Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

1 Een Engel komt af van den hemel, hebbende den sleutel des afgronts, ende bindt den satan aldaer duysent jaren. 4 De heylige Martelaren, ende die het Beest niet en hebben aengebeden, sitten op throonen, ende regneeren met Christo duysent jaren. 5 Doch de andere blijven in de doot. 6 Sy worden alle saligh gesproken, die deel hebben aen de eerste opstandinge. 7 Na het eynde van duysent jaren wort de satan ontbonden. 8 ende verleyt de volcken wederom, ende verweckt Gog ende Magog tot den krijgh. 9 welcke de geliefde stadt omringen, maer worden van het vyer verslonden. 10 ende de duyvel wort in den poel des vyers geworpen. 11 Eenen witten throon wort gesien, met een daer op sittende, voor wien hemel ende aerde vliedt. 12 De doode kleyn ende groot verschijnen voor Godt, ende de boecken worden geopent, ende een yeder wort geoordeelt na sijne wercken. 14 De doot ende helle wort in den poel des vyers geworpen, met alle die niet en zijn geschreven in het boeck des levens.

1

Ga naar margenoot1 ENde ick sagh Ga naar margenoot2 eenen Engel afkomen uyt den hemel, Ga naar margenoota hebbende Ga naar margenoot3 den sleutel des afgronts, ende Ga naar margenoot4 een groote keten in sijne hant:

2

Ga naar margenootb Ende hy greep Ga naar margenoot5 den Draeck, de oude Slange, welcke is de Duyvel ende Satanas: ende bandt hem duysent jaren.

3

Ende wierp hem in den afgront, ende sloot hem daer in, ende Ga naar margenoot6 verzegelde [dien] [kolom] boven hem, Ga naar margenootc op dat hy Ga naar margenoot7 de volckeren niet meer verleyden en soude, Ga naar margenoot8 tot dat de duysent jaren souden ge-eyndight zijn. Ende Ga naar margenoot9 daer na moet hy Ga naar margenoot10 eenen kleynen tijt ontbonden worden.

4

Ga naar margenoot11 Ende ick sagh throonen, ende sy saten op deselve: Ga naar margenootd ende het oordeel wiert haer gegeven: ende [ick sagh] Ga naar margenoote de zielen der gene die Ga naar margenoot12 onthooft waren om het getuygenisse Iesu, ende om het woort Godts, ende die Ga naar margenootf het Beest noch Ga naar margenootg des selfs beelt niet aengebeden en hadden, ende die Ga naar margenooth het merckteecken niet ontfangen en hadden aen haer voorhooft, ende aen hare hant: Ga naar margenooti ende sy leefden, ende heerschten als Koningen met Christo Ga naar margenoot13 de duysent jaren.

5

Maer de Ga naar margenoot14 overige der doode Ga naar margenoot15 en wierden niet weder levendigh, Ga naar margenoot16 tot dat de duysent jaren ge-eyndight waren. Ga naar margenoot17 Dese is de eerste opstandinge.

6

Saligh ende heyligh is hy Ga naar margenoot18 die deel heeft in de eerste opstandinge: over dese en heeft Ga naar margenoot19 de tweede doot geen macht, maer sy sullen Ga naar margenootk Ga naar margenoot20 Priesters Godts ende Christi zijn, ende sy sullen met hem als Koningen heerschen duysent jaren.

7

Ende wanneer de duysent jaren sullen Ga naar margenoot21 ge-eyndight zijn, sal de satanas uyt sijne Ga naar margenoot22 gevangenisse ontbonden worden.

8

Ende hy sal Ga naar margenoot23 uytgaen Ga naar margenoot24 om de volcken te verleyden, Ga naar margenoot25 die in de vier hoecken

[Folio 162v]
[fol. 162v]

der aerde zijn, Ga naar margenootl den Ga naar margenoot26 Gog ende den Magog, om haer Ga naar margenootm te vergaderen tot den krijgh: Ga naar margenoot27 welcker getal is als het zant aen de zee.

9

Ende sy zijn opgekomen op de breedte der aerde, ende omringhden Ga naar margenoot28 de legerplaetse der heyligen, ende de geliefde stadt: Ga naar margenoot29 ende daer quam vyer neder van Godt uyt den hemel, ende heeftse verslonden.

10

Ende de duyvel die haer verleydde, Ga naar margenootn wiert geworpen Ga naar margenoot30 in den poel des vyers ende sulphers, alwaer Ga naar margenooto het Beest ende de valsche propheet is: ende sy sullen Ga naar margenootp gepijnight worden dagh ende nacht in alle eewigheyt.

11

Ga naar margenoot31 Ende ick sagh eenen grooten witten throon, ende den genen die daer op sat, van wiens Ga naar margenoot32 aengesichte de aerde ende de hemel Ga naar margenoot33 wech vloodt, ende geen plaetse en is voor die gevonden.

12

Ende ick sagh de doode, Ga naar margenoot34 kleyn ende groot, Ga naar margenoot35 staende voor Godt: ende Ga naar margenoot36 de boecken wierden geopent: ende een ander boeck wiert geopent Ga naar margenootq dat Ga naar margenoot37 des levens is, ende de doode wierden geoordeelt uyt het gene in de boecken geschreven was, Ga naar margenootr Ga naar margenoot38 na hare wercken.

13

Ende de zee gaf de doode die in haer waren; ende Ga naar margenoot39 de doot, ende Ga naar margenoot40 de helle gaven de doode die in haer waren: ende sy wierden geoordeelt een yegelick na hare wercken.

14

Ende Ga naar margenoot41 de doot ende de helle wierden geworpen in den poel des vyers: dit is Ga naar margenoot42 de tweede doot.

15

Ende soo yemant Ga naar margenoot43 niet gevonden en wiert geschreven in het boeck des levens, die wiert geworpen in den poel des vyers. [kolom]

margenoot1
Dit Capittel is wat swaer om te verstaen, ende wort van de uytleggers verscheydelick verklaert. Eenige meynen dat het gene hier verhaelt wort, noch alles moet geschieden, ende dat na den ondergangh des Antichrists, waer van in de twee voorgaende Capittelen is gesproken: ende dat als dan de satan eerst sal gebonden worden, de Ioden tot Christum bekeert, ende de rechte Kercke Christi in grooten aensien, goeden vrede, ende welstant, over alle volckeren der werelt sal heerschen, ende dat duysent jaren langh: in het begin van welcke duysent jaren alle de Martelaren souden opstaen uyt den dooden, ende haer by dese Kercke vervoegen, ofte in den hemel tot Christum opgenomen worden, tot dat na de duysent jaren de satan weder ontbonden zijnde, de overige ongeloovige volckeren, die door Gog ende Magog verstaen worden, haer nieuwen krijgh sullen aendoen. Maer dat Christus als dan komende ten oordeele, sijne Kercke ten vollen sal verlossen, ende den satan met alle sijne dienaers in den poel des vyers in eeuwigheyt verwerpen. Dit gevoelen is seer oudt, oock onder vele Oudtvaders geweest, ende wort van eenige Leeraers oock hedendaeghs wederom vernieuwt, om dat het schijnt dat de letter van den text van dit Capittel het selve mede brenght. Doch wanneer alles wel overwogen wort, soo en kan het selve met den geduerigen sin van Godts woort niet bestaen, om dese redenen.
I. Om dat in het voorgaende Capittel versen 19, 20. is aengewesen, ende uyt 2.Thessal. 2. vers 8. oock bewesen, dat de Antichrist, ende sijn Rijck, niet geheel en sal te niete gedaen worden, dan in de laetste toekomste Christi ten oordeele.
II. Om dat de bekeeringe der Ioden geschiet zijnde, volgens de voorsegginge Pauli, Rom. cap. 11. ende 2.Corinth. cap. 3. vers 16. nochtans nergens sulcken stant der Kercke en wort belooft, die sonder kruys, strijt, ende vervolginge door de geheele werelt soude zijn, gelijck hier voren Capittel 19. vers 11. bewesen is. Want het blijft altijt waer het gene Paulus seght, 2.Timoth. cap. 3. vers 12. Alle die Godtsalighlick willen leven in Christo Iesu, sullen vervolght worden, ende insonderheyt ontrent het eynde van de werelt, van welcke Christus seght, Luce cap. 18. vers 8. Doch de Sone des menschen als hy komt, sal hy oock geloove vinden op der aerden? ende het gene Paulus seght, 2.Timoth. 3. vers 1. In de laetste dagen sullen sware tijden ontstaen.
III. Om dat het strijt tegen den artijckel van de opstandinge uyt den dooden, dat soo vele millioenen van Martelaren, als’er in de werelt zijn geweest, in het begin van dese duysent jaren alleen souden opstaen, ende in dese werelt souden blijven leven, gelijck sommige meynen, ofte tot Christum in den hemel met hare lichamen souden alleen opgenomen worden, gelijck andere van haer gevoelen: alsoo de Schrifture alom getuyght, dat alle de doode te gelijck, ende eerst ten laetsten dage, sullen opstaen. Siet hier van Ioan. cap. 5. vers 28. ende cap. 6. vers 44. ende cap. 11. vers 24. Siet oock 1.Corinth. cap. 15. vers 52. 1.Thessal. cap. 4. vers 16. ende hier na in dit Capittel versen 12, 13. Om dese ende dergelijcke redenen soo moet dit Capittel op een andere wijse verstaen zijn, gelijck in de verklaringe sal aengewesen worden.
margenoot2
Hier door wort de Engel Michaël, dat is, Christus selve verstaen, gelijck in het begin van desen strijt tegen den Draeck (die aldaer wort op de aerde geworpen, ende hier nu in den afgront wort gebonden) op Capittel 12. vers 7. oock is aengeteeckent. Waer van siet aldaer de nader verklaringe.
margenoota
Apocal. 1.18.
margenoot3
Dat is, de macht om den afgront te openen ende sluyten, die Christo oock bysonderlick wort toegeschreven, Capit. 1. vers 18. als een opperste Heer van desen sleutel: welcken Capittel 9. vers 1. de Antichrist oock wel usurpeert, maer door Godts rechtveerdigh oordeel, die eene kracht der dwalinge heeft gesonden over de ongehoorsame menschen, 2.Thessal. cap. 2. versen 10, 11.
margenoot4
Hier door wort de kracht des doots Christi verstaen, waer door de satan alle sijne macht is benomen, Coloss. 2. vers 15. Hebr. cap. 2. vers 14. mitsgaders de kracht van Christi Geest ende Woort, waer door den satan als handen ende voeten worden gebonden, dat hy de uytverkorene niet en kan beschadigen. Siet Luce cap. 11. vers 22. Ephes. cap. 1. versen 21, 22. noch oock selfs niet de andere menschen, verder dan hem de keten van Godts voorsienigheyt ende oordeelen over de menschen toe en laet, gelijck het exempel Achabs, 1.Reg. cap. 22. ende andere plaetsen getuygen.
margenootb
2.Petr. cap. 2. vers 4. Apocal. 12.9.
margenoot5
Van desen naem, ende andere volgende tijtelen des satans, siet Capittel 12. versen 3, 9. Ende wort van eenige dit Capittel met het selve twaelfde Capittel niet onbequamelick gevoeght, ende vergeleken. Want alsoo aldaer de strijt deses Draecks tegen Christum ende sijne Kercke is beschreven, ende tusschen beyden, in eenige Capittelen, de geheele historie van den Antichrist ende sijnen ondergangh is verhaelt, soo komt de Heylige Geest nu wederom in dit twintighste Capittel, ende verhaelt in het korte de geheele uytkomste van den strijt des Draecks selve tegen Christum ende sijne Kercke, oock geduerende den tijt des Antichrists, tot dat hy in den selven poel des vyers voor altijt met den Antichrist is geworpen.
margenoot6
Namelick, de deure des afgronts, tot versekeringe, dat hy alle dien tijt daer soude moeten blijven. Siet dergelijcke wijse van doen Dan. 6. vers 18. Matth. 27.66. in het exempel van de kuyl Daniels, ende Christi graf.
margenootc
Apoc. 16.14, 16. ende 20.8.
margenoot7
Namel. gelijck hy te voren meest door de geheele werelt hadde gedaen, wanneer hy de Heydenen tot sijnen dienst hadde verleyt, 1.Corinth. 10.20. Andersins duert de macht des satans altijt over de kinderen der ongehoorsaemheyt, 2.Cor. 4. vers 4.
margenoot8
Eenige nemen dese duysent jaren voor den geheelen tijt van d’eerste komste Christi tot sijne tweede, gelijck dit woordeken duysent een seker getal voor een onseker somwijlen beteeckent in de Schriftuere. Siet Psal. 91.7. en 105. vers 8. Dan. 7.10. Doch alsoo vers 7. ende 8. de satan noch na deselve duysent jaren wort los gelaten, soo en kan het selve niet wel bestaen: gelijck oock niet het gevoelen van eenige andere, die dese duysent jaren willen eyndigen voor de komste des Antichrists: gemerckt in het vierde vers oock binnen dese duysent jaren meldinge wort gemaeckt van eenige die het Beest ende sijn beelt niet en hebben aengebeden, soo moet dan voor het eynde van de duysent jaren ooock de Antichrist geweest zijn. Hierom beginnen andere de bindinge des satans, dat hy de volckeren niet meer en verleyde, van den tijt dat Christus, door de predicatie des Heyligen Euangeliums ende kracht sijnes Geests, door sijne Apostelen, de Heydensche volckeren in de werelt alom tot bekeeringe heeft gebracht: het welck ontrent den tijt van de verwoestinge van Ierusalem ende uytroeyinge der Ioden, dat is ontrent het jaer seventigh meest is volbracht; ende eyndigen die met den tijt van den Paus Gregorius VII. die een sterck instrument des duyvels is geweest, om het Antichristendom op het hooghste te brengen, ende alle volckeren hem te doen aenbidden, welcke ontrent het jaer een duysent ende seventigh heeft geseten. Hoe wel eenige om de vervolgingen, die de satan noch meer dan twee hondert ende vijftigh jaren na de verwoestinge van Ierusalem tegen de Christenen heeft verweckt, dese duysent jaren wat later beginnen, namelick, van de tijden Constantini, ende continueren die tot ontrent het jaer een duysent ende drie hondert, als wanneer niet alleen de Antichrist den staet der Christenen meer ende meer heeft doen vervallen, wanneer Bonifacius VIII. over dit Rijck heeft geregeert, maer oock de Turcken ende Tartaren van den satan meest zijn gaende gemaeckt, om de Christen volcken in Oosten ende Westen t’onder te brengen, ende vele Koninckrijcken ende Christen Kercken hebben uytgeroeyt, niet alleen in Asien, maer oock in Africa ende Europa, gelijck de tegenwoordige gestalte der selve uytwijst.
margenoot9
Namelick, niet ten aensien van Christi macht als of die hem niet altijt en konde gebonden houden, maer ten aensien van Godts voorsienigheyt, die hem tot straffe van de ondanckbare werelt, daer na wederom soude los laten, ende meerder vryheyt geven.
margenoot10
Dit kan verstaen worden, ofte ten aensien van de voorgaende duysent jaren ende tijden der werelt, ofte ten aensien van den toekomenden staet der Kercke Christi in den hemel: waer van in het volgende Capittel sal gepropheteert worden, dewijle oock selfs de geheele tijt van Christi eerste toekomste tot sijne laetste, de laetste dagh, ende laetste ure in de Schrifture wort genaemt.
margenoot11
Sommige nemen dit sitten op throonen, ende geven van oordeel, voor de wederoprechtinge van Christi Rijck, selve ten tijden van den Antichrist, waer van terstont wort gesproken, in welcken tijt oock eenige treflicke mannen zijn opgestaen die de leere des Antichrists hebben veroordeelt, ende haer tegen sijn Rijck ende leere hebben gestelt. Waer van Cap. 11. ende 14. oock is gepropheteert. Doch andere nemen dit hier wel soo bequamelick van deselve persoonen, daer van hier terstont wort gesproken. Namelick, die onthooft zijn om het getuygenisse Christi, ende die het Beest niet en hebben aengebeden: die na haren doot hier in throonen worden geset, ende oordeel ontfangen, om dat sy met Christo in den hemel, na hare zielen, hebben getriumpheert; niet tegenstaende de aerdtsche menschen ende aenbidders van het Beest haer voor ketters ende verdoemde menschen hadden veroordeelt. Siet dergelijcke belofte hier voren Cap. 3. vers 21. ende Matth. 19.28.
margenootd
Apocal. 6.10
margenoote
Apocal. cap. 6. vers 9.
margenoot12
Gr. met de bijle gedoot.
margenootf
Apoc. cap. 13. vers 12.
margenootg
Apoc. cap. 13. vers 15.
margenooth
Apoc. cap. 13. vers 16.
margenooti
Apocal. 6.11.
margenoot13
Namelick, ende altijt daer na. Want die in den hemel met Christo regneert, en wort nimmermeer uytgeworpen. Siet hier voren Cap. 3. vers 12.
margenoot14
Dat is, die in hare sonden ende superstitien doot waren; gelijck dit woort doode oock genomen wort, Matth. cap. 8. vers 22. Ioan. cap. 5. vers 25. 1.Timoth. cap. 5. vers 6.
margenoot15
Dat is, en stonden uyt hare sonden niet op, ofte en bekeerden haer niet: gelijck in dergelijcke sake gesproken wort, Cap. 9. vers 20.
margenoot16
Dat is, selfs niet alle den tijt dat de satan gebonden is geweest: veel min dan daer na als de satan weder was los gelaten. Siet dergelijcke wijse van spreken. 2.Sam. cap. 6. vers 23. Matth. 1. vers 25.
margenoot17
Namelick, uyt den doot der sonde: gelijck de val in de sonde de eerste doot is, ende het eerste sterven des menschen na den geest. Siet dergelijcke wijse van spreken Ioan. cap. 5. vers 25. Coloss. cap. 3. vers 1. Ephes. cap. 2. vers 5. ende cap. 5. vers 14.
margenoot18
Dat is, die der eerste opstandinge deelachtigh is: gelijck dese wijse van spreken oock genomen wort Ioan. cap. 13. vers 8. Actor. cap. 8. vers 21.
margenoot19
Dese tweede doot is de eeuwige doot, gelijck hier na vers 14. uytdruckelick wort verklaert. Ende blijckt hier oock uyt, dat dese opstandinge geen lichamelicke opstandinge en is, maer een geestelicke: aengesien vele na het lichaem oock sullen opstaen ten verderve. siet Dan. cap. 12. vers 2. Ioan. cap. 5. vers 29.
margenootk
Iesa. cap. 61. vers 6. 1.Petr. cap. 2. vers 9. Apocal. 1.6. ende 5.10.
margenoot20
Siet hier van gelijck oock van het volgende woort Koningen, de verklaringe op Cap. 1. vers 6. ende 5.10.
margenoot21
Siet de aenteeck. hier voren op het 3 vers.
margenoot22
Gr. bewaringe.
margenoot23
Namelick, uyt den afgront, daer in hy te voren gebonden was, om hem te voegen by den Antichrist, die hy te voren sijne macht hadde over gegeven, ende eenen tijt langh de gemeynte Christi alleen hadde verdruckt.
margenoot24
Dit verstaen vele van de geestelicke verleydinge, waer door geheele volckeren meer ende meer tot nieuwe afgoderije, ende Heydensche superstitien, hoewel onder eenen anderen tijtel, zijn gebracht. Siet oock Cap. 9. vers 20, etc.
margenoot25
Dat is, in de geheele werelt, ofte in alle landen der werelt. Want van dese verleydinge zijn weynige ofte geen geheele volckeren in Oosten ofte Westen, ten tijde van de wederloslatinge des satans, ende eenigen tijt daer na, geheel vry geweest.
margenootl
Ezech. 38.2. ende 39.1
margenoot26
Sommige verstaen by dese twee volckeren deselve volckeren, die in het voorgaende lidt zijn genoemt. Doch het en schijnt niet dat alle de volckeren op de vier hoecken der aerde hier Gog ende Magog genoemt konnen worden, maer dat het alleen een deel van die volckeren der aerde zijn, die boven dien dat sy van den Draeck in saken des Godtsdiensts zijn verleydt tot haer verderf, oock van hem verleyt ende opgemaeckt zijn tot eenen krijgh, die in den text wort verhaelt. Welcke nu dese Gog ende Magog zy, is verscheyden gevoelen. Doch komt met de sake selve, ende met de plaetse Ezech. Capittel 38. ende 39. daer dese prophetie op siet, best over een het gevoelen der gene die seggen, dat gelijck Godt by Ezechiel het volck Israëls, dat hy belooft hadde uyt Babylonien te verlossen, voorseght wat swarigheden haer daer na in ’t heylige lant, door de omliggende Heydenen van Asien, Syrien, ende Egypten, die by Ezechiel Gog ende Magog worden genoemt, souden over komen, eer Christus in den vleesche soude geopenbaert worden, daerse Godt mirakeleuselick uyt soude verlossen, gelijck in het eerste ende tweede boeck der Machabeen is te lesen: dat alsoo oock na de eyndiginge van de duysent jaren, ende loslatinge des satans, voor de tweede toekomste Christi, de Turcken, Tartaren, ende Sarasinen, die in de gewesten van Gog ende Magog meest hare woonplaetsen hebben, met het overblijfsel van het Antichristische Rijck, het Christendom souden bestrijden, ende met sware oorlogen drucken, daer uyt Godt haer mirakeleuselick soude verlossen, ende die eyndelick oock door Christi tweede toekomste souden gedempt ende neder geslagen worden.
margenootm
Apoc. 16.14.
margenoot27
Siet hier van breeder Cap. 9. vers 16. ende volgens.
margenoot28
Alsoo wort het Christendom genoemt, om dat Godt sijne heylige ende geteeckende daer in altijt heeft gehadt, ende tot den eynde der werelt sal hebben, al is’er groote verdorventheyt in den Godtsdienst ende zeden van vele geweest, gelijck het volck Israëls Godts volck doorgaens wort genaemt, ende de stadt Ierusalem de heylige stadt: oock als sy in desen seer waren verdorven. Siet Iesa. 1. versen 3, 21. Matth. cap. 4. vers 5. Luce cap. 19. vers 46.
margenoot29
Dit kan eenighsins verstaen worden van vele extra-ordinarise hulpen, die Godt de Christenen tegen de Turcken ende Tartaren heeft verleent, ende als te hopen is, noch verleenen sal, gelijck dergelijcke wijse van spreken van Gog ende Magog gebruyckt wort, Ezech. 38. vers 22. Doch kan oock verstaen worden van het laetste gewelt deser ende dergelijcker natien, dat sy neven den Antichrist noch doen sullen, om de Christenheyt geheel uyt te roeijen, voor den laetsten dagh, als wanneer Christus in sijne laetste komste haer onverwacht sal over den hals komen, gelijck van het Antichristische heyrleger hier voren Cap. 19. vers 20. gepropheteert is. Ende wort dit oock uyt de volgende verssen bevestight.
margenootn
Dan. 7.11. Apocal. 19.20.
margenoot30
Dat is, in de helle, om daer eeuwelick te blijven. Siet oock Cap. 19. vers 20. Matth. cap. 25. vers 41. 1.Corinth. cap. 15. vers 24.
margenooto
Apoc. 19.20.
margenootp
Apoc. 14.10.
margenoot31
Gelijck de vorige gesichten met den uytersten dagh hebben ge-eyndight, alsoo eyndight oock dit gesichte in den selven. Die hier gesien wort is Christus, een Rechter der levende ende der doode, die in de wolcken sijnen rechterstoel sal oprechten, gelijck hy selve betuyght Matth. cap. 25. vers 31. Siet oock Actor. cap. 17. vers 31.
margenoot32
Dat is, majesteyt ende heerlickheyt.
margenoot33
Siet dergelijcke wijse van spreken Cap. 6. vers 14. ende 16. vers 20. waer door den ondergangh ende veranderinge van hemel ende aerde, die nu zijn, te kennen wort gegeven: waer van siet nader ende verscheyden verklaringen in de aenteeckeninge op 2.Petr. cap. 3. vers 10.
margenoot34
Dat is, van alle conditien ende staten: hoewel sommige dit oock van den ouderdom ende stature verstaen. Doch het gene hier onvolmaeckt is, sal als dan volmaeckt worden, 1.Corinth. cap. 13. vers 10.
margenoot35
Dat is, staende voor den throon ofte rechterstoel Christi, 2.Corinth. 5.10. waer uyt blijckt dat Christus oock de waerachtige Godt is.
margenoot36
Namelick, der alwetenheyt ende voorsienigheyt Godts, waer in opgeteeckent staet al het doen ende laten der menschen. Siet dergelijck Dan. 7. vers 10. Malach. cap. 3. vers 16. Ende is een gelijckenisse, genomen van het gerichte der menschen, ende wijse van doen onder groote Princen, daer notitie ofte kennisse wort gehouden van alles. Siet Esth. cap. 6. vers 1. Andere verstaen het van de boecken der conscientie van een yeder: het welck oock waer is, alsoo die haer selven oock sal beschuldigen ofte ontschuldigen in dien dagh. Siet Rom. 2.15, 16.
margenootq
Exod. 32.32. Psalm 69.29. Philip. 4.3. Apocal. 3.5. ende 21.27.
margenoot37
Dat is, der genadige verkiesinge Godts tot het eeuwige leven. Siet van het selve oock hier voren Cap. 3. vers 5. ende cap. 13. vers 8. ende cap. 17. vers 8.
margenootr
Psalm 62.13. Ierem. 17.10. ende 32.19. Matth. 16.27. Rom. 2.6. ende 14.12. 2.Cor. 5.10. Galat. 6.5. Apocal. 2.23.
margenoot38
Namelick, die sy in dit leven sullen gedaen hebben, het zy goet ofte quaet: gelijck Paulus daer by voeght 2.Corinth. 5. vers 10. waer van siet aldaer de verklaringe.
margenoot39
Door het woort helle, wort van vele verstaen het graf, ende door het woort doot, alle andere plaetsen, daer de doode lichamen verstroyt souden mogen zijn: gelijck het vyer, de lucht, de vogelen, ende wreede gedierten vele lichamen hebben verslonden, die alle door Godts macht te voorschijn gebracht sullen worden, waer sy oock souden mogen zijn. Want die alles uyt niet heeft geschapen sal oock lichtelick uyt alle de elementen der werelt de lichamen by een konnen vergaderen, die oyt in de werelt zijn geweest.
margenoot40
Ofte, het graf.
margenoot41
Dit wort ofte van den duyvel verstaen die de macht des doots hadde, Hebr. 2.14. ofte, onder een oneygentlicke wijse van spreken, voor al het gene dat eenighsins bedroeft, ofte pijnlick is: ’t welck uyt de geheele werelt sal geweert, ende na dien tijt nergens dan in den eeuwigen poel des vyers en sal worden gevonden.
margenoot42
D. de eeuwige doot, alsoo genaemt, om dat sy op den doot der sonde, wanneer de menschen haer daer van niet en bekeeren, nootwendelick volght.
margenoot43
Siet hier voren vers 12.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken