Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

1 De sevende zegel wort geopent, waer op een stilte volght in den hemel. 2 na welcke stilte seven Engelen met seven basuynen gesien worden. 3 Doch komt eerst een ander Engel te voorschijn, die reuckwerck leght op den gouden altaer by de gebeden der heylige. 5 Vult daer na het wieroockvat met vyer van den altaer, ende werpt dat op de aerde. 7 Dit gedaen zijnde basuynt de eerste Engel. 8 ende de tweede: waer uyt schrickelicke dingen volgen. 10 Daer na basuynt de derde Engel, ende een sterre genaemt Alsem valt uyt den hemel in de wateren. 12 Eyndelick basuynt de vierde Engel, ende het derde deel der sonne, der mane, ende der sterren, wort met duysterheyt geslagen. 13 Waer na een ander Engel wee roept van wegen de plagen der drie volgende basuynen.

1

ENde doe het Ga naar margenoot1 den sevensten zegel geopent hadde, wiert daer Ga naar margenoot2 een stilswijgen in den hemel, ontrent van een halve ure.

2

Ende ick sagh Ga naar margenoot3 de seven Engelen, die voor Godt stonden: ende haer wierden Ga naar margenoot4 seven basuynen gegeven.

3

Ende daer quam Ga naar margenoot5 een ander Engel, ende stont aen den altaer, hebbende een gouden wieroockvat: ende hem wiert veel reuckwercks Ga naar margenoot6 gegeven, op dat hy het [met] Ga naar margenoota Ga naar margenoot7 de gebeden aller heyligen soude leggen op den gouden altaer die voor den throon is.

4

Ga naar margenootb Ende de roock des reuckwercks Ga naar margenoot8 [met] de gebeden der heyligen, Ga naar margenoot9 gingh op van de hant des Engels voor Godt.

5

Ende de Engel nam Ga naar margenoot10 het wieroockvat, ende vulde dat met Ga naar margenoot11 het vyer des altaers, ende Ga naar margenoot12 wierp het op de aerde: Ga naar margenoot13 ende daer geschiedden stemmen, ende donderslagen, ende blicksemen ende aerdtbevinge.

6

Ga naar margenoot14 Ende de seven Engelen, die de seven basuynen hadden, bereydden haer om te basuynen.

[Folio 154v]
[fol. 154v]

7

Ende de eerste Engel heeft gebasuynt, Ga naar margenoot15 ende daer is geworden Ga naar margenoot16 hagel ende vyer, gemenght met bloet, ende sy zijn op de aerde geworpen: ende het derde [deel] der boomen is verbrant, ende alle het groen gras is verbrant.

8

Ende de tweede Engel heeft gebasuynt, ende Ga naar margenoot17 daer wiert [yet] als eenen grooten bergh van vyer brandende Ga naar margenoot18 in de zee geworpen: ende het derde [deel] der zee is bloet geworden.

9

Ende het derde [deel] der schepselen in de zee, die leven hebben, is gestorven: ende het derde [deel] der schepen is vergaen.

10

Ende de derde Engel heeft gebasuynt, Ga naar margenoot19 ende daer is een groote sterre, brandende als een fackel, gevallen uyt den hemel, ende is gevallen op het derde [deel] der rivieren, ende op de fonteynen der wateren.

11

Ende de naem der sterre Ga naar margenoot20 wort genaemt Alsem: ende het derde [deel] der wateren wiert tot alsem: ende vele menschen zijn gestorven van de wateren, want sy waren bitter geworden.

12

Ende de vierde Engel heeft gebasuynt, Ga naar margenoot21 ende het derde [deel] der sonne wiert geslagen, ende het derde [deel] der mane, ende het derde [deel] der sterren: op dat het derde [deel] der selve soude verduystert worden, ende dat het derde [deel] van den dag niet en soude lichten, ende van den nacht desgelijcks.

13

Ende ick sagh, ende ick hoorde eenen Engel vliegen in het midden des hemels, seggende met grooter stemme, Wee, wee, wee, den genen die op de aerde woonen, van de overige stemmen der basuyne der drie Engelen die [noch] basuynen sullen.

margenoot1
Namelick, den laetsten van ’t boeck met seven zegelen, het welck het Lam uyt de hant des genen die op den throon sat, heeft ontfangen, Cap. 5. vers 7.
margenoot2
Dat is, eene stilte van spreken ende van geluyt van andere stemmen, die te voren gehoort waren: door welcke stilte sommige verstaen een stilte van vervolginge der gemeynte op aerden, die na het onderbrengen der Heydensche tyrannen door Constantinum voor eenen kleynen tijt heeft geduert. Andere nemen dese stilte voor een ernstige verwachtinge aller geesten in den hemel op het gene de openinge deses sevenden zegels soude volgen. Ende wort oock van eenige genomen van de wijse van doen, die in den tempel op de ure der bedinge plaght gebruyckt te worden, als de Priesters in het Heylige gingen om te roocken, gelijck hier de Engel terstont sal doen, ende de geheele gemeynte die buyten was in stilte, verwachtede de uytkomste des Priesters, gelijck te sien is Luce cap. 1. vers 10.
margenoot3
Door dese seven Engelen verstaen sommige de geheele menighte der heylige Engelen, die rontom den throon Godts geduerighlick staen: om dat het getal van seven een volmaeckt getal is. Doch kan dit alhier oock wel van seven bysondere Engelen worden verstaen, die uyt alle de menighte waren gevoordert, om desen bysonderen last van Godt te ontfangen. Ende worden de Engelen geseght voor Godt te staen, hier ende Luce cap. 1. vers 19. ende het aengesichte des Vaders in den hemel altijt te sien. Matth. cap. 18. vers 10. om dat sy altijt toegangh hebben tot den throon Godts, ende altijt bereyt zijn om Godts bevelen te ontfangen ende uyt te voeren, Hebr. cap. 1. vers 14.
margenoot4
Namelick, om d’een voor ende d’ander na Godts oordeelen over de menschen te verkondigen, gelijck van het sevende vers tot het eynde van het negende Capittel sal verhaelt worden.
margenoot5
Namelick, van een ander nature, die hier tusschen beyden is gekomen eer d’andere seven hebben gebasuynt: ende wort door desen Engel hier noodwendelick Christus onse Middelaer verstaen, de Engel des verbonts ende des aenschijns Godts, Iesa. cap. 63. vers 9. ende Malach. cap. 3. vers 1. die alleen de Priester des hemels is, ende onse gebeden met het reuckwerck sijner verdiensten, op den gouden altaer, Dat is, op hemselven, Gode tot eenen aengenamen reuck offert ende voor draeght, gelijck betuyght wort Rom. cap. 8. vers 34. Ephes. cap. 5. vers 2. Hebr. cap. 4. vers 14. ende cap. 9. vers 24. ende 13. versen 10, 15. 1.Ioan. 2. vers 1.
margenoot6
Namelick, van Godt sijnen Vader, dewijle hy hem tot eenen Middelaer heeft gestelt.
margenoota
Apocal. cap. 5. vers 8.
margenoot7
Gr. soude geven den gebeden. Dit verstaen eenige van de gebeden aller geloovige op aerden, die geduerigh tot Godt roepen ende suchten, dat sijn Rijcke kome, ende dat hy haer verlosse van den boosen. Andere verstaen dit van de gebeden der Martelaren in het bysonder, waer van hier voor is gesproken, Cap. 6. vers 10. doch kan wel van alle de gebeden der kinderen Godts in het gemeyn verstaen worden.
margenootb
Psalm 141.2.
margenoot8
Ofte, geleght by de gebeden.
margenoot9
Namelick, om van den Vader verhoort te worden: waer na de volgende oordeelen Godts, als een vrucht der selve verhooringe, souden volgen. Siet Actor. 10. vers 4.
margenoot10
Het Griecks woort beteeckent eygentlick wieroock, maer uyt het gene volght, blijckt dat het hier voor het wieroockvat moet worden genomen, gelijck oock vers 3.
margenoot11
Hier door wort Christi vyerige begeerte bequamelick verstaen, waer door hy begeert dat onse gebeden gevoeght met sijne verdiensten, Gode aengenaem zijn, ende van hem verhoort worden, Ioan. cap. 17. vers 24.
margenoot12
Namelick, het vyer des altaers, waer door gelijck hy altijt begeert het gene saligh is voor sijne geloovige, alsoo begeert hy oock dat de rechtveerdigheyt Godts sijns Vaders uytgevoert worde tegen de onbekeerlicke verdruckers sijner gemeynte. Siet Psalm 2. vers 12. gelijck oock dit uyt de vruchten van de basuyninge der seven Engelen sal blijcken.
margenoot13
Namelick, tot een teecken, dat de voorbiddinge deses Engels verhoort was, gelijck sy altijt verhoort wort. Siet Ioan. cap. 11. versen 41, 42. ende 12. versen 28, 29.
margenoot14
Gelijck op het tweede vers van het voorgaende seste Capittel is aengeteeckent, dat eenige uytleggers de gesichten van de ses eerste zegelen duyden op de politijcke veranderingen ende swarigheden, die de werelt, ende insonderheyt het Roomsche Rijck, van wegen de verdruckingen der Kercke Christi, tot den tijden Constantini toe, zijn overgekomen, alsoo zijnder oock eenige, die dese basuynen van de volgende veranderingen ende swarigheden verstaen, die het Roomsche Rijck door verscheyden barbare natien uyt alle gewesten der werelt, tot verscheydene reysen, ende in verscheydene tijden, heeft uytgestaen: waer door het selve Rijck in het Westen geheel onder den voet is geraeckt, ende in vele Koninckrijcken ende Prinsdommen is verdeelt, die daer na door de geestelicke heerschappije des Bisschops van Roomen, op een andere wijse aen den anderen eenighsins zijn gehecht. Welck gevoelen met de wijsen van spreken die hier gebruyckt worden, ende met de vergelijckinge van dergelijcke uyt het Oude Testament oock schijnt gestijft te worden: waer van siet Iesa. cap. 28. vers 2. ende cap. 30. vers 30. Ierem. 15. vers 9. Ezech. cap. 32. vers 7. Doch gemerckt te voren is geseght, dat Christus hier, niet als een heerschapper van wereltsche Koninckrijcken, maer als een geestelick regeerder sijner gemeynte alomme wort ingevoert, ende dat door de voorbiddinge ende voorsprake Christi alhier, ende door sijne uytteeckeninge in het voorgaende Capittel ende in het volgende Capittel in het vierde vers, de ware geloovige van dese volgende oordeelen ende swarigheden vry worden gehouden, gelijck Christus oock voor Petro bidt, Luce cap. 22. vers 32. ende alle geloovige versekert, dat sy van de valsche Propheten niet verleyt en sullen worden, Matth. cap. 24. vers 24. daer sy van de lichamelicke swarigheden niet vry en zijn, soo is het gevoeghlicker, dat dit van den geestelicken stant der Kercke verstaen werde, ende van den wereltlicken stant alleen voor soo veel hy den geestelicken stant raeckt.
margenoot15
Hier door wort gevoeghlick verstaen de eerste hooftketterije, die na een weynigh ruste der Kercke ten tijden Constantini, de gesonde leere heeft verdorven, namelick de ketterije der Arrianen, die de eeuwige Godtheyt Christi loochenden, by welcke haer gevoeght heeft de ketterije der Macedonianen, die met de Arrianen de Godtheyt des Heyligen Geests ontkenden, ende welcke een groot deel der Kercke bedorf.
margenoot16
Gelijck de gesonde leere by regen wort vergeleken, Iesa. 55. versen 10, 11. alsoo wort dese verderffelicke leere bequamelick by hagel ende vyer vergeleken, die het aerdtrijck doet verdorren. Ende wort hier oock bloet by gestelt, om dat sy met groote vervolginge, onder den Keyser Constantius ende andere, door een groot deel der werelt gevoeght was, waer door een derden deel der boomen, D. der Leeraren ende andere aensienlicke leden der gemeynte zijn verleyt, ende ’t groene gras is verbrant, dat is, de gemeyne leden, die wel schenen te groenen in de gemeynte, maer sonder rechte wortel, zijn bedorven, gelijck Christus van sulcke die afvallen spreeckt, Matth. 13. versen 20, 21.
margenoot17
Hier door wort de tweede hooftketterije verstaen, namelick, der Pelagianen, die ontrent het jaer vier hondert is opgestaen, ende eenen merckelicken tijt de Kercke Christi heeft bestreden: die daerom by eenen vyerigen bergh wort vergeleken, om dat sy den vrijen wille des menschen tegen de genade Christi heeft verheven, ende den mensche alsoo heeft doen opswellen door sijne schijnheyligheyt, ende eygendunckenheyt van sijne volmaecktheyt, ende natuerlicke krachten in hemelsche ende geestelicke saken, gelijck de Schrifture oock elders soodanigen hooghmoedt by bergen vergelijckt, Iesa. cap. 2. versen 14, 15. Zachar. cap. 4. vers 7.
margenoot18
Dit wort alsoo geseght, om dat dese ketterije benevens andere plaetsen, vele eylanden daer na heeft ingenomen, als Rhodus, Sicilien, Britannien, ende andere meer, gelijck de Historien getuygen. Anders worden oock de volckeren in dit boeck somtijts wateren genaemt, gelijck Cap. 17. vers 15. verklaert wort: ende by de schepen die daer in zijn, worden dickmael de particuliere gemeynten verstaen, die door dese leere zijn verdorven: alsoo nochtans dat Christus de twee derde deelen der selve door de vlijtigheyt der trouwe Leeraren by de rechtsinnige leere noch heeft behouden.
margenoot19
Hier door wort bequamelick verstaen de derde hooftketterije, die ontrent het jaer vier hondert vijf ende twintigh haer beginsel heeft gehadt door eenen Nestorius Bisschop van Constantinopolen, een welsprekende ende aensienlick Bisschop, die de twee naturen in Christo verdeelde, ende twee persoonen van Christo maeckte, Namelick, eenen die mensche, ende eenen die Godt was: om welck aensien hy een groote sterre wort genaemt, brandende als een fackel. Ende hoewel sijne leere scheen de Arrianen te wederspreken, soo was hy nochtans bitter als alsem, waer by oock de verleydende leere, Hebr. cap. 12. vers 15. wort vergeleken, ende verbreydde haer door vele volckeren, gelijck fonteynen ende rivieren plegen, tot dat sy in de Synode van Ephesen van alle de Kercken is veroordeelt.
margenoot20
Dat is, was in der daet als alsem, Dat is, bitter, want sy maeckte de leere bitter als alsem, ende onbequaem tot recht voedsel, hoewel sy in het eerste aensien anders scheen.
margenoot21
Hier door wort bequamelick de vierde hooftketterije, Namelick, der Eutychianen verstaen, die ontrent het jaer vier hondert ende vijftigh is opgeresen, de Nestoriaensche geheel contrarie, die leerde dat de twee naturen in Christo waren vermenght, ende de eene in de andere verandert, waer door Christo, de Sonne der gerechtigheyt een groot deel van sijne eere wiert ontrooft, de Mane, Dat is, de Kercke Christi, ende de Sterren, dat is, hare Leeraren, een groot deel verduystert, ende het licht der leere selve sijnen rechten glantz ende schijnsel benomen, tot dat in de Synode van Chalcedon deselve leere als verderffelick ende quaet is veroordeelt. Na welcke hooftketterije vele verdeeltheden in de Christenheyt, ende insonderheyt onder de Bisschoppen ende Leeraren zijn gevolght, ende vele andere swarigheden ende twistingen over de voorsittingen geresen, die de Kercken van Oosten ende Westen eyndelick hebben gescheurt, ende in vele swarigheden gebracht, waer uyt oock in het volgende Capittel meerder swarigheden sullen ontstaen, gelijck de Engel hier verkondight.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken