Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

De vijfde Engel basuynt, ende een sterre valt uyt den hemel, die den sleutel des afgronts heeft. 2 Waer uyt roock voort komt als eenes ovens. 3 ende uyt den roock komen sprinckhanen, welcke de menschen steken, die den zegel Godts niet en hebben. 7 Deser sprinckhanen gedaente ende rustinge wort beschreven. 11 ende de name hares Koninghs Abaddon. 13 Hier na basuynt de seste Engel: waer op de vier Engelen aen den Euphrates ontbonden worden, ende een groote menighte van ruyters te voorschijn komen, die het derde deel der menschen dooden. 20 Na welck alles de menschen haer noch niet en bekeeren van hare afgoderije ende andere sonden.

[kolom]

1

ENde de vijfde Engel heeft gebasuynt, ende Ga naar margenoot1 ick sagh een sterre gevallen uyt den hemel op de aerde, ende haer wiert gegeven Ga naar margenoot2 de sleutel van Ga naar margenoota den put des afgronts.

2

Ende sy heeft den put des afgronts geopent: ende daer is Ga naar margenoot3 roock opgegaen uyt den put, als roock eenes grooten ovens: Ga naar margenoot4 ende de sonne ende de lucht is verduystert geworden van den roock des puts.

3

Ende Ga naar margenoot5 uyt den roock quamen sprinckhanen op de aerde, ende haer wiert macht gegeven gelijck de scorpioenen der aerde macht hebben.

4

Ende haer wiert geseght, Ga naar margenoot6 dat sy het gras der aerde niet en souden Ga naar margenootb beschadigen, noch eenige groente, noch eenigen boom: dan de menschen alleen Ga naar margenoot7 die Ga naar margenootc den zegel Godts aen hare voorhoofden niet en hebben.

5

Ende haer wiert [macht] gegeven, niet dat syse souden dooden, maer dat sy souden [van haer] Ga naar margenoot8 gepijnight worden Ga naar margenoot9 vijf maenden: ende hare pijninge was als de pijninge Ga naar margenoot10 van een scorpioen wanneer het een mensche gesteken heeft.

6

Ga naar margenootd Ende in die dagen sullen de menschen Ga naar margenoot11 den doot soecken, ende en sullen die niet vinden: ende sy sullen begeeren te sterven, ende de doot sal van haer vlieden.

7

Ga naar margenoote Ende Ga naar margenoot12 de gedaenten der sprinckhanen waren den peerden gelijck, die tot de oorloge bereyt zijn: ende op hare hoofden waren als kroonen den goude gelijck, ende hare aengesichten als aengesichten van menschen.

8

Ende sy hadden hayr als hayr der vrouwen, ende hare tanden waren als [tanden] der leeuwen.

9

Ende sy hadden borstwapenen als yseren borstwapenen: ende het gedruysch harer vleugelen was als een gedruysch der wagenen, wanneer vele peerden na den strijt loopen.

10

Ende sy hadden steerten den scorpioenen gelijck, ende daer waren angels in hare steerten: ende hare macht was de menschen te beschadigen vijf maenden.

11

Ende sy hadden over haer tot eenen

[Folio 155r]
[fol. 155r]

Koningh, Ga naar margenootf den Engel des afgronts: sijnen name was in het Hebreeusch Ga naar margenoot13 Abaddon, ende in de Griecksche [tale] hadde hy den naem Appollyon.

12

Ga naar margenootg Het een wee Ga naar margenoot14 is wech gegaen, siet, daer komen noch twee ween na desen.

13

Ende de seste Engel heeft gebasuynt, ende ick hoorde eene stemme Ga naar margenoot15 uyt de vier hoornen des gouden altaers, die voor Godt was.

14

Seggende tot den sesten Engel, die de basuyne hadde, Ga naar margenooth Ga naar margenoot16 Ontbindt de vier Engelen, Ga naar margenoot17 die gebonden zijn by de groote riviere Euphrates.

15

Ende de vier Engelen zijn ontbonden geworden, welcke bereyt waren tegen de ure, ende dagh, ende maent, ende jaer, op dat sy Ga naar margenoot18 het derde [deel] der menschen souden dooden.

16

Ende het getal van de heyrlegers Ga naar margenoot19 der ruyterije was Ga naar margenoot20 twee mael tien duysenden der tien duysenden: Ga naar margenoot21 ende ick hoorde haer getal.

17

Ende ick sagh alsoo de peerden in dit gesichte, ende die daer op saten, hebbende Ga naar margenoot22 vyerige ende hemelblaeuwe, ende sulpherverwige borstwapenen: ende de hoofden der peerden waren als Ga naar margenoot23 hoofden van leeuwen, ende uyt hare monden gingh uyt Ga naar margenoot24 vyer, ende roock, ende sulpher.

18

Door dese drie wiert het derde [deel] der menschen gedoot, [namelick] door ’t vyer, ende door den roock, ende door het sulpher, dat uyt hare monden uytgingh.

19

Want hare macht is in haren mont, ende Ga naar margenoot25 in hare steerten. Want hare steerten zijn Ga naar margenoot26 den slangen gelijck, ende hebben hoofden, ende beschadigen met deselve.

20

Ende de overige menschen, die niet gedoot en zijn Ga naar margenoot27 door dese plagen, en hebben [kolom] haer niet bekeert van Ga naar margenoot28 de wercken harer handen, dat sy niet en souden Ga naar margenoot29 aenbidden de duyvelen, Ga naar margenooti ende de gouden, ende silveren, ende koperen, ende steenen, ende houten Ga naar margenoot30 afgoden, Ga naar margenoot31 die noch sien en konnen, noch hooren, noch wandelen:

21

Ende en hebben haer [oock] niet bekeert van hare Ga naar margenoot32 dootslagen, noch van hare Ga naar margenoot33 fenijngevingen, noch van hare Ga naar margenoot34 hoererije, noch van hare Ga naar margenoot35 dieverijen.

margenoot1
Eenige verstaen door dese sterre Mahomed met sijnen aenhangh, die ontrent het jaer ses hondert ende twintigh sijne ongoddelicke leere uyt het Iodendom, Heydendom, ende Christendom, by een geraept heeft, ende uyt den put des afgronts te voorschijn gebracht, ende daer na door sijne Arabiers ende Sarasinen, als gewapende sprinckhanen, door een groot deel der werelt, ten deele met bedrogh, ten deele met gewelt, heeft voort geplant, gelijck sulcke heyrlegers by sprinckhanen worden vergeleken, Iud. cap. 7. vers 12. Iesa. cap. 33. vers 4. Ioel 1.4. ende 2. vers 4, etc. uyt welcke plaetsen dese beschrijvinge ten meerderen deel is genomen. Doch alsoo in dit boeck door sterren alom Opsienders ende Leeraers der Kercke verstaen worden, gelijck verklaert wort Cap. 1. vers 20. soo wort hier veel bequamelicker de Bisschop van Roomen met sijnen aenhangh verstaen, die hemselven voor een algemeyn Bisschop onder de Christenen ontrent dien selfden tijt heeft opgeworpen: Welcke na den ondergangh van ’t Roomsche Rijck, in plaetse van de geestelicke sorge alleen te betrachten, hem meer tot aerdtsche ende wereltsche sorge heeft begeven, ende een nieuwe heerschappije opgerecht, ende daerom geseght wort uyt den hemel op de aerde gevallen te zijn.
margenoot2
Dat is, de macht om den put ofte het diepste des afgronts (dat is, der helle, Luce cap. 8. vers 31.) te openen, waer uyt desen dicken roock is opgegaen: welcke macht door een rechtveerdigh oordeel Godts over de ondanckbaerheyt der menschen haer is gegeven, gelijck hier na versen 4, 5. oock wort gesproken: ende gelijck Paulus spreeckt 2.Thessal. cap. 2. versen 9, 10, 11.
margenoota
Luce 8.31. Apocal. 17.8.
margenoot3
Dat is, valsche ende afgodische leere, die Paulus 1.Timoth. cap. 4. vers 1. noemt leeringen der duyvelen, bestaende in het verbodt van het houwelick ende van het gebruyck der spijsen die Godt geschapen heeft om met dancksegginge te genieten, als oock van afgoderije, beeldendienst, eygen verdiensten ende voldoeningen, ende andere superstitien, gelijck hier na vers 20. wort uytgedruckt.
margenoot4
Dat is, Christus ende sijne leere, gelijck hier voor Cap. 8. vers 12. ende elders meer.
margenoot5
Dat is, uyt dese afgodische ende superstitieuse leere hebben dese sprinckhanen haren oorspronck gehadt. Want door het verbodt van het houwelick, ende van sekere spijsen, door het verdichtsel van vagevyer, van eygene verdiensten ende voldoeningen, ende dergelijcke, is de menighte van Monicken ende andere genoemde religieuse door het Christendom alsoo vermenighvuldight, gelijck bekent is.
margenoot6
Dat is, de ware geloovige, die op den acker des Heeren groeijen ende groenen, Psalm 1. vers 3. ende 92. vers 13. Dit wort geseght om te toonen dat hier van geen eygentlick genoemde sprinckhanen en wort gesproken, maer van geveynsde ende schadelicke menschen, gelijck hare volgende beschrijvinge oock uytwijst.
margenootb
Apocal. 6.6.
margenoot7
Siet van desen zegel Godts hier voor Cap. 7. versen 3, 4.
margenootc
Ezech. 9.4. Apocal. 7.3.
margenoot8
Namelick, in hare conscientien, door de onsekerheyt harer saligheyt, door onsekerheyt van de genoeghsaemheyt harer verdiensten, door vreese van vagevyer, ende dergelijcke, daer de gene die door den zegel van Godts Geest geteeckent zijn vry van zijn, gelijck Paulus getuyght Rom. cap. 5. versen 1, 2. ende 8.1.
margenoot9
Dat is, den tijt dat de sprinckhanen in het velt in hare kracht plegen te zijn, van het beginsel van de lente tot na den oogst, ofte den tijt des geheelen somers. Waer mede te kennen gegeven wort, dat dese sprinckhanen niet terstont en sullen geweert worden, ofte belet de menschen te quellen, gelijck de sprinckhanen in de plage van Egypten, Exod. 10. vers 19. maer dat sy den geheelen tijt, dat sy in hare kracht zijn, ende die Godt gestelt heeft, soodanigen eygenschap sullen behouden.
margenoot10
Namelick, welcker steke soo lange soo erger wort, indien sy in het begin niet en wort gebetert.
margenootd
Iesa. cap. 2. vers 19. Ierem. cap. 8. vers 3. Hos. cap. 10. vers 8. Luce cap. 23. vers 30. Apocal. cap. 6. vers 16.
margenoot11
Namelick, van benauwtheyt hares gemoedts.
margenoote
Exod. 10.4.
margenoot12
Dese beschrijvinge toont dat hier niet dan van schadelicke menschen en wort gesproken, die altijt bereyt staen om de ware Christenen te vervolgen, ende eenen geestelicken krijgh aen te doen, als peerden die tot krijgen bereyt staen, die met hare geschorene kruynen als kroonen op hare hoofden, hare heerschappije, die sy onder haren Oversten met drie kroonen hebben, voor allen betuygen. Die met een schoon gelaet als menschen, de herten van vele innemen: ende door haer langh hayr als vrouwen hayr wel sachtsinnigheyt veynsen, maer de tanden als leeuwen tanden hebben, om door hare inquisitien ende andere scherpe ende wreede procedueren de Christenen te quetsen: die tegen alle wereltlicke macht hare privilegien ende vryheden, van haren Koningh verleent, als ysere borstwapenen stellen: ende door het gedruysch harer vleugelen haer boven andere verheffen, ende alle de werelt vreese aenjagen: die eyndelick met hare steerten, Dat is, superstitieuse leeringen de menschen, die den zegel Godts niet en hebben, vele quellingen aendoen, gelijck vers 5. is verklaert.
margenootf
Apocal. 9.1.
margenoot13
Abaddon in ’t Hebreeusch, ende Apollyon in het Griecks, beteeckent verderf, ende verderver, ende komt over een met den naem, die den Apostel Paulus den Antichrist geeft, 2.Thessal. 2.3, 4, 9. als hy hem noemt de mensche der sonde, ende de sone des verderfs, de tegenstrijder, ende die hem verheft boven al dat Godt genaemt wort: welcker komste is na de werckinge des satans. Waer van siet de verklaringe aldaer.
margenootg
Apocal. 8.13.
margenoot14
Namelick, ten aensien van het gesichte, dat den Apostel vertoont was. Want de sake selve is langen tijt daer na geschiet, ende sal eerst door de verschijninge der komste Iesu Christi geheel te niete gedaen worden: gelijck Paulus getuyght 2.Thess. 2. vers 8.
margenoot15
Dit siet op den reuck-altaer, die vier hoornen hadde, ende in het Heylige voor het Heylige der heyligen stont, op welcken altaer de Priesters alle dage reuckwerck offerden: maer op dese vier hoornen de Hoogepriester eens des jaers, Exod. 30.10. Door welcke hoornen de macht Christi wort verstaen, die hier het vonnis uyt spreeckt tot straffe der gene die sijne Kercke tot noch toe hebben verdruckt. Siet hier voor Cap. 6. vers 9.
margenooth
Apocal. 7.1.
margenoot16
Door dese vier Engelen wort meest van alle uytleggers verstaen de secte der Mahumetanen, die voornamelick in vier volcken bestaet, die alle de andere onder haer hebben gebracht, namelick, de Arabiers, Sarasinen, Tartaren, ende Turcken, waer van de Arabiers ende Sarasinen wel van het jaer ses hondert ende twintigh af veel gewelt tegen de Christenen, ende insonderheyt tegen het Roomsche Rijck in Oosten ende Westen hebben gebruyckt, maer zijn daer na wederom van de Christenen tot over den Euphrates gedreven, tot dat ontrent het jaer dertien hondert als het Antichristendom op sijn hooghste was, ende de rechtsinnige Christenen allermeest waren verdruckt, de Tartaren ende Turcken uyt beyde de Armenien, die tegen den Euphrates liggen, zijn door gebroken, ende geheel Asien ende Afriken hebben overloopen ende t’onder gebracht, ende het Griecksche ofte Oostersche Rijck, waer van Constantinopolen het hooft was, te niete gedaen. In welcke krijgen veel bloet vergoten is. Ende schijnt dat door dese krijgen de Koningen, die hare macht het beest hadden gegeven, soo veel wercks hebben gekregen, dat de rechtsinnige Leeraers in verscheydene landen daer en tusschen nieuwe Kercken hebben opgerecht, sonder dat sy door de vervolgingen des Antichrists hebben konnen uytgeroeyt worden, gelijck in Vranckrijck, Engelant, Bohemen, Switserlant, ende andere gewesten door Waldus, Wiclef, Ioannes Hus, Hieronymus van Prage ende meer andere, is geschiet: waer van in de volgende Capittelen breeder sal gepropheteert worden.
margenoot17
Namelick, door Godts voorsienigheyt, tot dat de mate der sonden van het Christendom vervult was, gelijck vers 20. sal betuyght worden: ende dat dese volckeren den vrijen toom, om hare eergierigheyt ende roofgierigheyt uyt te voeren, door Godts rechtveerdigh oordeel sal gegeven zijn: gelijck Iesa. cap. 10. vers 5. Ierem. cap. 25. vers 9.
margenoot18
Want daer zijn door dese heyrlegers menigh hondert duysent Christenen omgebracht, ende andere vele tot afval ende daer door tot de geestelicke doot gebracht, gelijck de Historien van dien tijt, ende de ervarentheyt getuygen.
margenoot19
Dit wort uytgedruckt, om dat hare heyrlegers meest in ruyterije bestonden, die uytnemende groot waren, ende de heyrlegers der Christenen verre te boven gingen, waer door sy oock hare meeste overwinningen hebben verkregen: gelijck in het volgende vers wort uytgedruckt.
margenoot20
Dat is, een overgroote menighte: gelijck door dese wijse van spreken oock elders wort verstaen. Siet Psalm 68. vers 18. Dan. cap. 7. vers 10. Ende dat dese Turcken ende Tartaren met eenige hondert duysenden te velde plegen te komen, is uyt de Historien genoegh bekent.
margenoot21
Namelick, noemen in dit gesichte.
margenoot22
Alsoo dese natien seer weynigh ysere wapenen aen hare lijven dragen, soo verstaen eenige hier door hare verscheydene livreijen, die sy uyt dergelijcke coleuren plegen te dragen. Andere hare wreede gemoederen, die sy tegen de Christenen betoonen, ende hare schrickelicke lasteringen, die sy tegen haer plegen uyt te blasen.
margenoot23
Dat is, die sterck, snel, ende wreet zijn, ende niet alleen met slaen, maer oock met bijten ende scheuren plegen te woeden.
margenoot24
Dit duyden sommige op het geschut, datse voeren, waer mede in het schieten vyer, roock, ende sulpher uyt hare monden schijnt voort te komen. Andere verstaen hier door allerley soorten van wreetheyt diese door hare wapenen bedrijven souden.
margenoot25
Dit duyden sommige daer op, dat sy niet alleen van voren in het volgen, maer oock van achteren in het vluchten eertijts met hare bogen, ende nu met haer geschut, weten te schieten ende te schadigen.
margenoot26
Welcker fenijn in het hooft, ende in den steert light, die oock met dese beyde meest plegen te schadigen, gelijck daer oock soodanige slangen worden gevonden, die hoofden hebben aen hare steerten, ende Amphisbene genaemt worden.
margenoot27
Namelick, die Godt van wegen de afgoderije ende andere sonden haer hadde toegesonden: het welck de volgende woorden vereyschen. Waer uyt blijckt dat dese afgoderije, die de Christenen in Grieckenlant ende geheel Orienten hadden opgerecht, ende met hare tweede Synode van Niceen, ende andere meer, hadden bevestight, de oorsake is geweest, dat Godt door sijn rechtveerdigh oordeel dese straffen over haer heeft gesonden: aen welcker exempel nochtans de Kercken van Occidenten sich niet en hebben gespiegelt, maer zijn in deselve afgoderije gebleven.
margenoot28
Dat is, beeldendienst: want niet de duyvelen, maer de beelden sijn wercken der menschen handen.
margenoot29
Hier en wort niet gesproken van de afgoderije der Heydenen: want de Mahumetanen en hebben eygentlick geen oorloge gevoert tegen de Heydenen, die door de Christelicke Keyseren in het Oosten ende Westen lange te voren meest waren uytgeroeyt, noch van de oorlogen der Mahumetanen onder malkanderen, want die geen beelden en hebben noch en eeren, maer sy hebben oorloge gevoert tegen de Christenen. De gene oock die van haer niet gedoot, maer overigh gebleven zijn door geheel Europa, en zijn geen Heydenen, maer Christenen van professie geweest. Ende wort dan hier, door het aenbidden der duyvelen niet gesien op het gene dese overige beleden te doen, maer op het gene sy met der daet deden: overmits de gene die van den rechten Godtsdienst afwijcken, ende eenen versierden Godtsdienst, van Godt verboden, oprechten, daer mede niet Godt, maer den duyvel dienen, wat sy oock roemen: gelijck te sien is 2.Chron. 11. vers 15. Amos 5. versen 25, 26. 1.Corinth. cap. 10. vers 20. ende gelijck den Apostel 1.Timoth. cap. 4. vers 1. leeringen der duyvelen noemt, die sy wel voor Goddelicke leeringen houden, maer om dat sy tegen Godts instellinge strijden, voor leeringen ende diensten des duyvels moeten gehouden worden.
margenooti
Psalm 115. versen 4, 5, 6, 7. ende 135.15.
margenoot30
Ofte, beelden.
margenoot31
Dit is genomen uyt den 115 Psalm, het welck den Apostel op de Antichristische beelden past, om dat sy niet meer krachts en hebben, als de beelden der Heydenen ofte Ioden in desen deele.
margenoot32
Hier van zijn, benevens andere, de Martelaren, die sy soo menigh duysent in vele eeuwen met vyer, sweert, ende bast, ende andersins hebben gedoot, genoeghsame getuygen.
margenoot33
Of, tooverijen, gelijck dit woort beyde beteeckent, ende gelijck beyde onder het Rijck des Antichrists niet dan te veel in swange gaet.
margenoot34
Waer van de openbare hoerenhuysen, die by velen van haer openbaerlick toegelaten worden, ende daer sy tribuyt van trecken, ende de concubinaetschappen der Priesteren, onder andere een bewijs zijn.
margenoot35
Onder welcke de ontreckinghe der erfenissen van de rechte erfgenamen tot hare kloosteren, ende het afkeeren der goederen den Godtsdienst toege-eygent, tot onderhoudt van luije buycken, ende tot wereltschen pracht onder velen, met recht gereeckent mach worden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken