Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 D’Apostel verklaert dat hy desen tweeden Sendtbrief heeft geschreven om haer daer door op te wecken tot betrachtinge der Prophetische ende Apostolische leere. 3 Ende waerschouwt haer tegen de spotters, die in de laetste tijden de toekomste Christi ten oordeele, ende de voleyndinge der werelt sullen loochenen. 5 ende wederleght haer met redenen genomen van de scheppinge ende onderhoudinge der werelt. 6 ende van de sundtvloet. 7 ende leert gelijck de eerste werelt vergaen is door het water, dat alsoo dese vergaen sal door het vyer. 8 Dat de toekomste Christi ten oordeele wel om der uytverkorene wille uytgestelt wort. 10 maer datse onvoorsiens sal komen. 11 Waer uyt hy een vermaninge treckt tot betrachtinge van oprechte Godtsaligheyt. 13 ende leert datter eenen nieuwen hemel ende een nieuwe aerde sal zijn. 15 welck alles hy bevestight met het getuygenisse des Apostels Pauli, wiens Sendtbrieven sommige verdraeijen. 17 Eyndelick besluyt hy met een verhael van de vermaninge, om haer te wachten van de valsche leeraren ende spotters, ende met een lofsegginge tot Christum.

[Folio 144r]
[fol. 144r]

1

DEsen tweeden Sendtbrief, geliefde, schrijve ick nu aen u, in welcke Ga naar margenoot1 [beyde] ick Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 door vermaninge uw’ Ga naar margenoot3 oprecht Ga naar margenoot4 gemoedt opwecke:

2

Op dat ghy gedachtigh zijt aen de woorden die van de heylige Propheten Ga naar margenoot5 te voren gesproken zijn, ende aen ons Ga naar margenoot6 gebodt, die wy des Heeren ende Salighmakers Apostelen zijn:

3

Ga naar margenootb Dit Ga naar margenoot7 eerst wetende, dat Ga naar margenoot8 in ’t laetste der dagen Ga naar margenoot9 spotters komen sullen, die Ga naar margenoot10 na hare eygene begeerlickheden sullen wandelen:

4

Ende Ga naar margenoot11 seggen, Ga naar margenootc Waer Ga naar margenoot12 is de belofte Ga naar margenoot13 sijner toekomste? want van dien [dagh] dat Ga naar margenoot14 de vaders Ga naar margenoot15 ontslapen zijn, blijven alle dingen Ga naar margenoot16 alsoo [gelijck] van het begin der scheppinge.

5

Want Ga naar margenoot17 willens is dit haer onbekent, dat Ga naar margenoot18 door het woort Godts de hemelen van over lange geweest zijn, Ga naar margenootd ende de aerde Ga naar margenoot19 uyt het water ende Ga naar margenoot20 in het water bestaende.

6

Ga naar margenoote Ga naar margenoot21 Door welcke Ga naar margenoot22 de werelt, die doe was, met het water der suntvloet Ga naar margenoot23 bedeckt zijnde vergaen is.

7

Ga naar margenootf Maer de hemelen die nu zijn, ende de aerde, zijn door het selve woort Ga naar margenoot24 als een schat wech geleght, Ga naar margenootg ende worden Ga naar margenoot25 ten vyere bewaert tegen den dagh Ga naar margenoot26 des oordeels, ende der verdervinge der godtloose menschen.

8

Doch dese eene sake en zy u niet onbekent, geliefde, Ga naar margenooth Ga naar margenoot27 dat eenen dagh by den Heere is als duysent jaren, ende duysent jaren als eenen dagh.

9

Ga naar margenooti De Heere Ga naar margenoot28 en vertraeght de belofte niet, (Ga naar margenootk gelijck eenige [dat] Ga naar margenoot29 traegheyt achten) Ga naar margenootl maer is lanckmoedigh Ga naar margenoot30 over ons, Ga naar margenootm niet willende dat Ga naar margenoot31 eenige verloren gaen, maer datse Ga naar margenoot32 alle Ga naar margenoot33 tot bekeeringe komen.

10

Maer Ga naar margenoot34 de dagh des Heeren sal komen Ga naar margenootn Ga naar margenoot35 als een dief in den nacht, Ga naar margenoot36 in welcken de hemelen Ga naar margenoot37 met een gedruysch [kolom] Ga naar margenoot38 sullen voorby gaen, ende Ga naar margenoot39 de elementen branden sullen ende Ga naar margenoot40 vergaen, ende de aerde, ende Ga naar margenoot41 de wercken die daer in zijn, sullen Ga naar margenoot42 verbranden.

11

Dewijle dan dese dingen alle Ga naar margenoot43 vergaen, Ga naar margenoot44 hoedanige behoort ghy te zijn in heyligen wandel ende Godtsaligheyt:

12

Ga naar margenoot45 Verwachtende ende Ga naar margenoot46 haestende tot de toekomste van den dagh Ga naar margenoot47 Godts, Ga naar margenooto Ga naar margenoot48 in welcken de hemelen Ga naar margenoot49 door vyer onsteken zijnde sullen vergaen, ende de elementen brandende sullen versmelten?

13

Maer wy verwachten, Ga naar margenootp na sijne belofte Ga naar margenoot50 nieuwe hemelen ende een nieuwe aerde, Ga naar margenoot51 in dewelcke Ga naar margenoot52 gerechtigheyt Ga naar margenoot53 woont.

14

Daerom, geliefde, verwachtende dese dingen, beneerstight u dat ghy Ga naar margenoot54 onbevleckt ende onbestraffelick Ga naar margenoot55 van hem Ga naar margenoot56 bevonden mooght worden Ga naar margenoot57 in vrede:

15

Ga naar margenootq Ende acht Ga naar margenoot58 de lanckmoedigheyt onses Heeren Ga naar margenoot59 voor saligheyt: gelijckerwijs oock onse geliefde broeder Paulus, na de wijsheyt die hem gegeven is, Ga naar margenoot60 u-lieden geschreven heeft:

16

Gelijck oock Ga naar margenootr in alle Sendtbrieven daer in Ga naar margenoot61 van dese dingen sprekende: Ga naar margenoot62 in welcke dingen Ga naar margenoot63 sommige swaer zijn om te verstaen, die Ga naar margenoot64 de ongeleerde ende Ga naar margenoot65 onvaste [menschen] Ga naar margenoot66 verdraeijen, gelijck oock de andere schriften, Ga naar margenoot67 tot haer eygen verderf.

17

Ghy dan, geliefde, Ga naar margenoot68 [sulcks] te voren wetende, Ga naar margenoot69 wacht u dat ghy niet door de verleydinge Ga naar margenoot70 der grouwelicke menschen mede Ga naar margenoot71 afgeruckt en wort, ende Ga naar margenoot72 uytvalt Ga naar margenoot73 van uwe vastigheyt:

18

Maer Ga naar margenoot74 wast op in de genade ende kennisse onses Heeren ende Salighmakers Iesu Christi. Ga naar margenoot75 Hem zy de heerlickheyt, beyde Ga naar margenoot76 nu, ende Ga naar margenoot77 in den dagh der eeuwigheyt. Amen.

Eynde van den tweeden Algemeynen Sendtbrief PETRI.

margenoot1
Dit woort moet daer by gedaen worden, om dat de Apostel spreeckt in ’t getal van velen, van beyde sijne Sendtbrieven.
margenoota
2.Petr. 1.13.
margenoot2
Gr. in vermaninge, ofte, indachtighmakinge.
margenoot3
Namelick, in de leere des Euangeliums.
margenoot4
Ofte, verstant.
margenoot5
Namel. van den Messia ende den staet sijns Rijcks in het Nieuwe Testament.
margenoot6
D. aen onse leere, die wy u geleert hebben niet uyt ons eygen goetduncken ofte autoriteyt, maer als Apostelen des Heeren Christi. Siet Cap. 1. vers 21. Beyde dese worden seer bequamelick by een gestelt, als zijnde t’samen den gront der Christelicke leere. Siet dergelijcke Ephes. 2.20.
margenootb
1.Timoth. 4.1. 2.Timoth. 3.1. Iude vers 18.
margenoot7
Dat is, voornamelick.
margenoot8
Dat is, in de laetste dagen. Siet 2.Timoth. 3.1.
margenoot9
Namelick, die spotten sullen soo met de voorseggingen Godts in sijn woort, voornamelick van het laetste oordeel, ende van het eynde der werelt, als oock met de gene die deselve gelooven, houdende haer voor slechte ende al te licht geloovende lieden. Siet van deselve Psalm 1. vers 1. Iesa. 22.13.
margenoot10
D. volgende de quade lusten hares vleeschs, in alle ongebondenheyt des levens. Gelijck de Nicolaiten ende haers gelijcke deden.
margenoot11
Namel. spotswijse.
margenootc
Ezech. 12.22.
margenoot12
D. blijft de vervullinge deser belofte, ende voorsegginge? Dit vragen is soo veel als ontkennen.
margenoot13
Namelick, om te oordeelen de levende ende de doode, ende de werelt te vernieuwen.
margenoot14
Dat is, de voorouders.
margenoot15
D. gestorven. siet Matth. 9.24. 1.Corinth. 11.30. 1.Thess. 4.13. Dit woort schijnen sy oock spotswijse te gebruycken, als of het wel tijt ware dat de vaders uyt den slaep souden opgeweckt worden, soo daer een opstandinge der dooden, ende een laetste oordeel zijn soude.
margenoot16
Ofte, alsoo gelijck het van het begin der scheppinge aen geweest is. Dit is hare reden, diese stellen tegen de sekerheyt der voorseggingen van het laetste oordeel ende voleyndinge der werelt, dewijle men siet dat nu soo lange jaren, na dat de voorseggingen geschiet zijn, men geen vervullingen der selve en verneemt, maer dat alles blijft gelijck het altijt geweest is, dat het dan niet gelooffelick en is dat deselve immeermeer sullen vervult worden.
margenoot17
D. sy en willen dit niet weten ende aenmercken.
margenoot18
D. door sijne kracht ende bevel. siet Genes. 1.3. Psalm 33.9. Hebr. 1.3. Daer mede beantwoort ende wederleght Petrus het voorgeven van de spotters, ende bewijst dat het bestaen ende vergaen van hemel ende aerde staet alleen aen den wille, bevel, ende kracht Godts: waer door gelijck hyse geschapen heeft, alsoo onderhoudt hyse oock soo lange het hem belieft, ende kanse oock te niete maken door het selve woort, als ’t hem belieft.
margenootd
Genes. 1.9. Psalm 24.2.
margenoot19
Namel. uytstekende, daerse eerst mede bedeckt was, Genes. 1.9.
margenoot20
Gr. door. Het welck oock al te met in beteeckent, gelijck 1.Timoth. 2.15. alsoo oock hier, dewijle de wateren zijn als de vastigheyt daer in de aerde is ende vast staet. siet Psalm 24.2.
margenoote
Gen. 7.10, 21.
margenoot21
Namel. hemel ende aerde. Want die hebben beyde hare wateren tot de sundtvloet gebracht, gelijck uytdruckelick getuyght wort, Genes. 7.11.
margenoot22
D. de menschen ende beesten, die doe in de werelt waren ende leefden: uytgenomen die in de Arke behouden wierden.
margenoot23
Namel. door het woort ende bevel Godts. Ende wil d’Apostel daer mede bewijsen, dat gelijck Godt, als ’t hem belieft heeft, door sijne kracht de eerste werelt heeft doen vergaen met het water, dat hy oock de tweede ende tegenwoordige werelt met het vyer kan ende sal doen vergaen, wanneer ’t hem sal believen: gelijck in ’t volgende vers verklaert wort.
margenootf
Psalm 102.27. Iesa. 51.6. Hebr. 1.11. 2.Petr. 3.10.
margenoot24
D. bewaert, gelijck men eenen schat wech leght in de schatkamer, om tot sijner tijt, als het ons belieft, uytgegeven ende besteedt te worden.
margenootg
2.Thessal. 1.8.
margenoot25
Namel. om daer door verbrant te worden. siet Psalm 50.3. 2.Thessal. 1.8.
margenoot26
D. des laetsten algemeynen oordeels: ofte, der verdoemenisse, gelijck de volgende woorden verklaren.
margenooth
Psalm 90.4.
margenoot27
Ende dat derhalven wy ons niet en moeten verwonderen, dat de Heere, na onse meyninge, soo lange vertoeft met het volbrengen sijner belofte, alsoo hy de tijden niet en reeckent kort ofte langh na ons duncken, overmits hy eeuwigh is, ende aen de tijden niet en is gebonden.
margenooti
Habak. 2.3.
margenoot28
Of, en vertraeght niet aengaende de belofte, D. en stelt de volbrenginge van de belofte niet uyt, boven den tijt die hy daer toe bestemt heeft.
margenootk
1.Petr. 3.20. 2.Petr. 3.15.
margenoot29
Dat is, uytstel boven den bestemden tijt.
margenootl
Iesa. 30.18. Rom. 2.4.
margenoot30
Namel. die geroepen zijn tot de kennisse Christi ende in hem gelooven: voor hoedanige hy na ‘t oordeel der liefde houdt alle de gene aen welcke hy schrijft. siet Cap. 1. vers 1.
margenootm
Ezech. cap. 18. vers 32. ende 33.11. 1.Timoth. 2.4.
margenoot31
Namel. uyt ons, die krachtelick geroepen zijn ende noch sullen worden. Want alsoo Godt al wat hy wil, doen kan ende oock doet, soo en kan dit niet verstaen worden van alle ende een yeder mensche, dewijle de Schrifture ende de ervarentheyt selve getuygen, dat alle menschen niet saligh en worden, maer vele verloren gaen.
margenoot32
Namel. uytverkorene, van welcke hy hier spreeckt, Apoc. 6.11.
margenoot33
Namel. dat over sulcks daer toe haer tijt gegeven worde.
margenoot34
D. de jonghste ofte laetste dagh, als de Heere komen sal ten oordeele.
margenootn
Matth. 24. versen 43, 44. 1.Thessal. 5.2. Apoc. 3.3. ende 16.15.
margenoot35
D. onvoorsiens. Siet d’aenteeckeninge op 1.Thess. 5.2.
margenoot36
Namel. dagh des Heeren.
margenoot37
Namelick, gelijck in een groot onweder, ofte groote stortinge van water, gehoort wort.
margenoot38
Hoe dat dit voorby gaen, ofte vergaen van hemel ende aerde, geschieden sal, zijn verscheydene meeningen, soo van oude als van nieuwe Leeraers. Sommige meynen dat de substantie ofte het wesen selve der werelt teenemael sal vergaen ende vernietight worden. Andere, dat alleen de hoedanigheden der selve sullen vergaen ende verandert worden, ende de substantie ofte wesen blijven. Welcke meyninge wel de gemeynste ende waerschijnlickste is. Siet Psalm 102.26, 27. Rom. 8.19.
margenoot39
Namelick, uyt welcke alle lichamelicke schepselen bestaen, D. het vyer, de lucht, het water, ende de aerde.
margenoot40
Gr. los gemaeckt, ofte, ontbonden worden.
margenoot41
Namel. die de aerde uyt haer voort brenght, ofte die de menschen op de aerde gemaeckt ende gebouwt hebben.
margenoot42
Namelick, door dat vyer, waer van gesproken is vers 7.
margenoot43
D. vergaen sullen. Siet vers 10.
margenoot44
D. hoe grooten vlijt behoort ghy dan aen te wenden, om soodanige te zijn in ware Godtsaligheyt, dat ghy in dien verschrickelicken dagh meught bestaen, ende plaetse vinden in de toekomende werelt.
margenoot45
Namelick, met lijdtsaemheyt.
margenoot46
Namelick, met verlangen.
margenoot47
D. des Heeren Iesu Christi: gelijck Titum 2. vers 13. Of, Godts des Vaders, die sijn gerichte houden sal door den Soon, Actor. 17.31.
margenooto
Psalm 50.3. 2.Thess. 1.8.
margenoot48
Ofte, door welcke, Namel. toekomste van den dagh Godts.
margenoot49
Siet hier van versen 7, 10.
margenootp
Iesa. 65.17. ende 66.22. Apoc. 21.1.
margenoot50
Namel. ofte van een nieuwe substantie ende wesen: ofte, met nieuwe hoedanigheden verciert, ende daer door als vernieuwt. Siet d’aenteeckeninge op vers 10.
margenoot51
Namel. nieuwe hemelen ende aerde. Want hy spreeckt in het getal van vele.
margenoot52
D. menschen die van de sonde gerechtveerdight zijn, ende anders niet als gerechtigheyt sullen plegen. Daer dese aerde vol is van boose ende ongerechtige menschen.
margenoot53
Dat is, woonen sal, Dat is, daer de rechtveerdige menschen een vaste plaetse sullen hebben, ende altijt daer in blijven, ende gerechtigheyt oeffenen.
margenoot54
Namelick, van de sonden ende besmettingen der werelt. Want andersins en leeft niemant sonder eenige vlecke, 1.Reg. 8. vers 46. Psalm 19.13. Prov. 20.9. Iacob. 3.2. 1.Ioan. 1.8. maer den geloovigen wort de onbevlecktheyt Christi, als hare eygene, toegereeckent, Ephes. cap. 5. versen 26, 27. ende sy wachten haer dat de sonden over haer niet en heerschen, Rom. cap. 6. vers 12.
margenoot55
Namelick, van den Heere Iesu Christo.
margenoot56
Namel. als hy sal komen om te oordeelen. Want gelijck yemant als dan sal worden gevonden, alsoo sal hy geoordeelt worden, Eccles. cap. 11. vers 3. Matth. cap. 24. vers 46.
margenoot57
Dat is, hebbende een gerust gemoedt ende een goede conscientie voor Godt, ende met de menschen in vrede levende.
margenootq
Rom. 2.4.
margenoot58
Namelick, die hy gebruyckt, sijne toekomste ten oordeele uytstellende, om de menschen tijt te geven tot bekeeringe.
margenoot59
Dat is, voor een sake die gantsch dienstigh is tot bevoorderinge uwer saligheyt.
margenoot60
Namelick, geloovige Ioden: het welck hy gedaen heeft door den Sendtbrief aen den Hebreen. Siet Hebr. 6.2. en 10.36, 37.
margenootr
Rom. 8.19. 1.Corinth. 15.24. 1.Thessal. 4.15.
margenoot61
Namel. van welcke ick u nu onderwesen ende vermaent hebbe, Namelick, van de toekomste Christi ten oordeele, van de voleyndinge der werelt, van de valsche leeraers ende spotters, die opstaen sullen, etc.
margenoot62
Of, onder welcke dingen.
margenoot63
Namel. dingen, ofte spreucken. Hy en seght dan niet dat al wat in de Schrifture geleert wort soude swaer zijn om te verstaen, maer alleen sommige dingen, voornamelick, die van toekomende saken, ofte van den raet Godts over toekomende dingen spreken: welcke hoewelse swaer zijn om begrepen te worden, nochtans klaer genoegh voorgestelt worden, soo veel den geloovigen daer van ter saligheyt noodigh is te weten: gelijck oock alles wat ter saligheyt noodigh is te weten, in de Heylige Schrifture klaerlick genoegh geleert ende uytgedruckt wort. Siet Deuter. 29.29. ende 30.11. Psalm 19.8. ende 119.105. Prov. cap. 6. vers 23. 2.Corinth. 4.3. 2.Petr. 1.19.
margenoot64
Ofte, onervaren, Namel. in Goddelicke dingen.
margenoot65
Ofte, onbevestighde: die in den rechten gront der Christelicke leere niet en zijn bevestight.
margenoot66
Namelick, met valsche uytleggingen daer op te maken: ende quade gevolgen ofte consequentien daer uyt te trecken. Siet Rom. 3. versen 5, 8. ende 9.19. ende 11.1.
margenoot67
Waer mede aengewesen wort niet het ooghmerck datse daer mede voor hebben, maer de uytkomste die daer op volgen sal.
margenoot68
Namel. datter sulcke verleyders ende spotters sullen opstaen, ende dat hare ende harer navolgers uytkomste soodanige sal zijn.
margenoot69
Gr. bewaert.
margenoot70
Namel. der valsche leeraers ende spotters, die geen wetten onderworpen en willen zijn.
margenoot71
Ofte, afgeleyt.
margenoot72
Namel. verlatende de gesonde leere, ende sulcke dwalingen aennemende. Want hoewel het seker is, dat het onmogelick is dat de uytverkorene alsoo sullen konnen verleyt worden, datse geheelick uytvallen, Matth. 24.24. soo hebbense nochtans dusdanige vermaningen ende waerschouwingen van noode, om door deselve, als ordinarise middelen, opgeweckt ende staende gehouden te worden, datse niet uyt en vallen. Siet 1.Corinth. 10.12, 13.
margenoot73
Dat is, van den vasten gront uwes geloofs die ghy eenmael geleght hebt.
margenoot74
D. neemt dagelicks meer ende meer toe in de Christelicke leere. Een gelijckenisse genomen van kinderen die allenghskens opwassen tot volkomene grootte ende mannelicken ouderdom. Siet van deselve Ephes. 4.13, 14.
margenoot75
Namel. den Heere Iesu Christo. Ende alsoo dese lofsegginge alleen toekomt den eenigen waren Godt, soo is dit een klaer bewijs van de Godtheyt Christi.
margenoot76
D. in dit leven.
margenoot77
D. in den tijt na dit leven, die eeuwelick dueren sal.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken