Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 D’Apostel verklaert dat hy de belofte van de vergevinge der sonden voorgestelt heeft, niet om die te misbruycken tot sondigen, maer tot troost der sondaren. 3 ende vermaent de gene, die Christum kennen, tot onderhoudinge der geboden Christi. 7 leerende dat sulcks ten verscheyden aensien een nieuw ende een oudt gebodt is. 9 Daer na tot liefde des naesten. 13 Ende past dese vermaninge op de vaders, jongelingen, ende kinderen. 15 Leert dat de Christenen de werelt, ende het gene daer in is, niet en moeten lief hebben. 18 ende haer wachten van de verleydinge der valsche leeraers ende Antichristen. 20 Wijst haer aen dat de salvinge des Heyligen Geests, die sy hebben, haer sal bewaren, soo van de begeerlickheyt der werelt, als van de verleydinge der Antichristen, 22 die hy beschrijft. 25 Stelt haer voor de belofte des eeuwigen levens. 27 ende beschrijft de kracht der salvinge des Heyligen Geests, die sy ontfangen hadden. 28 ende vermaent haer stantvastelick te blijven by de leere Christi, om in sijne verschijninge vrymoedelick te mogen bestaen. 29 ende gerechtigheyt te oeffenen, tot betooninge datse wedergeboren zijn.

1

MYne Ga naar margenoot1 kinderkens, ick schrijve u dese dingen, Ga naar margenoot2 op dat ghy niet en sondiget: Ga naar margenoot3 ende indien yemant gesondight heeft, Ga naar margenoot4 wy hebben Ga naar margenoota eenen Ga naar margenoot5 voorsprake Ga naar margenoot6 by den Vader, Iesum Christum Ga naar margenoot7 den rechtveerdigen.

2

Ende hy is Ga naar margenootb een Ga naar margenoot8 versoeninge Ga naar margenoot9 voor onse sonden: ende niet alleen voor Ga naar margenoot10 de onse, maer oock voor [de sonden] Ga naar margenootc Ga naar margenoot11 der geheeler werelt.

3

Ende hier aen kennen wy dat wy Ga naar margenoot12 hem Ga naar margenoot13 gekent hebben, soo wy sijne geboden Ga naar margenoot14 bewaren.

4

Ga naar margenootd Die daer seght, Ick kenne hem, ende sijne geboden niet en bewaert, die is een leugenaer, ende in dien Ga naar margenoot15 en is de waerheyt niet:

5

Maer soo wie sijn woort bewaert, in dien is waerlick Ga naar margenoot16 de liefde Godts Ga naar margenoot17 volmaeckt geworden: Ga naar margenoote Ga naar margenoot18 hier aen kennen wy dat wy Ga naar margenoot19 in hem zijn.

6

Die seght dat hy Ga naar margenoot20 in hem blijft, Ga naar margenootf die moet oock selve alsoo wandelen, Ga naar margenoot21 gelijck hy gewandelt heeft.

7

Broeders, ick en schrijve u Ga naar margenootg Ga naar margenoot22 geen nieuw gebodt, maer een oudt gebodt, dat ghy Ga naar margenoot23 van den beginne gehadt hebt. Dit oudt gebodt is het woort dat ghy van den beginne gehoort hebt. [kolom]

8

Ga naar margenoot24 Wederom schrijve ick u Ga naar margenooth Ga naar margenoot25 een nieuw gebodt: Ga naar margenoot26 het gene waerachtigh is in hem, Ga naar margenoot27 zy oock in u [waerachtigh:] Ga naar margenoot28 want Ga naar margenoot29 de duysternisse gaet voorby, ende Ga naar margenoot30 het waerachtige licht Ga naar margenoot31 schijnt nu.

9

Die seght dat hy Ga naar margenoot32 in het licht is, ende sijnen broeder haet, Ga naar margenoot33 die is in de duysternisse tot noch toe.

10

Ga naar margenooti Die sijnen broeder lief heeft, Ga naar margenootk blijft in het licht, ende geen Ga naar margenoot34 ergernisse en is in hem.

11

Maer die sijnen broeder haet, is in de duysternisse, ende wandelt in de duysternisse, ende en weet niet Ga naar margenoot35 waer hy henen gaet: want de duysternisse heeft sijne oogen verblint.

12

Ga naar margenootl Ick schrijve u, Ga naar margenoot36 kinderkens, Ga naar margenoot37 want de sonden zijn u vergeven Ga naar margenoot38 om sijns naems wille.

13

Ick schrijve u Ga naar margenoot39 vaders, want ghy hebt Ga naar margenoot40 [hem] gekent, Ga naar margenoot41 die van den beginne is. Ick schrijve u, Ga naar margenoot42 jongelingen, want ghy hebt Ga naar margenoot43 den boosen overwonnen. Ick schrijve u, Ga naar margenoot44 kinderen, want ghy hebt Ga naar margenoot45 den Vader gekent.

14

Ick hebbe u geschreven, vaders, want ghy hebt [hem] gekent, die van den beginne is. Ick hebbe u geschreven, jongelingen, want Ga naar margenoot46 ghy zijt sterck, ende Ga naar margenoot47 het woort Godts blijft in u, ende ghy hebt den boosen overwonnen.

15

Ga naar margenootm En hebt Ga naar margenoot48 de werelt niet lief, noch ’t gene in de werelt is: Ga naar margenootn soo yemant de werelt liefheeft, Ga naar margenoot49 de liefde des Vaders Ga naar margenoot50 en is niet in hem.

16

Want Ga naar margenoot51 al dat in de werelt is, [namelick] Ga naar margenoot52 de begeerlickheyt des vleeschs, ende Ga naar margenoot53 de begeerlickheyt der oogen, ende Ga naar margenoot54 de grootsheyt des levens, Ga naar margenoot55 en is niet uyt den Vader, maer is Ga naar margenoot56 uyt de werelt.

17

Ga naar margenooto Ende Ga naar margenoot57 de werelt gaet voorby, ende Ga naar margenoot58 hare begeerlickheyt: maer Ga naar margenoot59 die den wille Godts doet, Ga naar margenoot60 blijft in der eeuwigheyt.

18

Kinderkens, Ga naar margenoot61 het is de laetste ure: Ga naar margenootp ende gelijck ghy gehoort hebt dat Ga naar margenoot62 de An-

[Folio 145v]
[fol. 145v]

tichrist Ga naar margenoot63 komt, [soo] zijn oock nu Ga naar margenoot64 vele Antichristen geworden: waer uyt wy kennen Ga naar margenoot65 dat het de laetste ure is.

19

Ga naar margenootq Ga naar margenoot66 Sy zijn Ga naar margenoot67 uyt ons Ga naar margenoot68 uytgegaen, maer sy en waren Ga naar margenoot69 uyt ons niet: want indien sy uyt ons geweest waren, soo souden sy Ga naar margenoot70 met ons Ga naar margenoot71 gebleven zijn: Ga naar margenootr maer [dit is geschiet] op datse souden openbaer worden, datse niet Ga naar margenoot72 alle uyt ons en zijn.

20

Ga naar margenoots Ga naar margenoot73 Doch ghy hebt Ga naar margenoot74 de salvinge Ga naar margenoot75 van den Heyligen, ende ghy weet Ga naar margenoot76 alle dingen.

21

Ick en hebbe u niet geschreven om dat ghy Ga naar margenoot77 de waerheyt niet en wetet, Ga naar margenoot78 maer om dat ghy die wetet, ende om dat Ga naar margenoot79 geen leugen uyt de waerheyt en is.

22

Wie is Ga naar margenoot80 de leugenaer, dan die loochent dat Iesus Ga naar margenoot81 is de Christus? Dese is de Antichrist, Ga naar margenoot82 die den Vader ende Ga naar margenoot83 den Sone loochent.

23

Ga naar margenoott Een yegelick die den Sone loochent, Ga naar margenoot84 en heeft oock den Vader niet.

24

Ga naar margenoot85 Het gene ghylieden dan van den beginne gehoort hebt, Ga naar margenoot86 dat blijve in u. Indien in u blijft dat ghy van den beginne gehoort hebt, soo sult ghy oock Ga naar margenoot87 in den Sone ende in den Vader blijven.

25

Ende dit is Ga naar margenoot88 de belofte, die hy ons belooft heeft, [namelick] Ga naar margenoot89 het eeuwige leven.

26

Dit hebbe ick u geschreven van Ga naar margenoot90 de gene die u verleyden.

27

Ga naar margenootv Ende Ga naar margenoot91 de salvinge die ghylieden van hem ontfangen hebt, blijft in u, ende ghy en hebt niet van noode Ga naar margenoot92 dat yemant u leere: maer gelijck deselve salvinge u leert Ga naar margenoot93 van alle dingen, [soo] is Ga naar margenoot94 sy oock waerachtigh, ende en is geen leugen: ende gelijck sy u geleert heeft, Ga naar margenoot95 [soo] sult ghy Ga naar margenoot96 in hem blijven.

28

Ende nu, kinderkens, blijft Ga naar margenoot97 in hem: Ga naar margenootx op dat wanneer hy sal Ga naar margenoot98 geopenbaert zijn, wy Ga naar margenoot99 vrymoedigheyt hebben, ende wy Ga naar margenoot100 van hem niet Ga naar margenoot1 beschaemt gemaeckt en worden in sijne toekomste.

29

Indien ghy weet dat Ga naar margenoot2 hy rechtveerdigh is, soo weet ghy dat een yegelick Ga naar margenoot3 die de rechtveerdigheyt doet, Ga naar margenoot4 uyt hem geboren is.

[kolom]

margenoot1
Dit woort gebruyckt hy om sijne vriendelickheyt tegen haer te betoonen, gelijck Christus, Ioan. 13.33. ende noemt de geloovige met desen name, niet alleen om dat hy vele van haer door de predicatie des Euangeliums, gelijck als gebaert hadde, 1.Corinth. 4. vers 15. Philem. vers 10. maer oock om sijnen hoogen ouderdom.
margenoot2
Dat is, niet op dat ghy dese leere soudt misbruycken om daer op te vrijer te sondigen.
margenoot3
Ofte, maer.
margenoot4
Dat is, op dat ghy soudt weten, ende u daer mede troosten, dat wy hebben, etc.
margenoota
1.Timoth. 2.5. Hebr. 7.25.
margenoot5
Gr. paracleton, welcke tijtel beteeckent eygentlick een advocaet ofte voorspraeck, die yemants sake voorspreeckt ende uytvoert in het gerichte. Ende wort hier Christo toegeschreven, om dat hy by den Vader voor ons bidt, Rom. 8. vers 34.
margenoot6
Namelick, dien wy met onse sonden hebben vertoornt.
margenoot7
Soo wort hy toegenaemt Iesa. 53.11. Zach. 9.9. Actor. cap. 7. vers 52. om dat hy sonder eenige sonde is geweest. Siet cap. 3. vers 5. ende daerom bequaem om onse voorsprake te wesen, Hebr. 7.26. ende 1.Petr. 3.18.
margenootb
Rom. cap. 3. vers 25. 2.Corinth. 5.18. Coloss. 1.20. 1.Ioan. cap. 4. vers 10.
margenoot8
Gr. hilasmos, versoeninge, dat is, versoener: gelijck in den selven sin Paulus hem noemt hilasterion, Dat is, versoendecksel, Rom. cap. 3. vers 25. Siet de aenteeckeninge aldaer. Ende hy wort hier de versoeninge selve genaemt, om dat hy hemselven tot versoeninge heeft opgeoffert, Ioan. cap. 17. vers 19. Hebr. cap. 10. vers 14. ende dat hy alleen ende volmaecktlick ons met Godt versoent heeft, Hebr. cap. 9. vers 28.
margenoot9
Namelick, om dat hy voor deselve in onse plaetse de straffe dragende, ende daer mede de gerechtigheyt Godts voldoende, den toorne Godts stilt, ende alsoo Godt met de menschen versoent, 2.Corinth. cap. 5. vers 21.
margenoot10
Namelick, der Apostelen, ende der andere geloovige die nu leven.
margenootc
Ioan. 4.42. 1.Ioan. 4.14.
margenoot11
Dat is, van alle menschen, die in de gantsche werelt uyt alle volckeren, Ioan. 11. vers 52. Apocal. cap. 5. vers 9. noch in hem sullen gelooven. Want dat hy alle ende een yeder mensche in de geheele werelt met Godt niet en versoent, blijckt soo uyt de ervarentheyt, als oock daer uyt dat hy niet voor alle ende voor een yeder mensche den Vader en heeft gebeden, Ioan. cap. 17. vers 9. maer alleen voor de gene die in hem sullen gelooven, Ioan. cap. 17. vers 20.
margenoot12
Namelick, Iesum Christum.
margenoot13
Namel. alsoo dat wy hem oock voor onsen Salighmaker hebben erkent, hem lief hebben, ons vertrouwen op hem stellen, ende hem gehoorsamen. Want dit woort beteeckent hier, gelijck oock dickwils elders, meer als een bloote kennisse. Siet Psalm 1. vers 6. Matth. cap. 7. vers 23. 2.Timoth. 2.19.
margenoot14
Dat is, onderhouden, Namelick, met oprechten vlijt ende yver: hoewel in desen leven het selve niet gantsch volkomelick en geschiet. Siet 1.Ioan. 1.8.
margenootd
1.Ioan. 4.20.
margenoot15
Dit verklaert het voorgaende, by wijse van tegenstellinge die dese Apostel dickwils gebruyckt.
margenoot16
Namel. waer mede wy Godt lief hebben.
margenoot17
Ofte, vervult, Dat is, een oprechte ende ware liefde geworden, die alle hare deelen heeft. Siet Cap. 4. versen 12, 18. want dat noch ons geloove, noch onse liefde, in alle graden volmaeckt en is in desen leven, leert Paulus 1.Corinth. 13.9. ende Ioannes, 1.Ioan. 1.8.
margenoote
Ioan. 13.35.
margenoot18
Gr. hier in, Namelick, aen het onderhouden van Godts woort, ende als onse liefde volmaeckt geworden is.
margenoot19
Dat is, met hem, ende met sijne weldaden gemeynschap hebben.
margenoot20
D. in sijne gemeynschap is ende blijven wil. Siet Ioan. 6.56.
margenootf
Ioan. 13.15. 1.Petr. 2.21.
margenoot21
Dat is, heylighlick na het exempel sijnes levens, hoewel wy het selve niet en konnen in alles volmaecktelick navolgen, 1.Ioan. 1.8.
margenootg
2.Ioan. vers 5.
margenoot22
Namelick, als ick met dit mijn schrijven u voorhoude, ende ernstelick indrucke, het gebodt van sijnen naesten lief te hebben, het welck niet nieuw en is, alsoo het selve niet alleen in den Ouden Testamente voorgestelt wort, Levit. cap. 19. versen 17, 18. maer oock van den beginne der predicatie des Euangeliums altijt sterck is gedreven geweest, Matth. 5.44. Ioan. 15.12. Rom. 12.10. ende 13.8.
margenoot23
D. van dat ghy tot de kennisse Christi geroepen zijt.
margenoot24
Ofte, daer en tegen.
margenooth
Ioan. 13.34. ende 15.12.
margenoot25
D. dat op een nieuwe wijse van Christo ende sijne Apostelen voorgestelt ende gedreven wort: met sijn eygen exempel ende bysondere liefde bevestight is, ende door den Geest Godts in de herten der geloovige wort in geschreven, volgens de beloften des Nieuwen Verbonts, Ier. 31. vers 33. Siet d’aenteeckeninge Ioan. cap. 13. vers 34.
margenoot26
D. de liefde die waerlick in Christo tegen ons is, die zy oock waerlick in u. Siet Ioan. 13.34.
margenoot27
Ofte, is.
margenoot28
Ofte, dat de duysternisse, etc.
margenoot29
Namelick, van onwetenheyt ende godtloosheyt die te voren in de werelt was eer het Euangelium gepredickt wiert. Siet dergelijcke Rom. 13.12. 1.Thess. c. 5. vers 4. 1.Petr. 2.9.
margenoot30
Namel. der salighmakende kennisse Godts ende sijner beloften ende geboden, Ephes. 5. vers 8. 1.Ioan. c. 1. vers 7. ende 2.9.
margenoot31
Namel. in de leere des Euangeliums, die wy verkondigen.
margenoot32
D. de leere des Euangeliums kent ende aenneemt.
margenoot33
D. die steeckt noch in de voorgaende onwetenheyt ende blintheyt: ende en is over sulcks geen recht Christen.
margenooti
1.Ioan. 3.14.
margenootk
Ioan. 12 35.
margenoot34
Ofte, aenstoot. Gr. scandalon, het welck beteeckent eenen steen, ofte yet dergelijcks, dat in de wegh leght, daer aen men hem stoot, ende daer door men ten val gebracht wort, het welck lichtelick geschiet als men in duysternisse wandelt: maer die in het licht wandelt kan lichtelick sulcken aenstoot mijden, als hy wel voor hem siet, het welck de Apostel hier seght, dat de ware geloovige doen. Siet dergelijcke Psalm 119.165. Ioan. cap. 11. versen 9, 10.
margenoot35
Namelick, of hy den rechten wegh gaet ofte niet. Ofte, weet niet dat hy tot sijn verderf gaet.
margenootl
Luce 24.47. Actor. 4.12. ende 13.38.
margenoot36
Gelijck te voren vers 1. Hier en begint noch niet de afdeelinge na den ouderdom: maer in het volgende vers.
margenoot37
Ofte, dat u de sonden vergeven zijn. Alsoo oock versen 13, 14.
margenoot38
Dat is, om Christi Iesu wille. Siet Actor. cap. 4. vers 12. ende 10.43. ende de aenteeckeninge aldaer.
margenoot39
Dat is, oude lieden, die door uwe jaren groote kennisse hebt verkregen.
margenoot40
Namel. Iesum Christum.
margenoot41
Nam. der werelt, dat is, van eeuwigheyt. Siet cap. 1. vers 1.
margenoot42
Namel. die in het beste ende sterckste van u leven zijt: ende bequaem tot strijden.
margenoot43
D. den duyvel, Matth. 6.13. ende 13.19.
margenoot44
Namel. die noch jongh van jaren zijt, wiens ampt ende eere is hare ouders recht te kennen, ontsien, ende lief te hebben.
margenoot45
Namel. onses Heeren Iesu Christi, die oock onsen Vader om Christi wille geworden is, Ioan. 20.17.
margenoot46
D. gelijck jonge lieden gemeenlick sterck van lichaem zijn, soo moetense oock sterck zijn in ’t geloove om tegen den duyvel te strijden, 1.Petr. 5.9.
margenoot47
Namel. ’t welck is het geestelick sweert, waer mede ghy tegen den duyvel moet strijden, Ephes. 6.17.
margenootm
Rom. 12.2.
margenoot48
D. de dingen die buyten de rechte kennisse ende dienst Godts in dese werelt van wereltsche menschen groot geacht, begeert, ende nagetracht worden, die in ’t volgende vers worden uytgedruckt. siet Iacob. 4.4.
margenootn
Galat. 1.10. Iacob. 4.4.
margenoot49
Namel. waer mede wy Godt den Vader lief hebben.
margenoot50
Namel. overmits dese twee liefden sich strecken tot saken die tegen malkandren strijden, t’samen niet en konnen bestaen, ende d’eene liefde de andere uytdrijft. Siet Matth. 6.24.
margenoot51
D. al wat de wereltsche menschen lief hebben ende natrachten, begrepen in dese drie soorten die hier uytgedruckt worden.
margenoot52
D. de wellustigheyt. Siet Rom. 13.14.
margenoot53
D. de gierigheyt, ende begeerte van rijckdommen, die hier der oogen wort genaemt, om dat het aenschouwen deser goederen de begeerte der selve opweckt, ende dat de oogen der gierigaerts daer mede nimmermeer verzadight en worden, maer willen alles hebben watse sien. Siet Prov. 27.20. Eccles. 4.8.
margenoot54
Ofte, trotzheyt, Dat is, de eergierigheyt ofte hoovaerdigheyt, die de wereltsche menschen in haren staet ende leven allesins betoonen in groote kostelickheyt, pracht, ende verheffinge boven haren naesten. De Apostel dese sonden beschrijvende benaemtse met den name van begeerlickheyt, overmits sy uyt de aengeborene verdorventheyt voort komen, Iacob. 1.15. om alsoo de wortel der selve uyt te trecken.
margenoot55
Dat is, en is van Godt in der menschen herten niet ingeplant, noch en behaeght Gode niet.
margenoot56
Dat is, uyt de verdorvene nature der wereltsche menschen.
margenooto
Psalm 90. vers 10. Iesa. cap. 40. vers 6. 1.Corinth. 7.31. Iacob. 1.10. ende 4.14. 1.Petr. 1.24.
margenoot57
D. de wereltsche menschen.
margenoot58
D. alle de goederen ende wellusten daer toe der selver begeerlickheyt sich streckt.
margenoot59
Namel. in het vlieden van dese begeerlickheden ende sonden.
margenoot60
D. sal het eeuwige leven hebben.
margenoot61
D. wy beleven nu de laetste tijt des werelts, van welcke te voren geseght is, dat in deselve de Antichrist sal komen, ende vele valsche leeraers sullen opstaen. Siet Matth. 24.5. 1.Corinth. 10.11. 2.Thess. 2.3. 1.Timoth. cap. 4. vers 1. 2.Timoth. 3.1. 2.Petr. cap. 3. vers 3.
margenootp
Matth. 24.5. 2.Thess. 2.3.
margenoot62
Gr. ho antichristos, welck woort beteeckent in het gemeyn yemant die, onder den name van Christen te zijn, hem stelt tegen de leere van Christi persoon ende ampt: ende in ’t bysonder een onder deselve bysonderlick uytstekende, die niet en bestaet in een persoon alleen, maer in verscheydene malkandren in eenen staet succedeerende, ofte in malkanders plaetse komende, gelijck men door den Keyser van Roomen dickwils verstaet niet alleen den regeerenden Keyser, maer oock alle de gene die in het Keyserrijck d’een na den anderen succedeeren. Hier spreeckt d’Apostel van den uyt stekenden Antichrist, gelijck het Griecks woordeken ho te kennen geeft, die 2.Thess. 2.3, etc. ende in de Openbaringe Ioannis doorgaens beschreven wort.
margenoot63
D. komen sal, ofte, gelijck als op de wegh is om te komen. siet 2.Thess. 2. vers 7.
margenoot64
D. vele valsche leeraers onder de Christenen, die voorloopers van den grooten Antichrist zijn geweest, ende van eenen geest gedreven, want hier wort dat woort in het gemeyn ende in het breede genomen.
margenoot65
Namelick, volgens de voorseggingen Christi ende der Apostelen, te voren aengeteeckent.
margenootq
Psalm 41.10. Actor. 20.30.
margenoot66
Namelick, dese Antichristen ende valsche leeraers.
margenoot67
Namel. Christenen, ofte Christelicke vergaderingen.
margenoot68
D. voortgekomen, opgestaen, ende hebben haer van ons afgesondert.
margenoot69
D. uyt de ware ende oprechte Christenen, noch uyt de oprechte ende gesonde leeraers.
margenoot70
Namel. oprechte Christenen ende Leeraren.
margenoot71
Namel. in de eenigheyt des geloofs, ende by de waerheyt.
margenootr
1.Corinth. 11.19.
margenoot72
Namelick, die haer Christenen noemen, ende hare leere met Christi name bekleeden. siet Matth. cap. 7. vers 21.
margenoots
Psalm 45.8. ende 133.2. 2 Corinth. 1.21. Hebr. 1.9.
margenoot73
Gr. ende. De Apostel wijst den geloovigen nu aen het recht middel om de verleydingen der Antichristen te ontkomen, namelick datse vast blijven by de leere diese door de verlichtinge des Heyligen Geests eens hebben geleert ende aengenomen.
margenoot74
Ofte, de salve: waer door hy verstaet de genadige werckinge des Heyligen Geests, waer door sy wedergeboren, ende met de salighmakende kennisse Christi verlicht ende versterckt zijn, die by de uytstortinge van een kostelicke salve wort vergeleken. siet Psalm 45. vers 8. ende 133.2.
margenoot75
Dat is, van Christo Iesu, die alsoo genaemt wort Psalm 16. vers 10. Dan. 9.24. Actor 2.27. Siet de aenteeckeningen aldaer: ende de reden Hebr. 7.26. Van hem hebben alle geloovige dese gave, Ioël 2.28. Ioan. 1. vers 16. ende 14.26.
margenoot76
Namel. die u ter saligheyt noodigh zijn te weten, ende daer van ick u schrijve.
margenoot77
Namel. der leere des Euangeliums.
margenoot78
D. om u de gedachtenisse van het gene ghy weet te ververschen, ende u daer door in de waerheyt meer ende meer te verstercken tegen de verleydingen.
margenoot79
Gr. dat alle leugen uyt de waerheyt niet en is, Dat is, om dat geen leugen, dat is, geen valsche leere, uyt de waerheyt, dat is, uyt de leere des Euangeliums, die wy prediken, en is.
margenoot80
Dat is, de voornaemste valsche leeraer.
margenoot81
Gr. niet en is, Dat is, die de waerheyt loochenende seght dat Iesus niet en is de Christus, dat is, de Messias, de Gesalfde, de beloofde Salighmaker. Siet Ioan. cap. 20. vers 31.
margenoot82
Hoe de Vader wort geloochent, wort naerder in het volgende vers verklaert.
margenoot83
De Sone Godts de Heere Iesus Christus wort geloochent, niet alleen ten aensien van sijnen persoon, wanneer men loochent ofte sijne Godtlicke, ofte sijne ware menschelicke nature, ofte dergelijcke: maer ten aensien van sijn ampt, als men loochent dat hy de Salighmaker is, ofte dat hy de eenige ende volmaeckte Salighmaker is, ende als men beneffens hem noch andere middelaers tot de saligheyt stelt, etc.
margenoott
Luce 12.9. 2.Tim. 2.12.
margenoot84
Dat is, loochent oock genoeghsamelick den Vader, overmits de Vader sonder sijnen Sone niet en kan noch zijn, noch recht gekent worden. siet Ioan. 8.19. ende 10. vers 30. In sommige Griecksche boecken worden hier noch by gevoeght dese woorden, die den Sone beljdt, heeft oock den Vader.
margenoot85
Namelick, van de suyvere leere des Euangeliums die u van Christo ende de Apostelen van eersten aen gepredickt is geweest.
margenoot86
D. volherdet ghy in deselve volstandelick.
margenoot87
D. in de oprechte ende salighmakende leere van den Vader ende van den Soon. Ofte, in de gemeynschap des Vaders ende des Soons, Cap. 1. vers 3.
margenoot88
Dat is, het gene Christus ons in den Euangelio belooft heeft.
margenoot89
Siet Matth. 19. vers 29. ende 25.46. Ioan. 3.15, 16. ende 5.24. ende 6.33, 54. ende 10.10. ende 17. vers 2. ende doorgaens in den Euangelio.
margenoot90
Namelick, op dat ghy des te beter ende sorghvuldiger van hare verleydinge u soudet mogen wachten.
margenootv
Ierem. 31.34. Hebr. 8.11.
margenoot91
Dat is, de selve genade des Heyligen Geests, dien u Christus heeft gegeven, om u te verlichten met de kennisse der waerheyt: gelijck vers 20.
margenoot92
Namelick, dese dingen, dewijle ghyse alreede weet, ofte de gronden der Christelicke leere, die ghy alreede geleght hebt.
margenoot93
D. van alle dese dingen: ofte van al wat u noodigh is ter saligheyt te weten. siet vers 20.
margenoot94
Namelick, de salvinge.
margenoot95
Dat is, soo blijft in hem: een Hebreeusche wijse van spreken. Ofte, hy spreeckt alsoo om te toonen het goet vertrouwen dat hy hadde van hare stantvastigheyt.
margenoot96
Namelick, Christo: gelijck uyt het volgende ende het voorgaende 24 vers blijckt.
margenoot97
Namelick, Christo, D. by sijne gemeynschap ende leere, die met geloove vast houdende.
margenootx
Marc. 8.38. 1.Ioan. 3.2.
margenoot98
Namelick, in sijne toekomste ten oordeele, gelijck de volgende woorden verklaren. siet oock Cap. 3. vers 2.
margenoot99
Namelick, om te bestaen in sijn oordeel voor hem, vertrouwende dat hy ons niet verdoemen, maer vry spreken sal.
margenoot100
Ofte, voor hem niet beschaemt en worden.
margenoot1
Namelick, gelijck alle ongeloovige ende godtloose sal wedervaren.
margenoot2
Namelick, Godt de Vader, ofte Christus, van welcke hy in de voorgaende woorden heeft gesproken.
margenoot3
Dat is, die Godtsalighlick leeft.
margenoot4
Dat is, van hem geestelick wedergeboren is. siet 1.Ioan. 3.9.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken