Streven. Jaargang 11
(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–
[pagina 10]
| |
Kolonisatie en cultuur
| |
[pagina 11]
| |
culturele prestaties. De anderen, Afrika en Azië met name, hebben gezwegen: na verloop van tijd waren zij voor Europa nog slechts machteloze aanbidders, verstoken van elk kritisch inzicht, van elke invloed of controle op het moderne leven. Films, kranten, bibliotheken, handboeken, monumenten bezingen om strijd de grootheid van Europa, negeren de anderen en bezegelen hun nietigheid voor het Europees bewustzijn. Aan de ene kant dus de cultuurkapitalisten; aan de andere, de onterfden, de stommen, de machtelozen. Onder hen erkent Europa graag enige personaliteiten, doch liefst alleen in zo verre zij erin slagen zich, als in een kledingstuk, in de zeden en gewoonten van de westerse beschaving te hullen. Een groep zwarte schrijvers en kunstenaars, die in september van verleden jaar in de Sorbonne bijeenkwamen, heeft daar plechtig verklaard dat de kolonisatie een misdadige aanslag is op het cultureel geweten van de kolonisatoren zowel als van de gekoloniseerden. Indien de kolonisatie alleen een militaire actie was geweest, dan zou de zaak heel eenvoudig zijn. Alle volkeren hebben oorlogen, militaire nederlagen en triomfen gekend. Nooit echter heeft een militaire nederlaag Frankrijk of Duitsland belet, na vijf, na tien jaar, de verwoestingen van de oorlog geheel te herstellen en opnieuw in het bezit te komen van zijn gehele, mondiale of nationale, verantwoordelijkheid. Indien de kolonisatie slechts een economisch avontuur geweest was, dan zou het kwaad ook niet zo erg zijn geweest. Verschillende Europese landen zijn op dit ogenblik niet veel meer dan economische satellieten van de grote machten. Maar de kolonisatie is meer geweest dan dat: een poging tot acculturatie volgend op een economisch-militaire operatie. De cultuur werd hierbij, helaas, niet als een bindmiddel gebruikt, doch als een ferment: ferment van een kunstmatige beschaving, welke haar kracht putte uit de negatie van de culturele waarden der gekoloniseerde volkeren en de wederrechtelijke valorisatie, vaak hypertrofie, van sommige waarden der westerse cultuur. Een dergelijke culturele politiek kon eenvoudigweg ingegeven zijn door een begrijpelijk menselijk egoïsme: is niet ieder volk geneigd de voorkeur te geven aan zijn eigen tradities? Maar ergerlijk wordt het, wanneer dit egoïsme opzettelijk en welbewust onrechtvaardigheid sticht en daarbij beweert te handelen uit naam van de universaliteit; wanneer christenen het materialisme laten kiemen, groeien en heersen, liever dan de rechtmatige onafhankelijkheidswil der gekoloniseerden te erkennen. Het gewicht der koloniale belangen (welk prestige zou het Westen bezitten indien het geen kolonies had gehad om zijn economie te voeden en zijn cultuur te bevoordelen?) doet zelfs diegenen die met de beste | |
[pagina 12]
| |
bedoelingen bezield zijn onweerstaanbaar naar een of andere vorm van racisme overhellen. Een koloniserende natie is racist: haar wetten en instellingen, haar culturele opvattingen tegenover het gekoloniseerde volk drijven haar die richting uit. De hele Europese cultuur is door het kolonialisme besmet. Alleen aan Europa wil de westerse cultuurgemeenschap een universele roeping toekennen. Sedert verschillende generaties zijn romanciers, missionarissen, sociologen gewoon een vernederend beeld op te hangen van de gekoloniseerde wereld. Aan hun goede trouw willen we hier niet twijfelen: zij konden zich nauwelijks losmaken van hun koloniale gedachtestructuur. Wie de geschriften van de vorige eeuw of het begin der 20e eeuw leest, wordt getroffen door de wijze waarop missionarissen en cultuurmensen het zich gemakkelijk maakten, slachtoffer waren van hun cultuurcomfort of zelfs van een niet te rechtvaardigen hoogmoed. Dan spreek ik nog alleen van diegenen die zich probeerden of meenden te distanciëren van een uitgesproken kolonialistische politiek. Maar wat te denken van de officiële propaganda, de koloniale tentoonstellingen, het officieel onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek, gesubsidieerd en geleid door de koloniale mogendheden, de censuur? Erger nog. Te goeder trouw of uit vreesachtigheid of eigenliefde hebben religieuze autoriteiten zich verzet tegen de vrije uitdrukking der inlandse culturen, en aldus bijgedragen tot de negatie en de verdrukking van de culturele persoonlijkheid der gekoloniseerde volkeren. Welke moeilijkheden heeft b.v. Pater Tempels niet ondervonden voor de publicatie van zijn Bantoe-Filosofie! Was het omdat dit boek aan de gekoloniseerde volkeren het recht toekende, een eigen wereldvisie te bezitten en een eigen taal om hun geestelijke persoonlijkheid uit te drukken? Zelfs regeringen hebben er zich mee bemoeid en het heeft niet veel gescheeld of het boek was nooit verschenen. Ik wil hier niet ingaan op het probleem van de Afrikaanse volkstradities, cultus der voorouders, vaudou enz. Ik moge volstaan met te vermelden dat ik, nu twee jaar geleden, enkele zwarte priesters heb samengebracht om met hen van gedachten te wisselen over het thema ‘Christianisme et Négritude’. Het eerste resultaat van deze besprekingen was het cahier Des prêtres noirs s'interrogentGa naar voetnoot1). Het wordt hoog tijd dat de zwarte clerus de stem verheft om eraan te herinneren dat de autonomie van onze kerken, de zelfstandigheid van onze gedachte en de politieke onafhankelijkheid de voorwaarden zijn voor de culturele en geestelijke ontplooiing van onze volkeren. Want, in tegenstelling met wat sommige | |
[pagina 13]
| |
weldenkenden menen, is de politiek ten nauwste verbonden met de cultuur en het geestelijk leven. Iedere cultuur leeft van zijn klassieken. In het licht van de moderne levensopgaven eert, herdenkt, reactualiseert ieder volk de groten van zijn verleden. Ieder mens heeft behoefte aan een verleden, en het recht om er zich niet over te schamen. Wie dit verleden schendt of vernielt, slaat de hand aan onze ziel. En het is pijnlijk, te moeten erkennen dat christenen van het Westen zich aan dit vernielingswerk medeplichtig hebben gemaakt. Zij hebben niet voldoende begrepen dat het geloof nauw verbonden is met verantwoordelijkheid en cultuur, en dat de cultuur de hele mens is. Men heeft in Afrika christelijke gemeenschappen gesticht. Maar men heeft hun originaliteit niet erkend. Vaak heeft men zwarten eerst uit hun milieu gerukt, van hun oorspronkelijke persoonlijkheid beroofd en ze aldus gedoopt. Wellicht had men vóór alles de traditionele milieus en gemeenschappen moeten dopen. Het gevolg daarvan is: dikwijls volstaat het dat een zwarte zijn nieuwe gemeenschap verlaat opdat de oppervlakkigheid van zijn geloof aan het licht trede. Hoe zouden deze katholieken, wanneer zij in contact komen met de moderne wereld, in staat zijn te verklaren en te rechtvaardigen wát hen scheidt van protestanten, rationalisten of atheïsten? Hoe zouden zij, ongeletterden en die nooit voor eigen verantwoordelijkheid hebben gestaan, zich een persoonlijk oordeel kunnen vormen over de genuanceerde geschiedenis welke aan de Kerk haar hedendaags gelaat heeft gegeven? Hoe zijn sommige jammerlijke ontwikkelingen, contradicties en eigenaardigheden van de Afrikaanse christenheid anders te verklaren dan door haar onmacht, haar blindheid-in-vertrouwen, gemis aan verantwoordelijkheid? Ook de christenen van Afrika willen aan het moderne leven deelhebben en daarin hun eigen, collectieve en individuele, verantwoordelijkheid opnemen. Maar de koloniserende machten (reeds ongelovigen als een Napoleon of een Briand wisten de missionering te gebruiken voor de politiek) leggen het werk der missionarissen een regime op waarvan dezen zich dienden te desolidariseren. Hoe kunnen immers missionarissen de politiek van hun eigen land dienen zonder de culturele belangen van het vreemde land te verraden of te schaden? De koloniale politiek heeft de missie-actie geleid en misbruikt. Dergelijk misbruik kan men voorkomen door onze volken politiek souverein te maken. De nationale kerken in Europa hebben alle hun culturele of spirituele politiek. Rechtmatig is het verlangen van onze christenen om hun eigen nationale verantwoordelijkheden op te nemen, ten einde hun eigen christelijke tradities authentieker te vestigen en te institueren. | |
[pagina 14]
| |
Wat waar is voor het geestelijk leven, geldt evenzeer voor het culturele leven. De kolonisatie heeft het Europees bewustzijn verhinderd sommige evidenties onder ogen te zien, zoals ze de ontwikkeling van de menselijke solidariteit heeft belemmerd. Geloven dat er volkeren zijn zonder cultuur en zonder beschaving, geloven dat de Europese cultuur alle andere moet vervangen, geloven dat cultuur en nationale politiek radicaal van elkaar los te maken zijn, geloven ten slotte dat het Westen alle dimensies van de mensheid heeft ontdekt en uitgedrukt, en dat alleen het Westen dit kon doen - dit zijn even zovele tekenen van deze verblinding die Europa lange tijd bevangen heeft. Is het in dit verband niet kenschetsend dat een thesis als die welke Cheikh Anta Diop verdedigt in zijn boek Nations Nègres et Culture (1954) nog geen enkele publieke reactie heeft verwekt vanwege de grote Egyptische denkers en historici? Of deze thesis helemaal juist is, willen we hier niet onderzoeken; dat ze vals zou zijn, is tot nog toe nergens bewezen, en de argumenten en getuigenissen welke Diop aanhaalt stemmen beslist tot nadenken. In ieder geval blijkt het dat de geschiedenis der mensheid steeds in een vals daglicht is gesteld eenvoudig door het feit dat ze steeds geïnterpreteerd is geweest van uit het standpunt van een kleine minderheid der mensheid welke de overige volken domineerde.
Volkeren zonder cultuur zijn wij in de ogen van de Europeanen steeds geweest, zolang de cultuur gemeten werd naar de literaire traditie. Het schrift is inderdaad een element van de menselijke cultuur. Op dezelfde wijze als om het even welke techniek draagt het wezenlijk bij tot de ontwikkeling van de mens. Zoals iedere techniek verscherpt het ons inzicht en voedt onze liefde, het verrijkt onze relaties met de evenmens en verdiept onze kansen op menselijke gemeenschap. Maar zoals iedere techniek kan ook de literaire traditie de mens verzwaren of verblinden, zijn frisse spontaneïteit verstikken. Bemiddeling tussen mij en mijn evenmens, resonerende echo van mijn gevoelens en gedachten, kan iedere techniek omgekeerd ook 'n oorzaak worden van depersonalisatie. Maar dit alles doet niets af van het feit dat ook ‘naakte volkeren’, met of zonder literaire traditie, 'n eigen originele cultuur bezitten, welke men het recht niet heeft te miskennen. Sociologen en etnologen (als dominee Leenhardt, Marcel Griaule en Pater Tempels) hebben om beurten en bij herhaling een of andere van deze culturen beschreven als een origineel universum met eigen normen en waarden, eigen opvoeding en uitdrukkingswijzen, eigen werken. Maar de koloniale politiek kon niet dulden dat deze eigenheid beklemtoond werd. Zij heeft de groei | |
[pagina 15]
| |
van deze culturen en hun aanpassing aan het moderne leven bemoeilijkt. De hartstocht echter waarmee de jonge intellectuelen thans hun verleden en de morele en materiële rijkdommen van hun land herwaarderen, laat een culturele renaissance verhopen die zich de allerbeste uitdrukkingsmogelijkheden welke het moderne leven ter beschikking stelt, ten nutte zal weten te maken. Onze literatuur - Franse, Engelse, Portugese, Arabische - zal zich steeds meer aan dit verleden inspireren en hieruit de krachten halen tot zelfbevrijding en ontplooiing. Onze orale literatuur blijft bestaan naast de geschrevene. Beide zijn geroepen om elkaar wederzijds te verrijken. De orale zal nog enige tijd beperkt blijven tot het gebruik binnen onze eigen cultuur; de geschrevene daarentegen zal zich tot de wereldopinie richten. Er zal een tijd komen dat de gesproken literatuur van onze volkeren ongeveer de hele schat van hun werken en wetten, hun sentimenten en ideeën op een moderne wijze zal weten uit te drukken, en dat onze in het Frans of Engels geschreven literatuur aan deze Europese talen zoveel eigen intonaties, themata en particulariteiten zal toevoegen, dat ons Engels of Frans een Afrikaanse taal zal worden. Maar alleen de politieke vrijheid zal ons in staat stellen, onze reële problemen van de fictieve te onderscheiden en op te lossen, en onze cultuur haar eigen plaats te geven in de wereld. Wat is een cultuur immers anders dan het geheel van mythen, herinneringen, sentimenten en symbolen, waardoor een volk zich in zijn milieu voegt, zijn evenwicht en solidariteit met de hele wereld realiseert, en op een oorspronkelijke wijze stijl en vorm geeft aan zijn geluk en zijn grootheid, aan zijn zin voor schoonheid, liefde, waarheid en rechtvaardigheid? De vraag is echter hoe men deze rechtvaardigheid, waarheid en liefde kan dienen wanneer men opgesloten leeft in een beschavings- of cultuurkring die ontoegankelijk blijft voor de rest van de wereld. ‘Uw cultuur, heeft men ons gezegd, is alleen toegankelijk voor etnologen of sociologen, en dan nog. Het is een dode cultuur’. Dergelijke dwalingen zijn ontstellend. Zien we juist tegenwoordig niet vele Afrikanen een aanvang maken met de beschrijving van hun geschiedenis (natuurlijk verschillend van de koloniale versie), cosmogonie, geneeskundige wetenschap, toneel, poëzie, kunsten en wijsheid? Om aan hun boodschap een wereldwijde weerklank te verlenen, om hen toe te laten hun verleden te herdenken, te interpreteren en te beschrijven in het licht van de moderne levensopgaven, is het duidelijk dat onze volkeren moeten kunnen beschikken over de politieke leiding van hun initiatief. Van ál hun initiatieven: zowel op economisch en sociaal als op cultureel en geestelijk gebied. Want alles hangt samen. De cultuur is de hele mens. Eco- | |
[pagina 16]
| |
nomische, sociale, geestelijke bijzonderheden van een volk zijn slechts verschillende karaktertrekken van één en dezelfde persoonlijkheid. Dit wil zeggen dat wij zowel uit naam van onze cultuur als van uit ons geloof, de kolonisatie veroordelen. Zij is een misdaad tegen de cultuur en tegen het geloof van het Westen, en wil in ons vermoorden wat ons het dierbaarst is: onze ziel. Niets lijkt ons gevaarlijker dan de halve maatregelen van een paternalisme dat niets oplost. Het gaat er niet zozeer om, het salaris van onze inlandse arbeiders te verhogen, of dat men ons sommige rechten zou ‘toestaan’. Wij vragen niet dat ons iets zou worden ‘toegestaan’, maar dat aan de gekoloniseerde volken de totaliteit van hun vrijheid van initiatief, welke wortelt in de politiek, zou worden ‘gerestitueerd’. Het gaat niet om concessies maar om restitutie. Wij vragen de restitutie van de politieke en nationale vrijheid aan de kolonies. Hier staat het belang van de cultuur op het spel. En de verbreiding van Christus' boodschap. De Afrikaanse christenheid moet in de Afrikaanse cultuur ingeplant worden en haar voedingsbodem vinden, of ze blijft niet levensvatbaar. De les van Azië had moeten volstaan. Het is tijd dat de christenheid van het Westen kieze tussen de verdediging van zijn egoïstische economische en politieke belangen (welke de materialistische propaganda in onze landen begunstigen, noodlottig zijn voor het prestige van de Kerk en aldus immoreel zijn geworden) en de politieke bevrijding van volkeren die steeds bereid blijven om met het christelijke Westen de beste relaties te onderhouden. Persoonlijk ben ik overtuigd dat de kolonisatie niet alleen, zoals Simone Weil zei, van dezelfde natuur is als het nazisme. Voor onze christelijke gemeenschappen is zij gevaarlijker dan het communisme. Want zij kwetst onze ziel en roept het communisme op. Welke christen in het Westen zou, zich van dit gevaar bewust, de kolonisatie niet even luid aanklagen als wij? Stevenson en Foster Dulles schijnen dit te hebben begrepen. In een recent artikel, dat nogal opzien heeft gebaard, heeft Mr. Stevenson op zijn manier de gevaarlijke illusie van het kolonialisme in het licht gesteld. Zal het christelijk Europa, door zijn medeplichtigheid, deze waarschuwing in de wind slaan en de verantwoordelijkheid dragen voor het teloorgaan van de vriendschap tussen de volkeren en voor de schade die hierdoor aan de Kerk wordt toegebracht? |
|