hower kon dit geen onderwerp van gesprek zijn, men kon wel praten over de problemen, die zich bij de integratie voordoen.
Hopenlijk is door dit krachtig optreden Eisenhowers prestige in de V. St. en daarbuiten weer enigszins gestegen. Men hoort de laatste tijd ook in de republikeinse partij veel kritiek op zijn weinig krachtig beleid. Voortdurend ligt hij overhoop met het Congres, dat talrijke van zijn voorstellen verwerpt en andere slechts goedkeurt na er min of meer ingrijpende wijzigingen in te hebben aangebracht. Gedeeltelijk ligt de oorzaak hiervan bij Eisenhower zelf, die het klaar speelt om allen, die ploeteren om door hem voorgestelde wetten aangenomen te krijgen, plotseling in de steek te laten door zelf die wijzigingen aan te brengen, die de oppositie verlangt.
Lijkt het prestige van Eisenhower te dalen, dat van Adenauer stijgt. Bij de verkiezingen op 15 september behaalde hij een flinke overwinning. De afstand tussen de C.D.U. en de S.P.D. werd groter dan in 1953, geheel tegen de verwachting van Ollenhauer. De enige troost, die de laatste werd gelaten was, dat de S.P.D. kan beschikken over iets meer dan één-derde van het aantal zetels in de Bondsdag, zodat zonder haar medewerking geen grondwetsherziening mogelijk is. De volstrekte meerderheid, die de C.D.U. behaalde, is een duidelijke overwinning voor Adenauer persoonlijk en zijn politiek. Deze meerderheid sprak zich uit voor zijn Europese politiek en bleek begrip te hebben voor het feit, dat de hereniging van Duitsland alleen te bereiken is met behulp van de W. mogendheden en niet volgens het socialistische plan via onderhandelingen tussen de grote vier en een Europees veiligheidsstelsel.
Dit resultaat is een zegen voor Europa. De vorming van een Europese eenheid zou bij een socialistische overwinning zeker bemoeilijkt zijn en dit zou onmiddellijk zijn terugslag gehad hebben op de behandeling van de Euromarkt en Euratomverdragen. W. Duitsland, Frankrijk en Italië hebben deze reeds goedgekeurd. In Nederland bereidde men de openbare behandeling in de Tweede Kamer grondig voor. Men liet zich gedegen voorlichten door het bedrijfsleven en het resultaat was een zeer kritisch V.V., waarin de regering erop werd gewezen te weinig rekening te hebben gehouden met de specifieke positie, waarin ons land verkeert; er zijn vooral bezwaren t.a.v. het bepaalde betreffende de landbouw en het vervoer; aan de regering werd verweten te weinig contact te hebben gehad met het bedrijfsleven; ook achtte men het minder juist, dat de Beneluxlanden overstemd kunnen worden, indien er een gekwalificeerde meerderheid vereist is. In haar M.v.A. was de regering optimistischer; vanzelfsprekend legde zij meer de nadruk op de te verwachten voordelen; zij erkent, dat er op enkele punten redenen zijn voor bezorgdheid, maar verzet er zich tegen deze tot uiting te laten komen in een amendement. Dit zou nl. geen betekenis hebben, daar het eenzijdig en niet bindend zou zijn. Wel zou de Tweede Kamer een motie kunnen aannemen, waardoor de regering zich bij verdere onderhandelingen, die op talrijke punten nog moeten volgen, geruggesteund zou weten. Bij de openbare behandeling is al wel gebleken, dat er toch een meerderheid voor de verdragen in de Tweede Kamer aanwezig is.
Bijna eenstemmig werd de Nieuw-Zeelander, sir Leslie Monroe, gekozen tot voorzitter der Algemene Vergadering der V.N., terwijl Hammerskjöld met algemene stemmen werd herkozen als secretaris-generaal. Ondanks het verzet van de Ned. vertegenwoordiger werd op verzoek van Indonesië de kwestie N. Guinea wederom op de agenda geplaatst. De houding van de V. St. in dezen was voor