Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 D’Apostel waerschouwt de geloovige voor de valsche leeraers, die in de gemeynte sullen verderffelicke ketterijen invoeren, ende vele verleyden. 3 Om welcke beter te mijden, beschrijft hy hare gierigheyt, ende het verderf daer in sy haer sullen brengen. 4 het welck hy bevestight met de exempelen van de Engelen, die gesondight hebben: van de oude werelt, ende van die van Sodoma ende Gomorra. 7 waer tegen hy stelt de behoudenisse van Lot, gelijck te voren van Noë. 10 Wijst voorder aen deser verleyders onkuysheyt, hoovaerdigheyt, onmatigheyt, bedriegerijen, ende andere sonden, waer in sy den onredelicken dieren gelijck zijn: ende waerom sy den verdienden loon der straffe sullen ontfangen. 15 gelijck Balaam, die over sijne onrechtveerdigheyt van een stom beest bestraft wiert. 17 Vergelijcktse by fonteynen ende wolcken sonder water. 18 Beschrijft hare opgeblasentheyt, ende hoese de Christenen verlocken, ende vryheyt belooven, daerse selfs slaven der sonde zijn. 20 Leert dat de staet der Christenen, die haer laten van haer verleyden, erger is, als of sy noyt Christum gekent en hadden. 22 ende vergelijcktse by honden die haer uytbraecksel op lecken, ende by gewasschene swijnen, die haer wederom wentelen in het slijck.

1

Ga naar margenoot1 ENde daer zijn oock Ga naar margenoota valsche propheten onder Ga naar margenoot2 het volck geweest, Ga naar margenootb gelijck oock Ga naar margenoot3 onder u valsche leeraers zijn sullen, die Ga naar margenoot4 verderffelicke Ga naar margenoot5 ketterijen Ga naar margenoot6 bedecktelick Ga naar margenoot7 invoeren sullen, oock Ga naar margenoot8 den Heere Ga naar margenoot9 die haer gekocht heeft, Ga naar margenoot10 verloochenende, [ende] een haestigh verderf over haer selven brengende.

2

Ende vele sullen Ga naar margenoot11 hare verderffenis-

[Folio 143v]
[fol. 143v]

sen navolgen, door welcke Ga naar margenoot12 de wegh der waerheyt sal Ga naar margenoot13 gelastert worden.

3

Ende Ga naar margenoot14 sy sullen Ga naar margenoot15 door gierigheyt, met Ga naar margenoot16 gemaeckte woorden Ga naar margenoot17 van u een koopmanschap maken: Ga naar margenootc over welcke Ga naar margenoot18 het oordeel van Ga naar margenoot19 over lange niet ledigh en is, ende haer verderf en sluymert niet.

4

Ga naar margenoot20 Want indien Godt Ga naar margenootd de Engelen, die gesondight hebben, niet gespaert en heeft, maer die in de helle geworpen hebbende over gegeven heeft Ga naar margenoot21 den ketenen der duysternisse, om Ga naar margenoot22 tot het oordeel bewaert te worden:

5

Ende Ga naar margenoot23 de oude werelt niet en heeft gespaert, maer Ga naar margenoote Noë den Prediker der gerechtigheyt sijn achtster bewaert heeft, als hy de sundtvloet over de werelt der godtloose heeft gebracht:

6

Ende de steden Ga naar margenootf van Sodoma ende Gomorra tot asschen verbrandende Ga naar margenoot24 met omkeeringe Ga naar margenoot25 veroordeelt heeft, ende Ga naar margenoot26 tot een exempel geset den genen die godtlooselick Ga naar margenoot27 souden leven:

7

Ende Ga naar margenoot28 den rechtveerdigen Lot, Ga naar margenootg die Ga naar margenoot29 vermoeyt was van Ga naar margenoot30 den ontuchtigen wandel Ga naar margenoot31 der grouwelicke menschen [daer uyt] verlost heeft.

8

(Want dese rechtveerdige [man] woonende onder haer, heeft dagh op dagh [sijne] rechtveerdige ziele Ga naar margenooth Ga naar margenoot32 gequelt door ’t sien ende hooren van [hare] ongerechtige wercken)

9

Ga naar margenooti Ga naar margenoot33 Soo weet de Heere de Godtsalige uyt Ga naar margenoot34 de versoeckinge te verlossen, ende Ga naar margenoot35 de onrechtveerdige te bewaren tot den dagh Ga naar margenoot36 des oordeels, Ga naar margenoot37 om gestraft te worden.

10

Maer Ga naar margenoot38 allermeest de gene die Ga naar margenoot39 na het vleesch Ga naar margenoot40 in onreyne begeerlickheyt wandelen, ende Ga naar margenoot41 de heerschappije verachten: die stout zijn, Ga naar margenoot42 haer selven behagen, ende die Ga naar margenoot43 de heerlickheden niet en schroomen te lasteren:

11

Daer Ga naar margenoot44 de Engelen, in sterckte ende kracht Ga naar margenoot45 meerder zijnde, Ga naar margenoot46 geen lasterlick oordeel tegen haer voor den Heere voort en brengen.

12

Ga naar margenootk Maer Ga naar margenoot47 dese, als onredelicke dieren, die Ga naar margenoot48 de nature volgen, ende Ga naar margenoot49 voort gebracht zijn Ga naar margenoot50 om gevangen ende gedoot te worden, Ga naar margenootl dewijle sy lasteren het gene sy niet en verstaen, sullen in hare verdorvenheyt Ga naar margenoot51 verdorven worden:

13

Ende sullen verkrijgen Ga naar margenoot52 den loon der ongerechtigheyt, als die de dagelicksche Ga naar margenoot53 weelde [haer] Ga naar margenoot54 vermaeck achten, zijnde Ga naar margenoot55 vlecken ende smetten, ende zijn weeldrigh in hare Ga naar margenoot56 bedriegerijen, Ga naar margenoot57 als sy in de maeltijden met u zijn: [kolom]

14

Hebbende de oogen Ga naar margenoot58 vol overspel, ende Ga naar margenoot59 die niet op en houden van sondigen: Ga naar margenoot60 verlockende de Ga naar margenoot61 onvaste zielen, hebbende het herte geoeffent in gierigheyt, Ga naar margenoot62 kinderen der vervloeckinge:

15

Die Ga naar margenoot63 den rechten wegh verlaten hebbende, zijn verdwaelt, ende Ga naar margenootm volgen Ga naar margenoot64 den wegh Balaams des [soons] Ga naar margenoot65 Bosor, die Ga naar margenoot66 den loon der ongerechtigheyt Ga naar margenoot67 lief gehadt heeft:

16

Maer hy heeft de bestraffinge sijner Ga naar margenoot68 ongerechtigheyt gehadt: [want] Ga naar margenootn Ga naar margenoot69 het jockdragende stomme [dier,] Ga naar margenoot70 sprekende met menschen stemme, heeft Ga naar margenoot71 des Propheten dwaesheyt verhindert.

17

Ga naar margenooto Dese zijn Ga naar margenoot72 waterloose fonteynen, wolcken van eenen draeywint gedreven, Ga naar margenoot73 den welcken Ga naar margenoot74 de donckerheyt der duysternisse in der eeuwigheyt bewaert wort.

18

Want sy Ga naar margenoot75 seer opgeblasene ydelheyt sprekende, verlocken Ga naar margenoot76 door de begeerlickheden des vleeschs, [ende] door Ga naar margenoot77 ontuchtigheden, de gene die Ga naar margenoot78 waerlick ontvloden waren van de gene die in dwalinge wandelen:

19

Beloovende Ga naar margenoot79 haer vryheyt, daer sy selve dienstknechten Ga naar margenoot80 zijn der verdorvenheyt. Ga naar margenootp Want van wien yemant overwonnen is, dien is hy oock tot een dienstknecht gemaeckt.

20

Ga naar margenootq Want indien sy, na datse Ga naar margenoot81 door de kennisse des Heeren ende Salighmakers Iesu Christi, Ga naar margenoot82 de besmettingen der werelt Ga naar margenoot83 ontvloden zijn, ende in deselve wederom ingewickelt zijnde [van deselve] Ga naar margenoot84 overwonnen worden, Ga naar margenootr soo is haer Ga naar margenoot85 het laetste erger geworden dan Ga naar margenoot86 het eerste.

21

Want het ware haer beter, dat sy Ga naar margenoot87 den wegh der gerechtigheyt niet gekent en hadden, dan dat sy [dien] gekent hebbende, [weder] afkeeren van het heyligh Ga naar margenoot88 gebodt dat haer over gegeven was.

22

Maer haer is over gekomen het gene met een waer spreeckwoort [geseght wort,] Ga naar margenoots De hont is weder gekeert tot sijn eygen uytbraecksel: ende, De gewasschene seuge tot de wentelinge in het slijck.

margenoot1
D. gelijck daer onder Godts volck oprechte Propheten zijn geweest, aen welcker schriften wy ons moeten houden, Cap. 1. vers 19. soo zijnder oock valsche geweest, die men mijden moest, Deut. 13. vers 1.
margenoota
Deuter. 13.1.
margenoot2
Namel. Godts, ofte het Ioodsche volck.
margenootb
Matth. 24.11. Actor. 20.29. 1.Timoth. 4.1. ende 2.Timoth. 3.1.
margenoot3
Namel. Christenen. Soo dat de staet der gemeynte dies aengaende niet geluckiger en sal zijn in ’t Nieuwe Testament, alsse geweest is in ’t Oude.
margenoot4
Gr. ketterijen des verderfs. Hebr.
margenoot5
Van dit woort siet d’aent. op Actor. 5.17. Ende blijckt uyt het volgende, dat hy hier spreeckt van ketterijen die niet alleen het geloove, maer oock de leere des Christelicken levens aengaen.
margenoot6
Of, van bezijden. Of, daer en boven, Namel. boven ende tegen de gesonde leere.
margenoot7
Namel. in de gemeynte, ofte onder de Christenen.
margenoot8
Gr. despoten, van welck woort siet Actor. 4.24. Iude vers 4.
margenoot9
Dese worden hier geseght van den Heere gekocht te zijn, ten aensien datse haer voor soodanige uytgeven, ende van andere na de liefde daer voor gehouden zijn, soo lange sy in de gemeynschap der Kercke waren. Siet dergelijcke wijse van spreken Ioan. 15.2. Apoc. 22.19. Want Christus heeft door sijn bloet waerlick ende in der daet alleen sijne gemeynte gekocht, Actor. 20.28. Ephes. 5.25. D. alleen de ware geloovige, die altijt by Christum blijven, ende hem niet en verloochenen. siet 1.Ioan. 2.19. Apoc. 14.3, 4.
margenoot10
Namel. met der daet, ende met hare valsche leere ende quaet leven, hoewel sy met den monde hem souden mogen belijden. siet Tit. 1.16. Iude vers 4.
margenoot11
Gr. apoleiais, Dat is, hare verderffelicke leeringen ende verleydingen. Andere lesen aselgeiais, D. hare ontuchtigheden, ofte, dertelheden.
margenoot12
Dat is, de ware Christelicke leere ende religie, die den wegh tot de eeuwige saligheyt aenwijst. Siet van dese benaminge Actor. 9.2. ende 19.9. ende 22. vers 4.
margenoot13
Namelick, soo van haer selven, met de waerheyt tegen te spreken ende beschuldigen: als door andere, die uyt hare quade leere, ende ongoddelick leven, oorsake sullen nemen om de Christelicke religie te lasteren.
margenoot14
Namel. de valsche leeraers.
margenoot15
Namel. aengedreven zijnde, D. om vuyl gewins wille, Titum 1.11.
margenoot16
D. geveynsde, soete, ende vleijende woorden: gelijck Rom. 16.18.
margenoot17
Gr. u verkoopmanschappen, dat is, daer mede u als verkoopen om uyt u gewin te trecken: soeckende niet uwe saligheyt, maer uwe goederen, Apoc. 18. vers 13.
margenootc
Iude vers 4.
margenoot18
D. de straffe, gelijck 1.Cor. 11. vers 29. Namel. tijtlicke ende eeuwige: gelijck de volgende woorden verklaren.
margenoot19
D. van over lange over haer is besloten, ende sekerlick over haer komen sal.
margenoot20
Dese vijf volgende verssen worden besloten op het 9 vers.
margenootd
Iude vers 6. Apoc. 20.3.
margenoot21
Namel. gelijck gevangene misdaders met ketenen bewaert worden in de duystere gevangenissen, tot datse daer uyt gehaelt worden om gestraft te worden.
margenoot22
Namel. tot het laetste oordeel. Of, tot d’eeuwige straffe.
margenoot23
D. de menschen van de eerste werelt voor de sundtvloet. siet Genes. capp. 6. 7.
margenoote
Genes. 7.23. 1.Petr. 3.19.
margenootf
Genes. 19.24. Deuter. 29.23. Iesa. 13.19. Ierem. 50.40. Ezech. 16.49. Hos. 11.8. Amos 4.11. Iude vers 7.
margenoot24
Dat is, met een gantsche vernielinge van menschen ende van steden.
margenoot25
D. gestraft, ofte verdoemt.
margenoot26
Namel. van sijnen rechtveerdigen toorne ende straffe over de godtloosheyt.
margenoot27
Namel. in toekomende tijden, gelijck sy geleeft hebben: dat haer oock dergelijcke straffe sal over komen.
margenoot28
D. den vromen ende Godtsaligen Lot.
margenootg
Gen. 19.7, 8.
margenoot29
Of, overlastet, moede.
margenoot30
Gr. den wandel in ontuchtigheyt.
margenoot31
’t Griecks woort beteeckent menschen die na recht noch na reden en vragen, ende na geen wetten en leven.
margenooth
Psalm 119.158.
margenoot32
Gr. gepijnight door het gesichte ende gehoor in de onrechtveerdige wercken.
margenooti
1.Corinth. 10.13.
margenoot33
D. wil ende kan: gelijck hy oock dickmael getoont heeft.
margenoot34
D. de verdruckinge, waer door sy van Godt versocht ende beproeft worden. siet Iacob. 1.2. 1.Petr. 1.6.
margenoot35
Namel. die soodanige zijn ende blijven sonder haer te bekeeren van hare onrechtveerdigheyt. Siet Ezech. 18.21.
margenoot36
D. des laetsten oordeels, in welck sy over gegeven sullen worden om beyde na ziele ende lichaem eeuwelick gestraft te worden.
margenoot37
Of, gestraft wordende, Namel. nu alreede na de ziele.
margenoot38
D. voornamelick, ofte allerswaerst.
margenoot39
Gr. achter ’t vleesch, D. de vleeschelicke onkuysheden.
margenoot40
Gr. in begeerlickheyt der besmettinge, bevleckinge, waer mede niet alleen de ziele, maer oock het lichaem besmet wort. siet 1.Cor. 6.18.
margenoot41
D. de gene die in Overheyt zijn.
margenoot42
Of, eygensinnigh. siet van dit woort Titum 1.7.
margenoot43
D. de heerschappijen, die in heerlickheyt gestelt zijn onder de menschen.
margenoot44
D. de goede Engelen, onder welcke Michael tot een exempel wort voort gebracht, Iude vers 9.
margenoot45
Namel. dan eenige menschen zijn.
margenoot46
D. ’t gene sy tegen haer die in Overheyt zijn, te seggen hebben, niet voorstellen met lasterlicke woorden.
margenootk
Ier. 12.3.
margenoot47
Namel. valsche leeraers.
margenoot48
Gr. natuerlicke, D. volgende ’t ingeven ende de lusten van hare nature: welcken de valsche leeraers gelijck zijn, om datse alsoo oock de lusten van hare verdorvene nature volgen.
margenoot49
Gr. geteelt, of, geboren, D. gelijck de onredelicke dieren anders niet en hebben te verwachten, als van de menschen gevangen ende gedoot te worden, alsoo hebben oock dese valsche leeraers anders niet te verwachten, dan van Godt met een eeuwigh verderf gestraft te worden: gelijck in ’t volgende verklaert wort.
margenoot50
Gr. tot vangh ende verderf.
margenootl
Iude vers 10.
margenoot51
D. verloren gaen: Of, in haer verderf verloren gaen.
margenoot52
Namel. de eeuwige doot ende verdoemenisse, die de ongerechtigheyt na Godts rechtveerdigh oordeel verdient: gelijck daer tegen het eeuwige leven genaemt wort een kroone der gerechtigheyt die uyt genade wort gegeven, 2.Tim. 4.8.
margenoot53
D. leckerlick leven, slempen, ende goede ciere maken, gelijck dede de rijcke vrecke, Luce 16.19.
margenoot54
Gr. wellust.
margenoot55
Namel. des Christelicken naems, die sy gebruycken, ende met haer quaet leven bevlecken.
margenoot56
Gr. apatais, D. bedrieghlicke verleydingen.
margenoot57
Ofte, als sy met u goede ciere maken: D. van u te gaste genoodt zijn, ofte de gemeyne maeltijden met u houden.
margenoot58
D. die klaerlick uytwijsen hare genegentheyt tot onkuysheyt, ende diese op andre vrouwen slaen, om die te begeeren. siet Matth. 5.28.
margenoot59
Gr. onophoudelick van sonde, D. die geduerighlick met onkuysch aenschouwen, ende begeeren van andere vrouwen, het herte tot overspel bewegen, ende het selve oock met het herte begaen.
margenoot60
Namelick, met schoon spreken, als met een aes.
margenoot61
Namel. in de waerheyt, ofte Godtsaligheyt.
margenoot62
D. vervloeckte menschen: gelijck Ioan. c. 17. vers 12. Ephes. 2.2. Col. 3. vers 6. 2.Thess. 2.3. 1.Petr.1.14.
margenoot63
Namelick, der saligheyt, ofte der Godtsaligheyt, die tot de saligheyt leyt.
margenootm
Num. 22.7, 21. Iude vers 11.
margenoot64
D. de wijse van doen. siet 1.Cor. 4. vers 17. Iude vers 11.
margenoot65
Dese wort Num. cap. 22. vers 5. Beor, of Bechor genaemt.
margenoot66
D. die hem Balack belooft hadde om een ongerechtige sake te doen, namelick, ’t volck Godts te vloecken.
margenoot67
D. uyt gierigheyt, om dien loon te verkrijgen, tegen Godts wille ende sijne eygene conscientie.
margenoot68
Ofte, overtredinge.
margenootn
Numer. 22.21.
margenoot69
D. de ezelinne daer hy op reedt.
margenoot70
Gr. geluyt gevende.
margenoot71
Namelick, Balaams, die een Propheet genaemt wort, gelijck oock Ios. 13. vers 22. een voorsegger, ofte, waersegger, om dat hy by de Moabiten gehouden wiert voor soodanigh als de Propheten gehouden wierden by het volck Godts, hoewel hy oock van den Messia door Godts ingeven heeft gepropheteert, Numer. cap. 24. vers 17. Siet dergelijcke Ioan. 11.51.
margenooto
Iude vers 12.
margenoot72
D. gelijcken wel fonteynen te zijn, maer en geven geen water: door welcke gelijckenisse hare schijnheyligheyt ende geveynstheyt wort beschreven, gelijck in de volgende hare ongestadigheyt.
margenoot73
Namel. valsche leeraers.
margenoot74
Dat is, seer dicke duysternisse, die oock genaemt wort de buytenste duysternisse, Matth. 8.12. ende 22.13. ende 25.30. waer door de helle beteeckent wort.
margenoot75
Gr. seer opgeblasene dingen der ydelheyt, Dat is, hare valsche ende ydele leere met groote opgeblasentheyt stoutelick voorstellende.
margenoot76
Gr. in: gelijck oock in het volgende.
margenoot77
Ofte, dertelheden, geyligheden.
margenoot78
D. die nu de kennisse der rechte waerheyt in der daet hadden. Andere lesen voor ontoos, D. waerlick oligon, D. een weynigh.
margenoot79
Namelick, een vleeschelicke vryheyt onder het decksel des Euangeliums.
margenoot80
Namelick, die in haer is ende heerscht: ofte, des eeuwigen verderfs. Want beyde is waerachtigh ten verscheyden aensien.
margenootp
Ioan. cap. 8. vers 34. Rom. 6.16.
margenootq
Hebr. 6.4. ende 10.26.
margenoot81
Namelick, diese hebben verkregen door de predicatie des Euangeliums, die de onwedergeborene dickwils oock wel hebben. Siet Matth. cap. 13. versen 19, 20, etc.
margenoot82
D. de dwalingen, afgoderijen, ende grove sonden, daer in sy te voren staken, ende die in de werelt zijn.
margenoot83
Namel. haer begevende uyt dese dwalingen, sonden, ende afgoderijen tot de Kercke Godts, het welck oock dickwils de huychelaers ende onwedergeborene doen.
margenoot84
Namelick, alsoo datse daer toe wederom vervallen ende daer in blijven, sonder haer daer van te bekeeren, latende deselve sonden over haer heerschen.
margenootr
Matth. 12.45.
margenoot85
D. desen haren laetsten staet, waer in sy zijn als sy van de waerheyt afgevallen zijn.
margenoot86
D. haren eersten staet, in welcken sy waren, eer sy de waerheyt kenden. Siet Luce cap. 12. vers 47.
margenoot87
Dat is, de leere des Euangeliums, die te voren genaemt is de wegh der waerheyt, vers 2.
margenoot88
Dat is, de heylige leere des Euangeliums, die bestaet niet alleen in beloften, maer oock in geboden: ende spreeckt de Apostel aldus, om dat de valsche leeraers de menschen verleydden niet alleen van de waerheyt, maer oock tot allerley godtloosheyt.
margenoots
Proverb. 26.11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken