Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 Christus beveelt dat de vijfde Sendtbrief geschreven worde aen den Engel der gemeynte van Sardis. 2 dien hy vermaent tot meerder wackerheyt, ende sorghvuldigheyt. 3 of anders dreyght hy over hem te komen als een dief in der nacht. 4 Belooft den genen die hare kleederen niet bevleckt en hebben, dat sy met hem sullen wandelen, ende dat hy haren naem niet en sal uytdoen uyt het boeck des levens. 7 Beveelt daer na den sesten Sendtbrief te schrijven aen den Engel van Philadelphia. 8 dien hy prijst over sijne stantvastigheyt. 9 ende belooft dat Ioden sullen komen aenbidden voor sijne voeten, ende dat hy hem bewaren sal in de versoeckinge. 12 Belooft dat hy den overwinner sal maken tot een pilaer in den tempel Godts, ende een inwoonder des nieuwen Ierusalems. 14 Beveelt eyndelick den sevenden Sendtbrief te schrijven aen den Engel der gemeynte van Laodicea. 15 welckers laeuwigheyt hy berispt, 17 ende ydelen roem ofte waen van rijckdom. 18 Raet hem gout te koopen, dat in het vyer beproeft is, ende kleederen, ende oogensalve. 20 Betuyght dat hy aen de deure klopt, ende belooft den overwinner, dat hy hem sal geven te sitten aen sijne tafel, ende op sijnen throon.

1

ENde schrijft aen Ga naar margenoot1 den Engel der gemeynte die te Ga naar margenoot2 Sardis is, Dit [kolom] seght Ga naar margenoot3 die Ga naar margenoota de seven Geesten Godts heeft, ende Ga naar margenootb de seven sterren, Ick weet uwe wercken, dat ghy Ga naar margenoot4 den naem hebt dat ghy leeft, ende ghy zijt doot.

2

Ga naar margenoot5 Zijt wakende, ende versterckt het overige Ga naar margenoot6 dat sterven soude: want ick en hebbe uwe wercken Ga naar margenoot7 niet vol gevonden Ga naar margenoot8 voor Godt.

3

Gedenckt dan Ga naar margenoot9 hoe ghy het ontfangen ende gehoort hebt, ende bewaert het, ende Ga naar margenootc bekeert u. Indien ghy dan niet en waket, soo sal ick over u komen Ga naar margenootd Ga naar margenoot10 als een dief, ende ghy en sult niet weten op wat ure ick over u komen sal.

4

Doch ghy hebt [eenige] weynige Ga naar margenoot11 namen oock te Sardis, die Ga naar margenoot12 hare kleederen niet bevleckt en hebben, ende sy sullen Ga naar margenoot13 met my wandelen Ga naar margenoot14 in witte [kleederen:] overmits Ga naar margenoot15 sy het weerdigh zijn.

5

Die overwint, die sal bekleet worden met witte kleederen: ende Ga naar margenoot16 ick en sal sijnen name geensins uyt doen Ga naar margenoote uyt het boeck des levens, ende Ga naar margenootf ick sal Ga naar margenoot17 sijnen name belijden voor mijnen Vader, ende voor sijne Engelen.

6

Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeynten seght.

7

Ende schrijft aen den Engel der gemeynte die in Ga naar margenoot18 Philadelphia is, Dit seght Ga naar margenoot19 de Heylige, Ga naar margenootg de Waerachtige, Ga naar margenooth die Ga naar margenoot20 den sleutel Davids heeft: die opent, ende niemant en sluyt: ende hy sluyt, ende niemant en opent:

8

Ick weet uwe wercken: siet, ick hebbe Ga naar margenoot21 een geopende deure voor u gegeven, ende niemant en kan die sluyten: want ghy hebt Ga naar margenoot22 kleyne kracht, ende ghy hebt mijn woort bewaert, ende en hebt mijnen name niet verloochent.

9

Siet, ick geve [u eenige] Ga naar margenooti uyt de Synagoge des satans, dergene die seggen datse Ioden zijn, ende en zijn ’t niet, maer liegen:

[Folio 152r]
[fol. 152r]

siet, Ga naar margenoot23 ick sal maken, dat sy sullen komen, ende Ga naar margenoot24 aenbidden voor uwe voeten, ende bekennen dat ick u lief hebbe.

10

Om dat ghy Ga naar margenoot25 het woort mijner lijdtsaemheyt bewaert hebt, soo sal ick oock u Ga naar margenoot26 bewaren uyt de ure Ga naar margenoot27 der versoeckinge, die over de geheele werelt komen sal, om te versoecken die op de aerde woonen.

11

Siet, ick kome haestelick: Ga naar margenootk Ga naar margenoot28 houdt dat ghy hebt, op dat niemant Ga naar margenoot29 uwe kroone en neme.

12

Die overwint, ick sal hem maken Ga naar margenootl Ga naar margenoot30 tot een pilaer in den tempel mijns Godts, ende Ga naar margenoot31 hy en sal niet meer daer uyt gaen: ende Ga naar margenoot32 ick sal op hem schrijven Ga naar margenootm Ga naar margenoot33 den naem mijnes Godts, ende den naem der stadt mijns Godts, [namelick] Ga naar margenootn Ga naar margenoot34 des nieuwen Ierusalems, Ga naar margenoot35 die uyt den hemel van mijnen Godt afdaelt, ende Ga naar margenoot36 [oock] mijnen nieuwen naem.

13

Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeynten seght.

14

Ende schrijft aen den Engel van de gemeynte Ga naar margenoot37 der Laodicensen, Dit seght Ga naar margenooto Ga naar margenoot38 de Amen, Ga naar margenoot39 de trouwe ende waerachtige Getuyge, Ga naar margenootp Ga naar margenoot40 het Begin der scheppinge Godts:

15

Ick weet uwe wercken, dat ghy Ga naar margenoot41 noch kout en zijt, noch heet: och oft ghy kout waert, ofte heet!

16

Soo dan, om dat ghy laeuw zijt, ende noch kout noch heet, ick sal u Ga naar margenoot42 uyt mijnen mont spouwen.

17

Want Ga naar margenoot43 ghy seght, Ick ben rijck, ende verrijckt geworden, ende en hebbe geens dinghs gebreck: ende ghy en weet niet dat ghy zijt elendigh, ende jammerlick, ende arm, ende Ga naar margenoot44 blint, ende Ga naar margenoot45 naeckt. [kolom]

18

Ick rade u dat ghy Ga naar margenoot46 van my koopt gout Ga naar margenoot47 beproeft komende uyt het vyer, op dat ghy rijck mooght worden: ende Ga naar margenootq Ga naar margenoot48 witte kleederen, op dat ghy mooght bekleet worden, ende de schande uwer naecktheyt niet geopenbaert en worde’: ende salft uwe oogen met Ga naar margenoot49 oogensalve, op dat ghy sien mooght.

19

Ga naar margenootr Ga naar margenoot50 Soo wie ick lief hebbe, die Ga naar margenoot51 bestraffe ende Ga naar margenoot52 kastijde ick: weest dan yverigh, ende bekeert u.

20

Siet, Ga naar margenoot53 ick sta aen de deure, ende ick kloppe: Ga naar margenoot54 indien yemant mijne stemme sal hooren, ende de deure open doen, ick sal tot hem in komen, ende ick sal met hem Ga naar margenoot55 avontmael houden, ende hy met my.

21

Die overwint, ick Ga naar margenoots sal hem geven met my te sitten Ga naar margenoot56 in mijnen throon, gelijck als ick overwonnen hebbe, ende ben geseten met mijnen Vader in sijnen throon.

22

Wie ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeynte seght.

margenoot1
Siet hier voren Cap. 2. vers 1.
margenoot2
Dit was een seer groote ende vermaerde stadt in Lydien, daer eertijts het hof ende de woonplaetse van den Koningh Cresus geweest is.
margenoot3
Alsoo desen tijtel in de beschrijvinge van de verschijninge Christi, Cap. 1. niet en staet, soo meynen sommige dat die genomen is uyt de voorreden deses boecks, Cap. 1. vers 4. daer de Heylige Geest soo wort genaemt om de redenen aldaer verklaert. Want de Heylige Geest en is niet alleen de Geest des Vaders, maer oock des Soons, dien hy sijne geloovige tot eenen leydtsman ende trooster geeft, Ioan. 15.26. Galat. 4.6. Andere meynen dat dese seven geesten alhier seven Engelen zijn, daer meermaels in dese Openbaringe van wort gesproken, die in Christi hant als sijne dienaers zijn, om die te gebruycken daer het hem belieft: gelijck oock de seven sterren, de seven Engelen, ofte Opsienders der gemeynte beteeckenen, als verklaert is Capitt. 1. vers 20. Doch overmits het woort geesten in dese Openbaringe nergens van de Engelen en wort gebruyckt, soo is de eerste verklaringe de bequaemste.
margenoota
Apoc. 1.4.
margenootb
Apoc. 1.16.
margenoot4
D. den schijn dat ghy een neerstigh ende trouw Opsiender der gemeynte zijt, ende ghy en zijt het niet, gelijck het volgende vers verklaert.
margenoot5
Ofte, waeckt op, Namelick, uyt uwe slappigheyt ende geveynstheyt, gelijck Ephes. 5.14. Siet oock Ezech. 34.16.
margenoot6
Dat is, meer ende meer versuymigh soude worden, ende eyndelick verloren gaen, soo het met goede vermaningen ende exemplen niet en wort opgeweckt ende gesterckt.
margenoot7
Gr. niet vervult, Dat is, niet oprecht, niet ernstigh noch yverigh genoegh. Want anders struyckelen oock de allerheylighste in velen, Iacob. cap. 3. vers 2.
margenoot8
Andere lesen, voor mijnen Godt: D. hoewel ghy de menschen met desen schijn kondt voldoen, Godt en is met den schijn niet te vreden, maer vereyscht een oprecht gemoedt, ende een ernstige daet.
margenoot9
Dat is, wat last ghy ontfangen, ende wat leere ghy van de Apostelen gehoort hebt, als ghy tot desen dienst zijt geroepen.
margenootc
Apoc. cap. 3. vers 19.
margenootd
Matth. 24.43. 1.Thessal. 5.2. 2.Petr. 3.10. Apocal. cap. 16. vers 15.
margenoot10
Dat is, haestigh ende onvoorsiens, gelijck Matth. cap. 24. vers 43. het welck ofte van een haestige doot over hem, ofte van andere straffen kan verstaen worden.
margenoot11
Dat is, persoonen, gelijck Actor 1.15.
margenoot12
Dat is, die haer selven met onsuyvere leere, ende met een onkuysch leven, als de Nicolaiten, niet en hebben ontreynight. Siet 1.Thessal. cap. 4. vers 4. Dese gelijckenisse gebruyckt oock Iudas vers 23.
margenoot13
Waer van Christus een exempel ofte proeve gegeven heeft, Matth. 17.2.
margenoot14
Namelick, als overwinners der sonde ende der werelt. Want de witte kleederen zijn eertijts teeckenen geweest van triumphe ende heerlickheyt, gelijck blijckt uyt het volgende vers. Siet oock hier na Cap. 7. vers 9. ende Cap. 19. vers 14.
margenoot15
Dese weerdigheyt in haer en komt niet uyt hare krachten noch verdiensten, maer van Christo, ende om Christi verdiensten wille, dewijle haer Christus door sijne verdiensten soodaniger vergeldinge uyt genade weerdigh acht ende weerdigh maeckt. Siet 2.Corinth. cap. 3. versen 4, 5. 2.Thessal. 1. versen 5, 11. Hebr. cap. 13. vers 21.
margenoot16
Dit wort geseght tot troost der geloovige, die in twijfelinge souden mogen komen over hare verkiesinge. Niet dat yemant die waerlick geschreven is in het boeck des levens, daer uyt kan gedaen worden, want het tegendeel blijckt uyt Apoc. 13.8. ende 17.8. ende 20.15. ende 21.27. maer om dat eenige ten aensien van de roepinge ende hare belijdenisse daer in schijnen geschreven te zijn, die daer na met der daet toonen, dat sy daer in niet en zijn geschreven, gelijck Psalm 69. vers 29. verklaert wort, datse uytgedaen worden uyt het boeck des levens, ende datse met de rechtveerdige niet en worden geschreven; alwaer het laetste het eerste verklaert.
margenoote
Exod. 32.32. Psalm 69.29. Philip. 4.3. Apoc. 20.12. ende 21.27.
margenootf
Matth. 10.32. Luce 12.8.
margenoot17
Namelick, als mijnes waren dienaers ende discipels, Matth. 10.32.
margenoot18
Dit was een stadt in Mysien, niet verre van Lydien, alsoo genaemt van eenen Attalus Philadelphus, die dese stadt eerst hadde doen bouwen, die wel niet seer en bloeyde, om datse vele aerdtbevingen onderworpen was, maer evenwel een seer schoone ende vrome gemeynte hadde, gelijck uyt den brief selve blijckt.
margenoot19
Dese twee tijtelen worden Godt doorgaens in het Oude Testament toegeschreven, als te sien is Iesa. 6.3. Psalm 145.17. welcke Christus, als de ware Sone Godts, hemselven hier oock geeft, alsoo hy is de gene die niet alleen in hemselven heyligh is, maer oock ons heyligh maeckt: ende die waerachtigh is in alle sijne beloften ende dreygementen.
margenootg
Apocal. 3.14.
margenooth
Iob 12.14. Iesa. 22.22. Apocal. cap. 1. vers 18.
margenoot20
Dat is, der gemeynte Christi; waer van David ende sijn huys een voorbeelt was. Ende wort hier gesien op de plaetse Iesa. cap. 22. vers 22. alwaer aen Eliakim sulcke belofte wort gedaen: ende wort daer door verstaen de opperste macht van inlaten in de gemeynte, ende uytsluyten uyt deselve, ende volgens oock in ende uyt den hemel, gelijck Christus sijne gemeynte oock eene geestelicke macht, doch onder hem, belooft heeft, Matth. 16.19. ende 18.18.
margenoot21
Dat is, een sekere ende onverhinderde gelegentheyt om het Euangelium met goeden voortgangh te verbreyden, gelijck 1.Corinth. 16.9. 2.Corinth. 2.12.
margenoot22
Namelick, van u selven, ofte by u selven, om soo groot een werck te volbrengen. Dan (wil hy seggen) dewijle ghy getrouw zijt in het bewaren van mijn woort, soo sal ick u de deure door mijnen Geest openen, ende niemant, hoe seer hy daer tegen woelt, en sal sulcks verhinderen. Want de kracht Godts wort in onse swackheyt volmaeckt, 2.Corinth. cap. 12. vers 9. Andere setten het over, Ghy hebt noch een weynigh kracht, Dat is, daer is noch door mijne genade wat goets by u, namelick, dat ick in u voorts sal zegenen.
margenooti
Apocal. 2.9.
margenoot23
D. ick sal selfs uyt de Ioden, die nu gesworene vyanden mijner gemeynte zijn, eenige tot my bekeeren: gelijck namentlick in Paulo ende andere overblijfselen der genade, te voren geschiet is, ende na Christi belofte in dese gemeynte noch meer moet geschiet zijn.
margenoot24
D. haer selven u ende mijne gemeynte onderwerpen, ende haer van haren vorigen wederstant bekeeren. Een gelijckenisse genomen uyt de wijse van doen onder de volckeren van Orienten, gebruycklick by de gene die haer bekenden overwonnen te zijn. siet Psalm 72.9.
margenoot25
Alsoo wort het Euangelium genaemt, om dat het selve ons het lijden ende de lijdtsaemheyt Christi voor oogen stelt, ende ons doorgaens tot lijden ende lijdtsaemheyt vermaent.
margenoot26
D. beletten dat de versoeckinge tot u niet en sal komen: ofte soo sy komt, dat sy u aen uwe ziele niet en sal schadigen.
margenoot27
D. der vervolginge, gelijck meermaels is aengewesen. Ende schijnt hier Christus te spreken van de tienjarige vervolginge die Trajanus de geheele werelt door, korts hier na, tegen de Christenen heeft verweckt.
margenootk
Apoc. 2.25.
margenoot28
Namelick, het geloove ende een goede conscientie, gelijck Paulus verklaert 1.Timoth. 1.19.
margenoot29
Sommige verstaen dit van de kroone des leer-ampts, daer in dese Leeraer hem tot dien tijt toe wel hadde gequeten: dan het kan oock verstaen worden van de kroone des eeuwigen levens, gelijck hier voren Cap. 2. vers 10. welcke hier gedreyght wort van yemant genomen te sullen worden, wanneer hy in sorgeloosheyt sijns ampts, ofte des levens soude komen te vervallen. Ende zijn sulcke waerschouwingen middelen die daer toe dienen, op dat de geloovige in het goede volstandigh souden blijven. Want Christus belooft in het voorgaende vers, dat hy haer sal bewaren uyt de ure der versoeckinge: ende in het volgende vers, dat die een pilaer is in den tempel Godts, daer uyt hy niet meer en sal gaen.
margenootl
1.Reg. 7.21.
margenoot30
Dat is, in de gemeynte der uytverkorene mijnes Godts, die hier wort opgetimmert, ende hier namaels in den hemel sal volbouwt zijn. Ende siet hier de Apostel op de twee colomnen die in den tempel Salomons gestelt waren, waer van te lesen is 1.Reg. cap. 7. vers 15. die een verciersel ende vastigheyt daer in waren, waer van de eene van Salomon genaemt is Iacin, dat is, hy sal bevestigen, ende de andere Bohaz, dat is, in hem is sterckte. Siet oock Galat. cap. 2. vers 9.
margenoot31
Namelick, gelijck dese pilaren, die schaduwen waren in den tempel des Ouden Testaments, van de Chaldeen daer uyt zijn wech gevoert, als te sien is Ierem. cap. 52. vers 17. Want die een pilaer is in de gemeynte der ware uytverkorene, en kan niet vervoert worden, Matth. 24.24. ende en wort noyt uytgeworpen, Ioan. cap. 6. vers 37.
margenoot32
Namel. gelijck men op de colomnen eenige eertijtelen plagh te schrijven, ende gelijck de twee colomnen in den tempel Salomons dese twee namen oock voerden, waer van te voren geseght is.
margenootm
Apocal. cap. 22. vers 4.
margenoot33
Namelick, tot een teecken dat hy Gode als een eygendom toekomt, gelijck wy plegen dingen die ons eygen zijn met onsen naem te teeckenen: ende gelijck oock eertijts de soldaten met den naem harer Overste, ende de dienstknechten met den naem van hare heeren plaghten geteeckent te worden. Siet hier na Cap. 7. vers 3. Want hoewel wy hier weten dat wy kinderen Godts zijn, soo en is het nochtans in der daet niet geopenbaert wat wy worden sullen, 1.Ioan. cap. 3. vers 2.
margenootn
Apoc. cap. 21. versen 2, 10.
margenoot34
Dat is, der ware gemeynte Christi, die hier gestelt wort tegen het uyterlick ofte oude Ierusalem, gelijck Galat. cap. 4. vers 26.
margenoot35
Namelick, ten aensien van de kracht waer door sy op de aerde wort vergadert, ende van de heerlickheyt waer mede sy ten laetsten dage sal worden aengedaen. Siet Apoc. cap. 21. vers 2, etc.
margenoot36
Namelick, tot een teecken dat hy mijn dienaer is, ende mijner heerlickheyt sal deelachtigh worden. Van welcken nieuwen naem, die Christus van den Vader na sijne verhooginge heeft verworven, siet Philip. cap. 2. versen 9, 10. Apoc. 19.12, 16.
margenoot37
Laodicea was een rijcke ende vermaerde stadt, gelegen in Phrygien aen de riviere Lycus, niet verre van Colossen, van welcke oock gewagh gemaeckt wort Coloss. cap. 2. vers 1. ende cap. 4. vers 16.
margenooto
Apoc. cap. 1. versen 5, 6.
margenoot38
Dit woort Amen wort gestelt voor eenen naem ofte tijtel Christi, gelijck Cap. 1. vers 8. Die is. Die was. ende Die komen sal. Ende gelijck Exod. cap. 3. vers 14. het woort Eheje, dat is, ick sal zijn, wort gestelt voor eenen naem ofte tijtel Godts, waer door verstaen wort de getrouwigheyt ende stantvastigheyt Christi in het volvoeren van alle beloften Godts, 2.Corinth. cap. 1. versen 19, 20.
margenoot39
Gelijck het woort Amen beteeckent de stantvastigheyt Christi in het uytvoeren van sijne beloften: alsoo beteeckenen dese woorden sijne getrouwigheyt ende waerheyt in het voorstellen van de leere der saligheyt, die hy ons uyt den schoot des Vaders heeft gebracht.
margenootp
Coloss. 1.15.
margenoot40
Dat is, een autheur ende oorspronck der scheppinge van alle dingen, gelijck Ioan. 1.3. Coloss. 1.15. Andere setten het over, Prince ofte Overste van de schepselen Godts, gelijck hy oock Hebr. cap. 1. vers 2. een erfgenaem van alle dingen genaemt wort.
margenoot41
Dat is, noch yverigh en zijt in de aengenomene waerheyt, noch vreemt daer van, als die wel de waerheyt hebt aengenomen, doch soeckt in uw’ leven ofte uytwendigen Godtsdienst u te schicken na de werelt, om ondanck ende vervolginge te ontgaen, welcke menschen erger zijn ende swaerder te rechte te brengen, als de gene die noch vreemt zijn van de waerheyt, gelijck Christus van de Pharizeen spreeckt, Ioan. 9.41. Elias van de Israëliten, 1.Reg. 18.21.
margenoot42
Niet dat sulcke laeuwe in de mont Christi ofte in Christo zijn, maer om dat sy door hare belijdenisse daer in schijnen ende roemen te zijn.
margenoot43
Dat is, ghy roemt, ofte meynt, dat ghy in alle geestelicke gaven overvloeyt, om dat het u wel gaet na de werelt, gelijck de Pharizeus meende, Luce cap. 18. maer het tegendeel is waer, gelijck Christus haer van stuck tot stuck aenwijst.
margenoot44
Namelick, in de kennisse van u selven, ende van uwe elende.
margenoot45
Namelick, van de ware gerechtigheyt ende heyligheyt, die voor Godt geldet, gelijck het volgende vers uytwijst.
margenoot46
D. begeert ofte soeckt te verkrijgen, niet door eenige uwe verdienste (want Christus seght hier dat hy naeckt ende arm was) maer uyt genade, ende om niet, door den gebede, gelijck verklaert wort Ies. 55.1. siet oock Matth. 11.28.
margenoot47
Ofte, dat gloeijende uyt het vyer komt, D. dat uyt het vyer getrocken nu de proeve heeft uytgestaen, waer door het ware geloove verstaen wort, het welck door het vyer der versoeckingen beproeft wort, 1.Petr. cap. 1. vers 7. ende dat alle de rijckdommen van Christi lijden sich toe-eygent, ende tot hem overbrenght.
margenootq
2.Corinth. 5.3. Apoc. 7.13. ende 16.15. ende 19.8.
margenoot48
Dat is, de rechtveerdigheyt ende heyligheyt Christi, waer door onse geestelicke elende ende naecktheyt voor Godt bedeckt wort, gelijck verklaert wort Apocal. cap. 7. versen 13, 14. ende 19.8.
margenoot49
Ofte, oogenwater, Dat is, het recht verstant van sijn woort, ende de kracht sijnes Geests, waer door wy gebracht worden tot kennisse van ons selven ende van de genade Godts tegen ons, Psalm 19. vers 9. ende 119. vers 105.
margenootr
Iob 5.17. Prov. 3.12. Hebr. 12.5.
margenoot50
Dese versachtinge doet Christus hier by om de scherpigheyt van de vorige vermaninge wat te matigen, dewijle die uyt liefde tegen haer voort komt.
margenoot51
Namelick, met woorden ende overtuygingen, gelijck het Griecksch woort mede brenght.
margenoot52
Namelick, met dadelicke besoeckingen ende straffingen. Siet dergelijck Hebr. 12. versen 5, 6.
margenoot53
Dese plaetse schijnt genomen uyt het Hooge liedt Salomons, Cap. 5. vers 2. daer dergelijcke kloppinge des bruydegoms Christi aen de deure van sijne slaperige bruyt beschreven wort. Ende wort daer door verstaen het geestelick aenmanen Christi, aen de deure onser conscientie, door sijn woort ende Geest, om ons uyt onse sonden ende slaperigheyt op te wecken, ende sijne vermaninge by ons plaetse te doen hebben.
margenoot54
Dit en wort niet gestelt in den vrijen wille des menschen, maer dese vermaninge is een middel waer door Christus de deure van onse herten opent, dewijle hy hier spreeckt tot leden van sijne gemeynte, waer van vele alreede des Geests Christi deelachtigh waren, welcke gave door sulcke vermaningen meer ende meer verweckt wort, gelijck Paulus tot Timotheum spreeckt, 2.Timoth. cap. 1. versen 6, 7. want niemant en komt tot Christum dan die het van den Vader gehoort ende geleert heeft, dien de Vader treckt, ende dien het van den Vader gegeven is, Ioan. cap. 6. versen 44, 45, 65. Soo dat niemant voor Christi vermaningen sijn herte open doet, dan dien Godt selve het herte eerst opent om op sijn woort acht te nemen, gelijck David bidt, Psalm 119. vers 18. ende van Lydia betuyght wort, Actor. cap. 16. vers 14. ende van alle geloovige, Philip. cap. 2. vers 13.
margenoot55
Dat is, my met hem door mijnen Geest meer ende meer vereenigen, ende mijne genade ende gunste tot sijnen troost ende versterckinge hem meer ende meer doen gevoelen, Ioan. cap. 14. versen 21, 23. ende hier namaels hem de eeuwige vreughde doen genieten, die oock by het aensitten aen een rijcke tafel wort vergeleken, Matth. 8.11. ende Luce cap. 14. vers 15.
margenoots
Matth. 19.28. 1.Corinth. 6.2.
margenoot56
Dat is, ick sal hem hier namaels mijner heerlickheyt ende macht in het oordeelen deelachtigh maken, gelijck Christus verklaert Matth. 19.28. ende Ioan. 17.5, etc. ende Paulus, Rom. 8. vers 17. 1.Corinth. 6.2, 3.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken