Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

1 Ioannes siet vier Engelen, dien macht gegeven was om het aerdtrijck te beschadigen door het ophouden der winden. 2 ende eenen anderen Enghel, hebbende een zegel Godts, die haer sulcks belet, tot dat alle dienstknechten Godts zijn geteeckent. 4 welcker getal is hondert ende vier en veertigh duysent uyt alle geslachten Israëls. 9 Daer na siet hy een ontallicke menighte uyt alle natien staende voor den throon ende voor het Lam. 10 die Godt ende ’t Lam lof singen. 11 welcke alle de Engelen ende de vier dieren ende de vier en twintigh Ouderlingen met eenen gelijcken lofsangh navolgen. 13 Ioannes ontfanght van een van de vier en twintigh Ouderlingen bericht, welcke de gene zijn die in witte kleederen verschenen. 15 ende waer in hare gelucksaligheyt is gelegen.

1

ENde Ga naar margenoot1 na desen sagh ick Ga naar margenoot2 vier Engelen staen op de vier hoecken der aerde, houdende de vier winden der aerde, op dat geen wint en soude waeijen Ga naar margenoot3 op de aerde, noch op de zee, noch tegen eenigen boom.

2

Ende Ga naar margenoot4 ick sagh eenen anderen Engel opkomen van den opgangh der sonne, hebbende den zegel des levendigen Godts: ende hy riep met een groote stemme tot de vier Engelen, welcken [macht] gegeven was de aerde ende de zee te beschadigen,

3

Seggende, Ga naar margenoota En Ga naar margenoot5 beschadight de aerde niet, noch de zee, noch de boomen, tot dat wy Ga naar margenoot6 de dienstknechten onses Godts sullen Ga naar margenoot7 verzegelt hebben Ga naar margenootb Ga naar margenoot8 aen hare voorhoofden.

4

Ende ick hoorde het getal der gene die verzegelt waren: Ga naar margenootc hondert ende vier en veertigh duysent waren verzegelt Ga naar margenoot9 uyt alle geslachten der kinderen Israëls:

5

Uyt het geslachte Iuda waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Ruben waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Gad waren twaelf duysent verzegelt:

[Folio 154r]
[fol. 154r]

6

Uyt het geslachte Aser waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Nephthali waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Manasse waren twaelf duysent verzegelt:

7

Uyt het geslachte Simeon waren twaelf duysent verzegelt: Ga naar margenoot10 uyt het geslachte Levi waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Isachar waren twaelf duysent verzegelt:

8

Uyt het geslachte Zabulon waren twaelf duysent verzegelt: Ga naar margenoot11 uyt het geslachte Ioseph waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Benjamin waren twaelf duysent verzegelt.

9

Ga naar margenoot12 Na desen sagh ick, ende siet, een groote schare, die niemant tellen en konde, uyt alle natie, ende geslachten, ende volcken, ende Ga naar margenoot13 talen, staende voor den throon, ende voor het Lam, bekleet zijnde met lange witte kleederen: ende Ga naar margenoot14 palm-[tacken] waren in hare handen.

10

Ende sy riepen met groote stemme, seggende, De saligheyt Ga naar margenoot15 zy onsen Gode, die op den throon sit, ende den Lamme.

11

Ende alle de Engelen stonden rontom den throon, ende [rontom] de Ouderlingen ende de vier Dieren: ende vielen voor den throon [neder] Ga naar margenoot16 op haer aengesichte, ende aenbaden Godt,

12

Seggende, Amen. Ga naar margenoot17 De lof, ende de heerlickheyt, ende de wijsheyt, ende de dancksegginge, ende de eere, ende de kracht, ende de sterckte Ga naar margenoot18 zy onsen Gode Ga naar margenoot19 in alle eeuwigheyt. Amen.

13

Ende een uyt de Ouderlingen antwoordde, seggende tot my, Ga naar margenoot20 Dese die bekleet zijn met de lange witte kleederen, wie zijn sy, ende van waer zijnse gekomen?

14

Ende ick sprack tot hem, Ga naar margenoot21 Heere ghy weet het. Ende hy seyde tot my, Dese zijn ’t die uyt Ga naar margenoot22 de groote verdruckinge komen: ende sy hebben hare lange kleederen gewasschen, ende hebben hare lange kleederen Ga naar margenoot23 wit gemaeckt in het bloet des Lams.

15

Daerom zijn sy Ga naar margenoot24 voor den throon Godts, ende Ga naar margenoot25 dienen hem dagh ende nacht Ga naar margenoot26 in sijnen tempel: ende die op den throon sit sal Ga naar margenoot27 haer overschaduwen.

16

Sy en sullen niet meer Ga naar margenootd Ga naar margenoot28 hongeren, noch en sullen niet meer dorsten, noch Ga naar margenoote de sonne en sal op haer niet vallen, noch eenige hitte.

17

Want het Lam dat in ’t midden des throons is, salse Ga naar margenootf weyden, ende sal haer een leydtsman zijn tot Ga naar margenoot29 levende fonteynen der wateren: ende Godt sal alle tranen van hare oogen Ga naar margenootg Ga naar margenoot30 afwisschen. [kolom]

margenoot1
Namel. doe dit voorgaende gesichte voor by was, sagh ick als een deel van ’t gene na de openinge van den sesten zegel noch moest geschieden. Want het gene in dit Capittel volght, behoort oock tot de openinge van den sesten zegel, gelijck uyt het begin van ’t volgende Capittel blijckt, daer de sevende zegel eerst wort geopent. Waer uyt oock bequamelick besloten wort, dat de materien van dit Capittel met die van het voorgaende aen een hangen, ende malkanderen verklaren.
margenoot2
Sommige nemen dit voor goede Engelen, die oock somwijlen tot uytvoeringe van Godts oordeelen in de werelt worden gebruyckt, ende verstaen door dese vier Engelen, die macht hadden om de aerde ende zee met onstuymige winden ende tempeesten te beschadigen, ofte die op te houden, soodanige instrumenten, die Godt door een rechtveerdigh oordeel in alle quartieren der werelt heeft gebruyckt om de Arabiers, Agarenen, Mooren, Sarasinen, ende andere wreede volcken in het Oosten ende Zuyden, ende de Gotthen, Wandalen, Longobarden, Hunnen, ende andere haers gelijcke in ’t Westen, ende Noorden, op te wecken, om ’t geheele Roomsche Rijck te overloopen ende te verstooren: gelijck sulcke swarigheden onder de gelijckenisse van winden ende tempeesten dickmael worden verstaen. siet Ierem. 49. vers 36. ende 51.1. Dan. 7.2. welcke verstooringe van het Roomsche Rijck voor den opstant des Antichrists is geschiet, gelijck van Paulo betuyght wort te sullen geschieden, 2.Thessal. 2.7. Waer op gevolght is dat Godt om de Christen-gemeynte in ’t midden van dese verwoestingen in wesen te houden, dese uytteeckeninge der verzegelde uyt alle natien door desen anderen Engel heeft laten doen, gelijck diergelijcke uytteeckeninge ten tijde van de verwoestinge des Israëlitischen lants door de Babyloniers ende Assyriers, uyt Godts last, van den Engel is gedaen Ezech. 9. vers 4. daer dese prophetie hier merckelick op siet. Andere verstaen door dese vier Engelen soo veel quade geesten, die als instrumenten des satans in het oprechten des Antichristendoms daer toe voornamelick in alle gewesten hebben gearbeyt, op dat de werckinge van Godts Geest, die by wint oock wert vergeleken, Ioan. 3.8. Actor. 2.2. mochte worden gestuyt ende verhindert, ende de trouwe ende rechtsinnige Leeraers alomme gedempt, ende tot stilswijgen gebracht, tot verdorringe ende verdervinge der rechtsinnige religie, dewijle eene kracht der dwalinge door teeckenen der leugenen onder haer is gesonden, gelijck Paulus 2.Thess. 2.9, etc. getuyght. Waer op Godt nochtans dese uytteeckeninge deser sijner uytverkorene uyt alle geslachten heeft willen doen, om sijne gemeynte selfs in ’t midden van allen desen noch altijt te behouden, gelijck hy gedaen heeft in Israël, als hy die seven duysent heeft behouden, die hare knijen voor Baal niet en hadden gebogen: waer van siet 1.Reg. 19.18. Rom. 11.4, 5.
margenoot3
Dese drie soorten worden genaemt, om dat de winden dese drie saken gemeynlick schadelick ofte voorderlick zijn. De aerde, dat is, de menschen op de aerde, de zee, dat is, de menschen in eylanden ende op schepen, ende de boomen, die met hare tacken haer in de lucht uytspreyden. Ende worden daer door soodanige menschen verstaen, die wat uytsteken boven andre, gelijck blijckt Cap. 9.4. daer den sprinckhanen wort belast datse geenen boom en sullen beschadigen, maer alleen menschen die het teecken Godts niet en hebben op hare voorhoofden.
margenoot4
Hier door wort Christus verstaen die den opgangh is uyt de hooghte, ende die alleen ’t zegel des levendigen Godts heeft, om de sijne daer mede te verzegelen, ende die het opperste gebiedt heeft over alle Engelen.
margenoota
Apocal. 9.4.
margenoot5
Gr. verongelijckt.
margenoot6
D. de ware geloovige, ende uytverkorene Godts, op dat sy met de andere niet en werden verleyt. siet Matth. 24.24.
margenoot7
Dat is, met een zegel als een merckteecken geteeckent, op datse daer door van andere onderscheyden zijnde, met die niet en wierden beschadight. Dese teeckeninge is de werckinge ende versterckinge des Heyligen Geests, waer door sy tot kinderen Godts gestelt zijnde, tegen alle verleydinge versekert worden. siet Rom. cap. 8. vers 15, etc. 2.Corinth. cap 1. versen 21, 22. Ephes. cap. 4. vers 30. 2.Timoth. cap. 2. vers 19.
margenootb
Ezech. 9.4.
margenoot8
Hier wort voornamelick gesien op het gene verhaelt staet Ezech. cap. 9. vers 4. ende wort dit oock by gelijckenisse gesproken, om dat eertijts de slaven aen hare voorhoofden geteeckent waren met de namen harer Heeren, ende de soldaten aen hare handen met de namen hares Oversten Capiteyns: ende dese teeckeninge geschiet op het voorhooft, om dat die, hoewel sy voornemelick inwendigh is, haer nochtans door hare belijdenisse ende vruchten voor een yeder openbaer maeckt. siet hier na Cap. 14. vers 1.
margenootc
Apocal. 14.1.
margenoot9
Sommige nemen dit eygentlick voor de uytverkorene uyt de Ioden, onder welcker benaminge nu geen orden en wort gehouden, als in het Oude Testament, om dat Godt in het Nieuwe Testament alle de gene die hem lief hebben in eenen graet heeft gestelt, ende in Christo noch Iode noch Grieck, noch dienstbare noch vrije en wort aengesien, Galat. cap. 3. vers 28. Andere nemen het voor ’t Israël Godts uyt Ioden ende Heydenen by een gevoeght, die geduerende den tijt van de heerschappije des Antichrists van den Heere zijn vergadert: een getal dat groot is, ende nochtans telbaer voor de menschen. Maer het getal dat hier na in den hemel sal worden gesien, bestaende uyt alle uytverkorene van alle tijden, is oock voor Godt wel bekent, maer voor de menschen ontelbaer. siet Genes. cap. 15. vers 5. Iesai. cap. 49. vers 20. ende 60.4, 5, etc.
margenoot10
Hier wort het geslachte Levi onder de geslachten Israëls getelt, die nochtans geen seker erve en hadden in ’t lant Canaan, ende het geslachte Dan wort uytgelaten. De reden is, om dat wy nu alle Priesteren ende Leviten zijn voor Godt. Doch wat de Daniten aengaet, haer geslachte wort hier voorby gegaen, om dat sy de eerste geweest zijn, die haer tot afgoderije begeven hebben, Iudic. cap. 18. ende de kalveren Ieroboams te Dan hebben geherberght, 1.Reg. c. 12. Waerom sy oock onder de eerste zijn geweest, die van de Heydenen zijn wech gevoert, 2.Reg. c. 16. ende zijn onder deselve verstroyt gebleven. Waerom oock de stamme Dan in de wederkeeringe der Israëliten, na de gevangenisse van Babel, onder de Israëlitische stammen in het eerste boeck der Chroniken niet meer en wort getelt.
margenoot11
D. uyt den geslachte Ephraims, wiens name oock wort verswegen, om dat oock uyt haer de afgoderije te Dan ende Bethel haren oorspronck heeft gehadt. Want Ieroboam was een Ephraimiter, 1.Reg. cap. 11. vers 26. daerom wort Ioseph, de vader Ephraims, hier in sijne plaetse gestelt. Andere meynen dat de stamme Ephraims daerom de stamme Iosephs wort genaemt, om dat de stamme Ephraims boven de stamme Manasses in den zegen Iacobs is verheven, Genes. cap. 48. versen 14, 19. Psalm 78.67.
margenoot12
Gelijck de voorgaende teeckeninge der hondert ende vier ende veertigh duysent is geschiet op aerden, ten tijden des Antichrists, als de Kercke Christi noch onder hem schuylde, ende vervolght wiert, alsoo is dit ontelbaer getal uyt alle volcken in den hemel gesien, voor den throon Godts, daer sy uyt alle gewesten ende tijden zijn vergadert. Andere nemen dit ontelbaer getal voor de gene die na het begin van den val des Antichrists in de openbare gemeynten door alle landen zijn vergadert, ende noch dagelicks vergadert worden. Want dese teeckeninge pleeght in de verdruckte ende schuylende, niet in de openbare ende vrije Kercken te geschieden, gelijck de plaetse Ezech. 9. vers 4. oock mede brenght. Siet oock hier na Cap. 14. vers 1.
margenoot13
Gr. tongen.
margenoot14
Namel. tot een teecken van overwinninge.
margenoot15
Namelick, alleen toe te schrijven, Dat is, wy hebben die verkregen niet door onse eygene kracht, wercken, ofte weerdigheyt, maer door de enckele genade Godts, ende de verdiensten Iesu Christi onses Salighmakers. Siet Ephes. 2. versen 8, 9, 10. Apocal. 19.1.
margenoot16
D. met een vernedert gemoedt ende met eerbiedinge voor sijne Majesteyt. Want de Engelen ende geesten en hebben noch aengesichten, noch vleesch, noch beenen, gelijck Christus spreeckt Luce cap. 24. vers 39.
margenoot17
Gr. de zegeninge.
margenoot18
D. de lof over alle dese eygenschappen worde van allen verbreyt, ende Gode toe-geschreven.
margenoot19
Gr. in de eeuwigheden der eeuwigheden.
margenoot20
Hier schijnt de Ouderlingh een deel van dese geheele schare aen te wijsen, die eenige bysondere gedaente van kleedingen hadden.
margenoot21
Alsoo noemt Ioannes desen Ouderlingh uyt eerbiedinge.
margenoot22
Namelick, onder den Antichrist. Want van de andere Martelaren is in ’t voorgaende Capittel gesproken.
margenoot23
Dat is, gereynight. Want het bloet Iesu Christi reynight ons van alle onse sonden, 1.Ioan. 1.7.
margenoot24
D. in de tegenwoordigheyt des aenschijns Godts.
margenoot25
Namel. met hem te loven ende dancken.
margenoot26
Namel. in het binnenste des hemels. Want het hemelsche Ierusalem en heeft geenen anderen tempel, dan Godt ende het Lam, Cap. 21. vers 22.
margenoot27
Of, bywoonen. Gr. een hutte, of, tabernakel over haer zijn, ofte, maken.
margenootd
Iesa. 49.10.
margenoot28
D. haer en sal geen leedt ofte gebreck meer over komen. Siet dergelijck Iesa. cap. 49. vers 10.
margenoote
Psalm 121.6.
margenootf
Psalm 23.1.
margenoot29
Dat is, de volheyt der gaven des Heyligen Geests. Siet Ioan. 4.14. ende 7.38. ende hier na Cap. 22. vers 1.
margenootg
Iesa. 25 8. Apocal 21.4.
margenoot30
Een gelijckenisse van een voedtster ofte moeder, die haer kint dat schreyt, vertroost: ende wort hier sulck een afwisschen verstaen, daer geen andere tranen meer na en sullen volgen. Siet Iesa. cap. 25. vers 8. ende hier na Apocal. cap. 21. vers 4.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken