de belijdenisse, ende tot lijdtsaemheyt in de verdruckingen.
margenootg
Ioan. 10.9. ende 14.6. Rom. 5.2. Ephes. 2. vers 13. ende 3.12.
margenoot34
Gr. tot den ingangh des Heylighdoms, D. om door geloove, hope, ende gebeden, regelrecht tot Godt te gaen in den hemel, Rom. 5. vers 2. Ephes. 3.12.
margenoot35
Het Griecks woort beteeckent eygentlick dat versch is geslacht, het welck hier op de offerande Christi siet, die versch geslachtet was, ende alletijt in volle kracht blijft.
margenoot36
D. levendighmakenden, gelijck Ioan. 6.51. want Christi doot is ons leven.
margenoot37
Alsoo noemt hy Christum voor ons geoffert, om dat wy door hem ende sijne verdiensten tot Godt toegangh hebben. Siet Ioan. 14.6.
margenoot38
Of, nieuw voorbereyt, of voorgestelt heeft. Siet cap. 9. vers 18.
margenoot39
D. sijne menschelicke nature, door dewelcke sijne Goddelicke nature bedeckt wiert, gelijck door het voorhanghsel d’Arke des Verbonts, ende de Genaden-stoel, met het geheel Heylige der heyligen.
margenoot40
Dat is, de gantsche gemeynte Godts. Siet hier voor Cap. 3. vers 6.
margenoot41
D. ongeveynst, oprecht gemoedt.
margenoot42
D. onse zielen, ofte gedachten, wille, ende genegentheden.
margenoot43
Gr. besprenght, D. met besprenginge des bloets Christi gereynight ende gevrijet zijnde van de quade conscientie. Siet hier voor Cap. 9. vers 14.
margenoot44
Dat is, onse uytwendige daden ofte wercken, die door het lichaem geschieden.
margenooth
Ezech. cap. 36. vers 25.
margenoot45
Dat is, door de werckinge des Geests Christi, die door reyn water doorgaens wort beduydt. Siet Ezech. cap. 36. vers 25. 1.Ioan. 5.6.
margenoot46
Namelick, die in ons is, 1.Petr. cap. 3. vers 15.
margenoot47
D. stantvastelick behouden, sonder daer af te wijcken, ofte ons daer van te laten afleyden.
margenoot48
Namelick, in het volbrengen van het gene hy belooft heeft.
margenoot49
Ofte, malkanderen waer nemen.
margenoot50
Namel. in de Christelicke vergaderingen, die tot het gehoor van Godts woort, gemeyne gebeden, ende gebruyck der Heylige Sacramenten aengericht zijn. siet Actor. 2. vers 42. ende 20.7. 1.Cor. 11.20, etc.
margenoot51
Namel. die van de waerheyt afvallen, ofte uyt vreese der Ioden, ofte oock door nalatigheyt, ofte uyt een groot gevoelen van haer selven, ofte uyt andere oorsaken hier in vertragen. Siet Matth. 18.20.
margenooti
Num. 15.30. Matth. 12.31. Hebr. 6.4. 2.Petr. 2.20. 1.Ioan. 5.16.
margenoot52
Dat is, moetwillighlick afvallen van dit geloove, het welck den Apostel hier heeft beschreven, gelijck hier na in het 29 vers dese sonde breeder wort verklaert, die den Apostel oock hier voren Cap. 6. vers 6. een afvallen heeft genoemt. Hy spreeckt dan hier niet van allerley sonde of afval, maer van die sonde die Christus noemt de sonde ofte lasteringe tegen den Heyligen Geest, Matth. cap. 12. vers 32. ende van de sonde tot de doot, daer Ioannes van spreeckt, 1.Ioan. cap. 5. vers 16. gelijck blijckt uyt de volgende eygenschappen, die hier na verhaelt worden.
margenoot53
Namelick, dewijle soodanige het eenige slacht-offer des Nieuwen Testaments, Namelick den Heere Iesum ende sijne verdienste moetwillighlick verwerpen ende verachten. Ende schijnt hier oock de Apostel te sien op de plaetse Num. cap. 15. versen 30, 31. daer oock selfs na de wet geen offerande tot versoeninge en wort toegelaten voor de gene die met opgehevene hant sondighden, ende den Heere versmaedden, maer sonder genade uyt den volcke moesten uytgeroeyt worden.
margenoot54
D. de vyanden van Godts waerheyt, ende vervolgers van deselve.
margenoot55
Dat is, verworpen, verlaten, verloochent, of daer van afvalligh is geworden, gelijck Deuter. cap. 13. versen 5, 6, 7. ende 17.2. wort verklaert. Want hoe wel daer meer moetwillige sonden waren, die met der doot wierden gestraft, nochtans soo siet de Apostel insonderheyt op dese sonde des moetwilligen afvals, gelijck het Griecks woort athetein, D. afsetten, ofte, te niete doen, ende de vergelijckinge van het volgende vers mede brenght.
margenootk
Num. 35.30. Deuter. 17.6. ende 19.15. Matth. 18.16. Ioan. 8.17. 2.Corinth. 13.1.
margenoot56
D. moetwillighlick veracht ende verworpen heeft. Want het gene men vertreet pleeght men met verachtinge ende verwerpinge alsoo te handelen.
margenoot57
D. het bloet Iesu Christi, door welck het Nieuwe Testament is bevestight, Matth. 26.28.
margenoot58
Gr. gemeyn, D. prophaen, onheyligh, gelijck Marc. 7. vers 2. Actor. 10.14. Want het gene men verwerpt ofte versaeckt, dat houdt men voor onreyn ofte onheyligh in saken des Godtsdiensts.
margenoot59
Nam. uytwendelick, ten aensien van sijne voorgaende professie ofte belijdenisse, aengaende het gehoor des Godtlicken woorts, gebruyck der Heylige Sacramenten, ende afscheydinge van andre gemeyne menschen, Namel. Ioden ende Heydenen. Hoewel de soodanige der ware wedergeboorte niet deelachtigh en was, gelijck Ioannes getuyght, 1.Ioan. 2.19. ende gelijck sulcke, 2.Petr. 2.22. noch evenwel honden ende seugen worden genaemt, al waren sy schoon van haren uytwendigen slijck gewasschen, ende de onreynigheyt van afgoderije ende andere onheyligheden hadden verlaten.
margenoot60
D. den. H. Geest, die in haer eenigen smaeck van Godts genade begon te wercken, waer over sy haer oock eenen tijt verblijdden. Siet hier van breeder Cap. 6. vers 5.
margenoot61
Namel. Deut. 32.35, 36. alwaer de Heere belooft dat hy sijn volck sal wreken over hare vyanden, ende oordeelen, D. richten ende beschermen tegen alle vervolgers ende verdruckers. Ende staet hier aen te mercken, dat den Apostel de woorden der Griecksche Oversetters na den Hebreeuschen text verandert ende verbetert.
margenootl
Deut. 32.35. Rom. 12.19.
margenootm
Deut. 32.36.
margenoot62
Namel. als hy wrake doet over sijne vyanden. Andersins is het beter te vallen in de handen Godts dan der menschen, als hy de sijne genadelick tuchtight, 2.Sam. 24.14.
margenoot63
Namel. eerst, doe ghy geloovigh geworden zijt, ende door den Doop de gemeynte Christi zijt ingelijft. Hoe veel te meer dan, wil hy seggen, moet ghy stantvastigh zijn ende tegen alle verdruckingen gewapent, na dat ghy nu lange Christum hebt beleden ende hem gedient.
margenoot64
Dit kan genomen worden ofte eygentlick, dewijle de Christenen dickmael in de schouwspelen voor de beesten wierden geworpen, 1.Corinth. 15.32. ofte by gelijckenisse, om dat sy in het openbaer in de Synagogen ende Richthuysen schandelick ten toone wierden gestelt ende qualick gehandelt, gelijck Christus voorseght Luce 12.11. ende 21.12. ende Paulus van hem ende andere Apostelen spreeckt, 1.Corinth. 4.9.
margenoot65
D. medelijden gehadt hebt, ende alle broederlicke hulpe bewesen hebt.
margenoot66
Namel. wanneer ick te Ierusalem overvallen ende gevangen ben, ende genootsaeckt ben geweest my op den Keyser te beroepen, om het gewelt der Ioden te ontgaen: als wanneer sonder twijfel de geloovige Ioden groot mededoogen met Paulo hebben gehadt, ende hem alle hulpe bewesen. Siet Actor. 21.33.
margenootn
Actor. 21.33.
margenoot67
Namel. na de vermaninge ende belofte Christi, Matth. 5.11, 12. ende na het exempel der Apostelen, Actor. 5.41. Siet oock 1.Thess. 2.14.
margenoot68
D. in de hope die in u is.
margenooto
Matth. 5.12.
margenoot69
D. uwe vrymoedige belijdenisse, spruytende uyt de vrymoedigheyt des geloofs, ende der hope op Godt, gelijck hier voor vers 23 uytgedruckt staet. Ofte, uw’ vertrouwen.
margenoot70
Namel. uyt genade, ende om Christi wille. Siet Rom. 11.35. Coloss. 3.24. Hebr. 13.21.
margenootp
Luce 21.19.
margenoot71
D. stantvastigheyt ende lijdtsamige verwachtinge der vervullinge van Godts belofte, gelijck het bewijs, dat den Apostel hier uyt de plaetse van Habakuk verhaelt, mede brenght.
margenoot72
De beloofde sake of erfenisse. siet Galat. 3.22.
margenootq
Hagg. 2.7. Habak. 2.3. 1.Petr. 1.6. ende 5.10.
margenoot73
Namel. isser overigh. Dese woorden zijn genomen uyt Habak. 2.3. Hagg. 2.7. die den Apostel niet van woorde tot woorde by en brenght, maer verhaelt den sin daer van, ende pastse tot sijn voornemen.
margenoot74
N. de Messias, Christus.
margenootr
Habak. 2.4. Rom. 1.17. Galat. 3.11.
margenoot75
Siet nader van dese oversettinge op Rom. 1.17.
margenoot76
Namel. van dit geloove ende lijdtsamige verwachtinge, door afval, ofte verloocheninge Christi ende sijner waerheyt.
margenoot77
Hier mede versacht den Apostel het voorgaende dreygement, namelick, dat hy sulck gevoelen van haer niet en heeft, hoewel hy soo spreeckt, gelijck hy oock in dergelijcke waerschouwinge hier voren Cap. 6. vers 9. heeft gedaen.
margenoot78
Gr. der ontreckinge.
margenoot79
Gr. des geloofs.
margenoot80
Ofte, verkrijginge, verwervinge.
margenoot81
D. van de saligheyt der ziele: gelijck Christus oock spreeckt Matth. 10.39.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken