Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxij. Capittel.

1 Den Apostel wort voorder getoont eene riviere van het water des levens, op welcker oever de boom des levens geplant was. 3 Eenige andere eygenschappen des inwoonders des nieuwen Ierusalems worden beschreven. 6 Na het welcke het besluyt wort gemaeckt, met een betuyginge van de waerheyt ende vastigheyt deser gesichten ende prophetien. 8 Ioannis valt wederom neder voor de voeten des Engels, ende wort andermael daer over bestraft. 10 Waer na hy bevel ontfanght, dat hy de woorden deses boecks niet en sal verzegelen, hoewel eenige die sullen misbruycken tot harer swaerder straffe. 13 Christus verklaert dat hy is de Alpha ende

[Folio 163v]
[fol. 163v]

Omega, ende spreeckt die saligh die sijne geboden houden: ende die onsaligh die grouwelen bedrijven. 16 ende betuyght dat hy sijnen Engel heeft gesonden om dese Openbaringe aen sijne gemeynte te doen. 17 De Bruydt Christi verlanght na sijne komste. 18 Waer na dese Openbaringe wort besloten met een dreygement tegen de gene die hier yet souden toe ofte afdoen. 20 Christus betuyght wederom dat hy haest komen sal: ende Ioannes besluyt sijn boeck met de Apostolische groete.

1

ENde hy toonde my Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 een suyvere riviere van het water des levens, klaer als crystal, voort komende Ga naar margenoot2 uyt den throon Gods, ende des Lams.

2

In het midden van hare Ga naar margenoot3 strate, ende Ga naar margenoot4 op de een ende de ander zijde der riviere was Ga naar margenootb Ga naar margenoot5 de boom des levens, voortbrengende Ga naar margenoot6 twaelf vruchten, van maent tot maent gevende sijne vrucht: ende Ga naar margenoot7 de bladeren des booms waren tot genesinge Ga naar margenoot8 der Heydenen.

3

Ende Ga naar margenoot9 geen vervloeckinge en salder meer tegen [yemant] zijn: ende Ga naar margenoot10 de throon Godts ende des Lams sal daer in zijn, ende Ga naar margenoot11 sijne dienstknechten Ga naar margenoot12 sullen hem dienen:

4

Ende sullen Ga naar margenoot13 sijn aengesichte sien, ende Ga naar margenootc Ga naar margenoot14 sijnen naem sal op hare voorhoofden zijn.

5

Ga naar margenootd Ende Ga naar margenoot15 aldaer en sal geen nacht zijn, ende sy en sullen geen keersse noch licht der sonne van noode hebben: want de Heere Godt verlichtse: ende Ga naar margenoot16 sy sullen als Koningen heerschen Ga naar margenoot17 in alle eeuwigheyt.

6

Ga naar margenoot18 Ende hy seyde tot my, Ga naar margenoote Ga naar margenoot19 Dese woorden zijn getrouw ende waerachtigh: ende de Heere Ga naar margenoot20 de Godt der heylige Propheten heeft Ga naar margenoot21 sijnen Engel gesonden, Ga naar margenootf om sijnen dienstknechten te toonen het gene Ga naar margenoot22 haest moet geschieden.

7

Siet, Ga naar margenoot23 ick kome haestelick: Ga naar margenootg saligh is hy die de woorden der prophetie deses boecks Ga naar margenoot24 bewaert.

8

Ende Ga naar margenoot25 ick Ioannes ben de gene die dese dingen gesien ende gehoort hebbe. Ende doe ick’se gehoort ende gesien hadde, Ga naar margenoot26 viel ick [neder] om aen te bidden voor de voeten des Engels, die my dese dingen toonde.

9

Ende hy seyde tot my, Ga naar margenooth Siet dat ghy [kolom] het niet [en doet:] want ick ben uwe mededienstknecht, ende uwer broederen der Propheten, ende der gene die de woorden deses boecks bewaren. Aenbidt Godt.

10

Ende hy seyde tot my, Ga naar margenooti Ga naar margenoot27 En verzegelt de woorden der prophetie deses boecks niet: want Ga naar margenootk de tijt is na by.

11

Ga naar margenoot28 Die onrecht doet, dat hy noch onrecht doe: ende die vuyl is, dat hy noch vuyl worde: ende die rechtveerdigh is, Ga naar margenoot29 dat hy noch gerechtveerdight worde: ende die heyligh is, dat hy noch geheylight worde.

12

Ende siet, Ga naar margenoot30 ick kome haestelick: ende mijnen loon is met my, Ga naar margenootl om een yegelick te vergelden, Ga naar margenoot31 gelijck sijn werck sal zijn.

13

Ga naar margenootm Ick ben Ga naar margenoot32 de Alpha ende de Omega, het begin ende het eynde, Ga naar margenootn de eerste ende de laetste.

14

Saligh zijnse die sijne geboden doen, op dat Ga naar margenoot33 hare macht zy aen den boom des levens, ende sy door de poorten mogen ingaen Ga naar margenoot34 in de stadt.

15

Ga naar margenooto Maer Ga naar margenoot35 buyten sullen zijn Ga naar margenoot36 de honden, ende de Ga naar margenoot37 toovenaers, ende de hoereerders, ende de dootslagers, ende de afgodendienaers, ende een yegelick Ga naar margenoot38 die de leugen lief heeft ende doet.

16

Ga naar margenootp Ick Iesus hebbe mijnen Engel gesonden, om Ga naar margenoot39 u-lieden dese dingen te getuygen in de gemeynten. Ga naar margenootq Ick ben Ga naar margenoot40 de wortel ende het geslachte Davids, Ga naar margenootr Ga naar margenoot41 de blinckende morgensterre.

17

Ende Ga naar margenoot42 de Geest ende Ga naar margenoot43 de Bruydt seggen, Komt. Ende Ga naar margenoot44 die het hoort, segge, Komt. Ga naar margenoots Ga naar margenoot45 Ende die dorst heeft, kome: ende Ga naar margenoot46 die wil, Ga naar margenoot47 neme het water des levens Ga naar margenoot48 om niet.

[Folio 164r]
[fol. 164r]

18

Ga naar margenoot49 Want ick betuyge aen een yegelick die de woorden der prophetie deses boecks hoort, indien yemant tot dese dingen toedoet, Godt sal over hem toedoen de plagen die in dit boeck geschreven zijn:

19

Ga naar margenoott Ende indien yemant afdoet van de woorden des boecks deser prophetie, Godt sal Ga naar margenoot50 sijn deel afdoen uyt Ga naar margenootv het boeck des levens, [kolom] ende Ga naar margenoot51 uyt de heylige stadt, ende [uyt] het gene in dit boeck geschreven is.

20

Ga naar margenoot52 Die dese dingen getuyght, seght, Ia ick kome haestelick. Amen. Ga naar margenoot53 Ia komt Heere Iesu.

21

Ga naar margenoot54 De genade onses Heeren Iesu Christi [zy] met u allen. Ga naar margenoot55 Amen.

Eynde der Openbaringe JOANNIS, ende oock des geheelen NIEUWEN TESTAMENTS.

T’AMSTELDAM,
Gedruckt By de Weduwe wijlen Paulus van
Ravesteyn
.
ANNO CIƆ. IƆ. C. LVII.

margenoota
Ezech. 47.1. Zach. 14.8.
margenoot1
Het gene hier van dese riviere, ende boom des levens verhaelt wort, is genomen by gelijckenisse van het Paradijs, Genes. 2.10. ende van het vernieuwde Ierusalem, Ezech. cap. 47. vers 1, etc. Ende wort door dese riviere van het water des levens verstaen de eeuwighdurende gelucksaligheyt, die door de werckinge des H. Geests, ende het aenschouwen van Godts aenschijn by de uytverkorene in het toekomende leven, altijt overvloedigh, versch, ende suyver sal wesen ende blijven. siet hier van oock Ioan. cap. 4. vers 14 ende cap. 7. vers 38. ende hier voren cap. 2. vers 7.
margenoot2
Dat is, uyt het heerlick aenschouwen van het aenschijn Godts ende Iesu Christi. Siet Psalm 16. vers 11. 1.Corinth. 13.12. 1.Thess. 4. vers 17. 1.Ioan. 3.2.
margenoot3
Ofte, pleyn, merckt, gelijck c. 21. vers 21.
margenoot4
Niet dat daer vele boomen gesien zijn, dewijle Christus dese boom des levens alleen is, maer dat sijne wortelen van onder, ende sijne tacken van boven, langhs de geheele riviere haer strecken, gelijck hier voren cap. 2. vers 7. te sien is: waer van siet oock aldaer de nader verklaringe.
margenootb
Apocal. 2.7.
margenoot5
Gr. het hout.
margenoot6
Dat is, de levendighmakende kracht van Christi verdiensten ende Geest, die alle het jaer door, dat is, in der eeuwigheyt versch ende krachtigh is, om dit geestlick leven, ende dese salige verquickinge voor de twaelf geslachten van het Israël Godts sonder eenige verswackinge ofte verslappinge, altijt te onderhouden.
margenoot7
Dit is oock genomen uyt Ezech. 47.12. niet dat in dit eeuwige leven eenige gebreken meer sullen zijn, maer dat de genesinge van alle de gebreken, die door Christi verdiensten ende Geest hier is geschiet, aldaer in der eeuwigheyt door deselve kracht sal behouden, ende onverzeert bewaert worden, niet alleen voor de Israëliten, maer oock voor alle andere geloovige volckeren.
margenoot8
Namel. die saligh geworden zijn, gelijck hier voren Cap. 21. versen 24, 26. is gesproken.
margenoot9
Ofte, geen verbanninge, D. niet der vervloeckinge weerdigh, gelijck cap. 21. vers 17. niet onreyns, ofte, dat onreynigheyt doet. Ende dit schijnt oock genomen uyt Zach. 14. vers 11. alwaer van de tijden des Nieuwen Testaments sulcks oock wort voorseght: dat evenwel ten vollen niet en soude geschieden, dan als Christus sijnen dorschvloer sal hebben gesuyvert, ende al het kaf in ’t vyer sal hebben geworpen, Matth. cap. 3. vers 12. ende 13.40, etc.
margenoot10
D. de heerlickheyt Godts, ende Iesu Christi, als ware Godt ende mensche, sal die vervullen. Siet Cap. 21. versen 22, 23.
margenoot11
Nam. soo Engelen als salige menschen. Siet Cap. 7. vers 15.
margenoot12
D. rontom sijnen throon bereydt staen om hem te loven ende prijsen, ende sijne bevelen te gehoorsamen.
margenoot13
D. sijne Majesteyt ende heerlickheyt, om der selver deelachtigh te zijn: gelijck van de Engelen geseght wort, Matth. 18. vers 10. ende van alle gelucksalige in den hemel, Matth. 5.8. 1.Ioan. 3.2.
margenootc
Apoc. 3.12.
margenoot14
Namel. als hem toebehoorende ende eygen zijnde, ende daer van opentlicke belijdenisse doende: gelijck oock de Hoogepriester in het Oude Testament op sijn voorhooft een goude plate droegh, daer op geschreven was De heyligheyt des Heeren. Siet hier van nader verklaringe op Cap. 3. vers 12. ende 14.1.
margenootd
Iesa. 60.19. Zach. 14.7. Apoc. 21.23.
margenoot15
Siet Cap. 21. versen 23, 25.
margenoot16
Want hoewel alle geloovige hier oock zijn Koningen ende Priesters, Apoc. 1.6. nochtans soo sullen sy eerst volkomelick als Koningen heerschen, wanneer alle hare vyanden, ende de doot selve onder hare voeten zijn gebracht, ende Godt in haer sal zijn alles in allen. Siet Rom. 16.20. ende 1.Cor. 15.28.
margenoot17
Gr. in de eeuwigheden der eeuwigheden.
margenoot18
Hier begint het besluyt, ofte laetste deel deser Openbaringe.
margenoote
Apoc. 19.9. ende 21.5.
margenoot19
Nam. van dese geheele Openbaringe, gelijck hier na versen 18, 19 wort verklaert: waer door de Goddelickheyt der selve wort betuyght. Siet oock hier voren Cap. 19. vers 9.
margenoot20
Dat is, die den Propheten de prophetien heeft geopenbaert, ende die deselve tot sijn volck heeft gesonden, 2.Petr. 1.20, etc. Door welcken Godt der Propheten hier oock de persoon Christi wort verstaen: gelijck uyt het volgende blijckt, dat hy sijnen Engel heeft gesonden om te toonen het gene korts moet geschieden, het welck Christo uytdruckelick wort toegeschreven, Cap. 1. vers 1. ende hier na vers 16.
margenoot21
Dat is, my, die sijn Engel ben.
margenootf
Apocal. 1.1.
margenoot22
Siet hier van de aenteeckeninge op Cap. 1. vers 1.
margenoot23
Namel. om een yeder te vergelden na sijne wercken, gelijck vers 12. wort uytgedruckt. Ende zijn dese woorden Christi woorden, welcke bevestigen het gene in het voorgaende vers was geseght. Siet oock 1.Thess. 5.2.
margenootg
Apoc. 1.3.
margenoot24
D. daer op wel let, ende hemselven wacht van het gene daer in verboden wort. Namel. van gemeynschap te hebben met den Draeck, ende het Beest, ende sijne aenhangers: ende achtervolght het gene daerinne wort geboden, ende gepresen. Siet oock Cap. 1. vers 3.
margenoot25
Alsoo bevestight Ioannes oock in het besluyt sijn Euangelium, Ioan. 19.35. ende 21.24. Ende is dit oock, nevens andere, een bequaem bewijs, dat de Euangelist Ioannes de autheur is van dese prophetie.
margenoot26
Siet hier van het gene aengeteeckent is op cap. 19. vers 10.
margenooth
Actor. 10.26. ende 14.14. Apocal. 19.10.
margenooti
Dan. 8.26. ende 12.4.
margenoot27
Dat is, en sluytse niet op, en houdtse niet verborgen, maer openbaertse voor allen: anders dan hier voren c. 10. vers 4. wort bevolen, gelijck oock Dan. 8. vers 26. ende 12.4. De reden is, om dat het gene daer geopenbaert was, noch voor eenen tijt konde verborgen blijven, sonder nadeel van Godts Kercke, tot dat de vervullinge die soude leeren verstaen. Maer hier niet, om dat de vervullinge van sommige dingen terstont soude beginnen, gelijck het gene cap. 2. ende 3. is geleert: ende om dat de gemeynte Christi van alle dese swarigheden, die haer souden over komen, terstont diende gewaerschouwt, op dat sy haer daer tegen in tijts mochten voorsien, ende dat de leden der selve haer van de gemeynschap des Antichrists souden wachten, wanneer sy sijne opkomste souden gewaer worden, waer van de verborgentheyt doe alreede begon te wercken, 2.Thessal. cap. 2. vers 7.
margenootk
Apoc. 1.3.
margenoot28
Hier mede wort een tegenwerpinge voor gekomen, die op het voorgaende vers konde gemaeckt worden, Namelick, dat eenige dese Openbaringe, indiense een yeder bekent gemaeckt wierde, souden misbruycken tot sorgeloosheyt des vleeschs, ofte tot verbitteringe tegen de Kercke Christi: waer op dese antwoorde volght, gelijck Ezech. cap. 2. vers 3. ende Dan. 12.10. door welcke wijse van spreken geen toelatinge van quaet te mogen doen, wort beteeckent, maer een swaerder oordeel Godts over sulcke wort gedreyght, gelijck Christus oock tot Iudas seyde Ioan. 13.27. Dat ghy doet, dat doet haestelick. Siet oock 2.Cor. 2.15.
margenoot29
Dat is, meer ende meer sijne rechtveerdigheyt uyt de vruchten betoone, gelijck Iacob. cap. 2. versen 18, 24. wort verklaert. Want het woort rechtveerdigen wort hier gestelt tegen onrecht doen, gelijck het woort heyligh worden tegen het woort vuyl worden.
margenoot30
Van hier voort begint Christus selve tot den Apostel te spreken, tot het midden van ’t 20 vers, gelijck alle de omstandigheden, ende het 16 vers klaerlick mede brengen: ende hy bevestight alsoo met sijne eygene woorden het gene van den Engel te voren was verkondight.
margenootl
Psalm 62.13. Ierem. 17.10. ende 32.19. Matth. cap. 16. vers 27. Rom. 2.6. ende 14.12. 1.Corinth. 3.8. 2.Corinth. 5.10. Galat. 6.5. Apocal. 2.23.
margenoot31
Namelick, het zy goet ofte quaet, gelijck hier voren meermaels is belooft ende gedreyght. Siet 2.Corinth. cap. 5. vers 10. waer door te kennen gegeven wort, niet eenige verdienste, maer een genadige belooninge der goede wercken, ende eene rechtveerdige straffe ende vergeldinge der quade. Siet Rom. 6. vers 23. Ephes. cap. 2. vers 8, etc.
margenootm
Apocal. 1.8. ende 21.6.
margenoot32
Alsoo spreeckt Christus van hemselven, als de eenige ende eeuwige Godt met den Vader ende den Heyligen Geest, om sijne stantvastigheyt ende almachtigheyt in het uytvoeren van sijne beloften ende dreygementen te kennen te geven. Siet hier van nader Cap. 1. vers 8. ende 21.6.
margenootn
Iesa. 41.4. ende 44.6. ende 48. vers 12. Apoc. 1.8. ende 21.6.
margenoot33
D. recht, lot, deel, om te mogen genieten de vruchten van den boom des levens: waer van siet vers 2.
margenoot34
Namelick, des nieuwen ende hemelschen Ierusalems, die te voren is beschreven.
margenooto
1.Cor. 6.10. Ephes. 5.5. Coloss. 3.6.
margenoot35
Namel. buyten het hemelsche Ierusalem, in den poel des vyers, daer in sy door Godts rechtveerdigh oordeel voor eeuwelick zijn geworpen. Siet Cap. 19. vers 15. ende 21.8.
margenoot36
D. de rasende vyanden ende aenbassers Christi ende des Euangeliums, gelijck Christus die noemt Matth. 7. vers 6. ofte, die de waerheyt eens beleden hebbende, wederom tot haer uytspouwsel gekeert zijn, gelijck Petrus oock soodanige honden noemt, 2.Petr. cap. 2. vers 22.
margenoot37
Of, fenijngevers: want beyde beteeckent het Griecks woort.
margenoot38
Nam. het zy tegen het derde, ofte tegen het negende gebodt: waer by alle meyneedige, ontrouwe, dobbele menschen, ende bedriegers van haren naesten verstaen worden.
margenootp
Apocal. 1.1.
margenoot39
Namel. den Engelen ofte Herders ende Opsienders der seven gemeynten, ende door u aen uwe gemeynten, ende voorts aen alle andere Herderen, ende gemeynten in de werelt. Siet Cap. 1. vers 11. ende cap. 2. vers 1, etc.
margenootq
Iesa. 11.10. Rom. 15.12. Apoc. 5.5.
margenoot40
Siet hier van Cap. 5. vers 5. Ende wort Christus alhier soo genaemt, ten aensien van sijne menschelicke nature, die van David afkomstigh is, Matth. 1.1. Rom. 1.3.
margenootr
2.Petr. 1.19.
margenoot41
Namel. die alle andere sterren in licht te boven gaet. Ende wort Christus alhier soo genaemt, om dat hy het licht is der werelt: ende door sijne kennisse alles ter saligheyt verlicht. Siet Ioan. cap. 1. vers 9. ende 8.12. Selfs oock ten aensien van het hemelsche Ierusalem, daer noch sonne noch mane en sal zijn, maer de nacht deser eeuwe voorby zijnde, Christus met den Vader ende Heyligen Geest het volkomen licht sal zijn van alle uytverkorene, gelijck de morgensterre is in de morgenstont. Siet hier voren Cap. 2. vers 28. ende cap. 21. vers 23. 2.Petr. 1.19.
margenoot42
D. verweckt in de herten van alle geloovige sulcke bewegingen ende gebeden, met onuytsprekelick suchten, gelijck Paulus spreeckt Rom. cap. 8. versen 23, 26.
margenoot43
D. de geheele gemeynte Christi, oock selfs die na de ziele in den hemel triumpheert, wenscht na dese laetste komste, om met ziele ende lichaem met Christo vereenight ende verheerlickt te worden. Siet Luce 21.28. Apocal. 6.10, 11.
margenoot44
Namel. met een geloovigh herte.
margenoots
Iesa. 55.1. Ioan. 7.37.
margenoot45
D. die met ernst ende met gevoelen van sijne gebreckelickheyt hier na begeerigh is.
margenoot46
Namel. door de genade des Heyligen Geests, die het willen ende volbrengen in ons werckt, Philip. 2. vers 13. D. een yegelick die daer toe lust heeft.
margenoot47
D. worde deelachtigh deser hemelscher genade ende vertroostinge, na de belofte hier voren Cap. 21. vers 6. voorgestelt.
margenoot48
D. uyt genade, alleen uyt kracht van Christi verdienste ende voorsprake, Siet Iesa. 55.1. Rom. 3.24, 25. Ephes. 2.8.
margenoot49
Dit is de laetste verzegelinge van de Goddelickheyt deses boecks, gevoeght met een dreygement Christi tegen de gene die tot dit boeck yet soude toedoen ofte afdoen. Ende is dit niet alleen een verzegelinge van dit boeck, maer is een slot van de geheele Heylige Schrifture, alsoo Ioannes de laetste der Apostelen geweest is ende geschreven heeft: gelijck in zijn Euangelio oock dergelijck besluyt te sien is, Ioan. 20. versen 30, 31. ende 21.24. ende te voren oock Moses in sijn laetste boeck dergelijck verbodt van niet toe ofte af te doen, namelick, door eenige menschelicke authoriteyt, hadde gestelt, Deut. 4.2. ende 12.32.
margenoott
Deut. 4.2. ende 12.32. Prov. 30.6.
margenoot50
Namel. dat hy soude meynen te hebben. Want dat geen van die in het boeck des levens waerlick geschreven zijn, en worden uytgedaen, blijckt hier voren Cap. 13. vers 8. ende 21.27.
margenootv
Apoc. 13.8. ende 17.8.
margenoot51
Namelick, des hemelschen Ierusalems, gelijck hier voren vers 14.
margenoot52
Namel. Iesus Christus, gelijck hier voren uyt het 16 vers blijckt, ende uyt de woorden selve, die niet den Engel, maer Christo toekomen.
margenoot53
Dit zijn de woorden Ioannis, die nu tot den uytersten ouderdom gekomen zijnde, oock sijn verlangen betuyght na de komste Christi. ende na de verlossinge ende verheerlickinge aller geloovige.
margenoot54
Dit besluyt komt over een met het besluyt van meest alle de Sendtbrieven der Apostelen, om dat dese prophetie by forme van eenen Sendtbrief aen de gemeynten wort gericht.
margenoot55
Dit woort is oock een slot niet alleen van de gebeden, maer oock van de Sendtbrieven Ioannis, ende der andere Apostelen, om de vastigheyt ende sekerheyt van alles, wat te voren geschreven ende verhandelt is, te kennen te geven: gelijck het voorgaende vers hier oock soodanige beteeckenisse vereyscht van dit woort Amen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken