Streven. Jaargang 11
(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–
[pagina 171]
| |
De ethiek van het Ondernemingsbeleid
| |
Produktiviteit en algemene welvaartDe voorziening in het levensonderhoud en het streven naar materiële welvaart zijn ver boven het bereik van het individu uitgegroeid. In onze geïndustrialiseerde samenleving heeft vrijwel elke arbeid economisch nog slechts zin als onderdeel van een complexe apparatuur, welke de ons onontbeerlijk geworden overvloed aan produkten en diensten verzekert. Was de opvoering van de produktiviteit destijds een individueel streven naar doeltreffendheid, thans is zij een probleem geworden met een uitgesproken sociale dimensie. | |
Produktiviteit in de ondernemingHet aandeel van elk van de leden van een onderneming in de verantwoordelijkheid voor het gezamenlijk bereikte resultaat varieert in functie van de macht waarover ieder met betrekking tot de activiteiten van het geheel beschikt. Hoe hoger iemands hiërarchische positie, hoe zwaarder zijn eventuele tekortkoming op de onderneming zal drukken. In de loop der jongste vijf jaren is het vrij duidelijk geworden dat de merkelijk hogere produktiviteit der ondernemingen in de V.S.A., voor een belangrijk deel, noch aan algemeen economische factoren (omvang van de markt, investe- | |
[pagina 172]
| |
ringsmogelijkheden), noch aan betere technische uitrusting, noch zelfs aan hogere vakkundige bekwaamheid van de arbeiders kan toegeschreven worden. Organisatie en algemeen beheer van de onderneming enerzijds, menselijke factoren anderzijds, spelen daarentegen een zeer belangrijke rolGa naar voetnoot1). In Europa zelf ondernomen studies en experimenten hebben deze constatering bevestigdGa naar voetnoot2). Reeds op het einde van de vorige eeuw wees Henri Fayol op het overheersend belang van de ‘fonction administrative’ voor de leiding van het bedrijf. Deze beheersfunctie, welke Fayol definieerde in de beroemd geworden formule: ‘administrer, c'est prévoir, organiser, commander et contrôler’, neemt volgens hem, in het geheel der capaciteiten waarover de leden van een bedrijf dienen te beschikken, een plaats in die recht evenredig met de hiërarchie toeneemt. In haar essentie is zijn stelling door de verdere evolutie van het bedrijfsleven nog beklemtoond. De produktiviteit, dus de leefbaarheid en de stabiliteit van de hedendaagse onderneming, wordt in aanzienlijke mate bepaald door de bekwaamheid en de waarde van haar hoofd en hogere kaders, welke inspanningen hun ondergeschikte medewerkers zich, elk voor zich, ook mogen getroosten. Het lijkt ons dan ook onbetwistbaar dat deze laatsten, in de strikte zin van het woord, recht hebben op een degelijke bedrijfseconomische leiding. Typisch is in dit verband het geval van een Franse bedrijfsleider uit de omgeving van Parijs, die om zijn kennelijk slecht beheer, dat een sluiting van het bedrijf veroorzaakt had, door de arbeiders voor het gerecht werd gedaagd. De klacht werd ontvankelijk verklaard en het ondernemingshoofd veroordeeldGa naar voetnoot3). Dit extreme geval is stellig niet vatbaar voor veralgemening, maar werpt een fel licht op de niet alleen morele, maar zelfs rechtstreeks materiële verantwoordelijkheid van de patroon en zijn onmiddellijke medewerkers. | |
Algemene welvaartOpvoering van produktiviteit kan positieve resultaten opleveren voor het afzonderlijke bedrijf en niettemin, op een breder plan en op lange termijn, tot negatieve gevolgen, als werkloosheid en kwaliteitsvermindering, leiden. Men spreke daarom slechts van ‘produktiviteit’ in zo verre aan dit begrip een ruimere sociaal-economische dimensie wordt gegeven, d.w.z. in zo verre er de doeltreffendheid mee bedoeld wordt van een geheel van economische verrichtingen, gaande van de behandeling der grondstof, over verkoop en distributie heen, tot en met het verbruik zelf, waarbij men niet alleen meer denkt aan een ‘maximum produktie met een minimum inzet’, doch aan een ‘maximum dienst aan de verbruiker met een minimum inzet’. | |
[pagina 173]
| |
Hierbij rijst dan onmiddellijk de vraag of de aldus begrepen produktiviteit niet ontsnapt aan de controle en de verantwoordelijkheid van de individuele ondernemingsleider en in hoofdzaak een overheidszorg wordt, waarbij alleen een coördinerend en reglementerend optreden van overheidswege doeltreffend kan wezen. De economische geschiedenis van de laatste decenniën, o.m. in de V.S., spreekt een dergelijke hypothese tegen. Wel kan op monetair en fiscaal gebied, op dat van de sociale verplichtingen, de vervoermogelijkheden, de internationale handel enz., de tussenkomst van de staat determinerend zijn. Doch in het economisch systeem dat het onze isGa naar voetnoot4) rust de algemene welvaart fundamenteel op de ondernemingsleiders. Het evenwicht tussen produktie en verbruik blijkt, in normale omstandigheden, slechts door het spel van het vrije initiatief en de concurrentie bereikt te kunnen worden. Eenmaal de essentiële noden voldaan, zijn economische ontwikkeling en groeiende welvaart slechts mogelijk dank zij de onuitputtelijkheid en de eindeloze variëteit van onze verdere behoeften, waaraan een gediversifieerde cascade van aangeboden produkten en diensten, welke op een vrije dynamische markt om de gunst van de verbruiker dingen, beantwoordt. Dit delicate evenwicht tussen verbruik en produktie hangt in belangrijke mate af van de kwaliteit van het contact dat een voldoend aantal ondernemingen - op welke plaats in het economisch bestel zij zich ook bevinden - met het verbruik onderhouden, het is m.a.w. afhankelijk van de graad van ‘commerciële produktiviteit’ (of produktiviteit tout court, maar in zijn ruimste zin), waartoe een voldoend aantal ondernemingen gekomen zijn. Het kan o.i. dan ook niet genoeg worden beklemtoond dat de economische welvaart in onze landen in gevoelige mate mede bepaald wordt door de ‘professionele’ bevoegdheid van de ondernemingsleiders en hun medewerkers ter zake. Het lijkt ons een vergissing, de oorzaken van economische storingen, die onze landen in het verleden geteisterd hebben, al te uitsluitend als mathematisch agerende krachten te zien, en de factor ‘kwaliteit van het ondernemingsbeleid’ te verwaarlozen. | |
Arbeid en individu in een geïndustrialiseerde maatschappijOp sociaal-economisch plan zijn de beroeringen, door de industriële omwenteling verwekt, reeds tot grondige hervormingen van de maatschappelijke structuur geconsolideerd. Stevige sociale instellingen zijn ontstaan die een steeds billijker verdeling van de aanwezige rijkdom in de hand werken en een ernstige reglementering van de arbeidsvoorwaarden afdwingen. Anderzijds wordt steeds meer de aandacht gevestigd op het aandeel van de patroon in de vrijwaring van de morele gaafheid en eerbiediging van de menselijke persoon der tewerkgestelden. Tussen deze zorg om het moreel-religieuze leven van de massa en haar gerechtvaardigde aanspraken op materiële welstand ligt evenwel voor elk mens nog een ruime wereld van psychologische belevenissen die in niet geringe mate op zijn leven en welzijn inwerken. Het is juist op dit ‘socio-psychologisch’ plan dat de industrialisatie eveneens met een diep ingrijpende evolutie gepaard gaat. Het komt ons voor, dat de rol van de ondernemingsleider op dit gebied buitengewoon belangrijk is. | |
[pagina 174]
| |
De onderneming als sociale entiteitDe ‘arbeid om het dagelijks brood’ heeft niet alleen of hoofdzakelijk een economische betekenis maar voldoet aan een werkelijk essentiële menselijke behoefteGa naar voetnoot5). Het vervullen van een dagelijkse taak biedt gelegenheid tot ontplooiing van de menselijke persoon, omdat zij tegelijk aan belangrijke psychologische noden van het individu tegemoet komt en hem meteen toelaat zichzelf in een beperkt sociaal verband evenzeer als in het algemeen gemeenschapsverband te situerenGa naar voetnoot6). Aldus is de onderneming niet alleen een economische eenheid, doch ook en steeds meer, een sociale entiteit geworden, met een finaliteit welke boven haar onmiddellijke economische objectieven uitgroeit. Zij is belangrijker als milieu waarin de menselijke persoon zich ontplooit en gevaloriseerd wordt dan als produktie-eenheid. Enkele minder gunstige aspecten van het hedendaagse gemeenschapsbeeld vinden hun oorsprong in het falen van de onderneming als sociale entiteit. Algemene vervlakking en neiging tot onverschilligheid, te grote zucht naar comfort en drang naar vergetelheid, welke onze tijd in zekere mate kenmerken, kunnen wellicht voor een groot deel verklaard worden door de nieuwe arbeidsvormen van een geïndustrialiseerde maatschappij, doch het is verkeerd hieruit onmiddellijk te concluderen dat deze verschijnselen noodzakelijk inherent zijn aan de industrialisatie of, wat wel meer gebeurt, aan de welvaart zelf. Alleen een grondige studie van deze correlatie zou hier een definitief antwoord kunnen brengen. De enkele beschouwingen welke wij hierna wijden aan de verhouding tussen individu en arbeidGa naar voetnoot7), aan de inhoud en aard zelf van de arbeid, en aan de relaties tussen individuen in het kader van hun arbeid, mogen evenwel volstaan om de verantwoordelijkheden van de ondernemingsleider op dit plan beter te situeren. De opdrachten die in de moderne onderneming dienen uitgevoerd te worden, vergen door de aard van de technische evolutie zelf zeer gediversifieerde aanleg, temperament, opleiding enz. en postuleren dan ook een werkelijke aanpassing van het werk aan het individu en vice-versa. De recrutering zo inrichten dat de grootst mogelijke correlatie bereikt wordt tussen de bekwaamheden van het individu en de vereisten van de arbeid, of omgekeerd de arbeid zo organiseren dat hij het best aan de capaciteiten van het beschikbaar menselijk potentieel beantwoordt, moet een fundamentele bezorgdheid zijn van het ondernemingshoofd en zijn medewerkers. Al te vaak geschiedt de aanwerving met overhaasting en zonder degelijke selectie of worden functies omschreven zonder rekening te houden met de voorhanden menselijke krachten. Zij die hiervoor verantwoordelijk zijn, mogen niet vergeten dat hun vergissingen zeer zwaar op het individu kunnen wegen. De verhouding tussen arbeid en individu dient vervolgens voor verstarring en | |
[pagina 175]
| |
immobilisme gevrijwaard. De dagtaak mag geen afstompende routine worden. De constante zorg voor de ontwikkeling en vorming van het personeel dient dan ook de essentiële en dagelijkse zorg te zijn voor alle rangen der leiding. Voor alle tewerkgestelden is vorming niet alleen een belangrijk element van psychologisch welzijn maar ook een essentiële voorwaarde tot een werkelijke ‘economische democratie’, waardoor aan allen een maximum aan kansen wordt geboden. Naar aard en inhoud moet de arbeid in de eerste plaats een zekere overzichtelijkheid hebben. Het is inderdaad nodig dat de tewerkgestelde het uiteindelijk resultaat van zijn inspanningen concreet zou aanvoelen. Zijn taak dient dus duidelijk in een voor hem vatbaar geheel gesitueerd te zijn. Hiertoe is het opbouwen en doorlopend functioneren van een doeltreffend systeem van informatie en communicaties in het bedrijf noodzakelijk. Hiermee zijn overigens problemen van interpersonele verhoudingen gemoeid, waarop wij verder terugkomen. Zelfs het economisch nut van de werkverdeling wordt door de overzichtelijkheid en vooral door de eigen verantwoordelijkheid welke aan elke arbeidspost verbonden is, bepaaldGa naar voetnoot8). De arbeid dient derhalve gedecentraliseerd te worden door middel van een zo ver mogelijk doorgedreven delegatie van verantwoordelijkheden. De tewerkgestelde moet zijn eigen oordeelsvermogen in zijn arbeid kunnen betrekken. Op het eerste gezicht schijnt de huidige evolutie van het bedrijfsleven in de richting van een verregaande specialisatie en automatisering met deze behoefte aan decentralisatie in strijd. In feite echter maakt juist de snel toenemende complexiteit van de op elk gebied vereiste kundigheden het voldoend beheersen daarvan door één individu met de dag moeilijker, zo niet onmogelijk. Hierdoor wordt echte groepsarbeid, in de zin van gedecentraliseerde arbeid, niet alleen wenselijk, maar onvermijdelijkGa naar voetnoot9). Overigens strekt de stijgende waarde van de outillage in het bedrijf ertoe, zelfs aan de eenvoudigste handeling grotere verantwoordelijkheid te verbinden. Groepsarbeid stelt problemen van menselijke verhoudingen. De leiding van een onderneming vereist meer dan bedrijfstechnische of algemeen economische bekwaamheid. Minstens even belangrijk is de kennis van de mensen die in het bedrijf werkzaam zijn en de constante zorg voor hun psychologisch welzijn. In de mate waarin de bedrijfsleider op dit gebied te kort schiet blijft hij, zelfs economisch gezien, beneden zijn taak. Het is inderdaad reeds gebleken dat de socio-psychologische factoren een determinerende weerslag hebben op de produktiviteit van de onderneming en dus ook op de algemene welvaart. Uiteindelijk evenwel komt de verantwoordelijkheid van het ondernemingsbeleid ons zo zwaar voor omdat het falen van deze verantwoordelijkheid een nefaste invloed heeft op het algemeen socio-psychologisch uitzicht van onze geïndustrialiseerde beschaving. | |
De onderneming in de GemeenschapHet maatschappelijk leven wordt gerealiseerd via een dooreenstrengeling van groepen en verenigingen, die op economisch, sociaal, cultureel, religieus, of op | |
[pagina 176]
| |
elk ander gebied, een min of meer scherp omlijnd doel nastreven. Zij worden door de politieke structuren zowel op lokaal, regionaal, nationaal als zelfs op internationaal niveau overkoepeld. Door deze dooreenstrengeling heen manifesteren zich, minder duidelijk afgebakend, maar soms zeer concreet een aantal ‘milieus’ dat wil zeggen categorieën van gemeenschapsleden welke op een gegeven feit om gelijksoortige redenen op dezelfde manier reageren; de uiteindelijke resultante dezer reacties beantwoordt ongeveer aan het begrip ‘openbare opinie’. Daden welke binnen één bepaalde sociale entiteit gesteld worden en toestanden welke er heersen, zullen noodzakelijkerwijze met het overige gemeenschapsleven verwant en verbonden zijn. Het (al te dikwijls misbruikte) begrip public relations is uit deze interdependentie ontstaan. Het wijst op de betrachting van een sociale eenheid om zich in de omringende en met zijn actie betrokken ‘publieken’, groepen of milieus, als constituerend deel van het gemeenschapsleven te integreren. In het nastreven van haar eigen objectieven heeft de onderneming rechtstreeks betrekkingen te onderhouden met ‘de arbeider’, ‘de verbruiker’ en ‘de kapitalist’Ga naar voetnoot10). Aangezien dergelijke begrippen slechts abstracties zijn, zijn deze betrekkingen in feite nooit te scheiden van het ingewikkeld totaal-fenomeen van het menselijke handelen. Elke beslissing in de onderneming getroffen heeft dus noodzakelijkerwijze invloed op en wordt beïnvloed door factoren die er geen rechtstreeks en logisch verband mee houden. Gebrek aan inzicht in deze, niet altijd bewust aangevoelde maar zeer reële, wisselwerkingen moet voor de onderneming zelf, vooral op lange termijn, nadelig zijn. Vandaar de economisch verantwoorde rol van de ‘public relations officer’ in het bedrijf. Anderzijds is de plaats van de onderneming in een geïndustrialiseerde maatschappij dusdanig dat een bedrijfsleiding die elk inzicht in de ‘public relations-problematiek’ zou missen als een werkelijke hypotheek op het gemeenschapsleven moet beschouwd wordenGa naar voetnoot11). Daar waar organische structuren als beroepsverenigingen, handelskamers en syndicaten het optreden van groepen ondernemingen bundelen en institutionaliseren krijgt dit public-relations aspect van het ondernemingsbeleid een nog groter belang en een bijzondere betekenis. | |
Vorming tot ondernemingsbeleidDe plichten waarop Paus Leo XIII 65 jaar geleden wees, waren plichten van eenvoudige rechtvaardigheid. De eerbied voor de persoon van de arbeider, de vrijwaring van lichamelijke en morele arbeidsvoorwaarden, het rechtvaardig loon, de erkenning van het recht op vereniging, vereisen noch speciale bekwaamheid noch opleiding. Wij zouden ze graag ‘primaire plichten van de ondernemingsleider’ noemen. Zij blijven vanzelfsprekend elementair en primordiaal. Degelijke bedrijfseconomische leiding, het oplossen van arbeidsproblemen en het streven naar integratie van de onderneming in de gemeenschap postuleren daarentegen wel een zekere aanleg, en vooral een aangepaste vorming. De hele ethiek waarvoor wij in deze bijdrage de aandacht vroegen, culmineert in deze | |
[pagina 177]
| |
vorming: vorming van ondernemingsleiders - vorming van hun kaders - vorming vooral van toekomstige leiders en kaders. In de V.S.A., en thans ook in Europa, wordt op dit gebied reeds systematisch gewerkt. In België bestuderen periodieke bijeenkomsten van hooggeplaatste ondernemingsleiders met universiteitsprofessorenGa naar voetnoot12) - de reeds bekend geworden colloquia van Knokke - problemen van deze aard. Leiders worden ‘geboren’, in zoverre dergelijke functies aan de persoonlijkheid bepaalde eisen stellen. Tot op zekere hoogte speelt ook de basisvorming tijdens de jeugd opgedaan een belangrijke rolGa naar voetnoot13). Van primordiaal belang is het echter dat de onderneming waarbij de toekomstige leider werkzaam is, op dit stuk, een systematisch doordachte politiek zou voeren. Uiteraard is leidinggeven in een bedrijf iets dat men al doende leert, omdat oordeelsvorming, inzicht in de menselijke gedragingen en karakters hierbij een te grote rol spelen. Deze ervaring kan en moet door een systematische actie georiënteerd, gevaloriseerd en bespoedigd worden. De constante zorg van de onmiddellijke overste voor de vorming van zijn ondergeschikte medewerkers speelt hierbij de hoofdrol, terwijl op sommige tijdstippen in de carrière van de toekomstige leider de terugkeer tot een gemeenschappelijk en systematisch onderwijs onmisbaar blijft. Zulks hoofdzakelijk omwille van het psychologisch effect dat uit de confrontatie met gelijken, uit andere groepen en milieus voortspruit. Dergelijk onderwijs wordt om diverse redenen vooral onder vorm van postuniversitaire programma's tot stand gebracht. In België worden er, sedert enkele jaren, bij elke universiteit vormingsprogramma's georganiseerd, dank zij de oorspronkelijke impuls van de Belgische Dienst Opvoering Productiviteit, en met de krachtdadige steun van de leidende zakenmilieus, die tot de oprichting van een Stichting Industrie-Universiteit overgingenGa naar voetnoot14). Over aard en kenmerken van deze vorming in het zakenbeheer, kunnen we hier niet verder uitweiden. Wat voorafgaat moge volstaan om aan te tonen, dat deze vorming inderdaad als het sluitstuk van de ethische beginselen, waaraan deze bladzijden gewijd waren, kunnen beschouwd worden en dat onwetendheid of het ontbreken van de nodige instelling steeds minder het tekort schieten van de ondernemingsleider op dit punt kan motiveren.
In de uitzonderlijke dynamiek welke onze tijd kenmerkt, neemt de onderneming een centrale plaats in. Zij is eindpunt van technisch-wetenschappelijke vooruitgang, en tegelijk bron van welvaart, dominerend arbeidsmilieu en voornaam element in het hele gemeenschapsleven. Haar harmonische ontwikkeling en evenwichtig functioneren beïnvloedt in aanzienlijke mate de evolutie van onze cultuur en haar toekomst. De ethiek van het ondernemingsbeleid moet in dit perspectief gezien en beoordeeld worden. |
|