Streven. Jaargang 11
(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–
[pagina 201]
| |
[1957, nummer 3]Jean Dax
| |
Een bewogen levenCamus is een kind van de Middellandse zee. Hij is geboren op 7 november 1913 te Mondovi in Algerije. Zijn vader sneuvelt in de slag aan de Marne. Het eerste wat hij leert kennen is de armoede: ‘Je n'ai pas appris la liberté dans Marx. Il est vrai, je l'ai apprise dans la misère’. Een studiebeurs brengt hem op het lyceum van Algiers, waar hij gedurende twee jaar met hartstocht en bekwaamheid het doel verdedigt van het universitaire voetbal-team: ‘c'est là que j'ai pris mes seules leçons de morale’. Op 17-jarige leeftijd begint hij te lijden aan tuberculose maar studeert verder. La Douleur van André de Richaud schudt rond die tijd zijn literaire roeping wakker. Zijn eerste huwelijk, in 1933, wordt het jaar daarop verbroken. Hij leest La Condition humaine van Malraux, Proust en Les Iles van Jean Grenier: deze laatste, die op dichterlijk sceptische wijze de grote levensproblemen bespreekt, wordt Camus' denkmeester. Gedurende enkele maanden is hij actief lid van de communistische partij. Intussen studeert hij filosofie aan de faculteit van Algiers. Hij moet werken om te kunnen leven, reizen voor een bedrijf in auto-onderdelen, schrijfwerk verrichten op de prefectuur van Algiers, rapporten samenstellen voor het weerkundig instituut. In 1936 verdedigt hij een proefschrift over de verhouding tussen hellenisme en christendom in Plotinos en St.-Augustinus. Hij leest Epictetus, Pascal, Kierkegaard en Gide. De Spaanse burgeroorlog maakt hem voor altijd afkerig van het Franco-regime: tot op heden zijn in Spanje vertalingen van Camus' werken verboden. Gedurende een drietal jaren neemt Camus actief deel aan verschillende toneelverenigingen waarmee hij veertien dagen per maand de provinciesteden en het platteland afreist. In 1938 verschijnt La Nausée van Sartre, aan wie Camus verwijt de nadruk te leggen op het lelijke in de mens: ‘sans la beauté, l'amour ou le danger, il serait facile de vivre’. Hij schrijft Caligula, ontmoet Malraux, en verzet zich tegen Le Mur van Sartre: ‘Constater l'absur- | |
[pagina 202]
| |
dité de la vie ne peut être une fin, mais seulement un commencement’. Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog biedt Camus zich aan als vrijwilliger, maar wordt om gezondheidsredenen afgewezen. In 1940 huwt hij voor de tweede keer. Zijn stellingname in de Noordafrikaanse problemen bezorgt hem de vijandschap van de overheid. Alle deuren sluiten zich voor hem. Hij verlaat Algerije, komt naar Europa, en wordt door bemiddeling van Pascal Pia opgenomen in de beheerraad van Paris-Soir. Hij beëindigt L'Etranger en schrijft het eerste deel van Le mythe de Sisyphe. In 1941 keert hij terug naar Oran, waar hij La Peste voorbereidt onder invloed van Melville's Moby Dick, ‘l'un des mythes les plus bouleversants qu'on ait jamais imaginés sur le combat de l'homme contre le mal’. Hij leest Tolstoï, Marcus Aurelius, Sade, Defoe, Cervantes, Balzac en Spinoza. Een jaar later sluit hij zich aan bij de weerstandsgroep Combat, waar hij Pia en Malraux terugvindt. In 1943 verschijnt Le mythe de Sisyphe: de literaire kritiek lanceert de legende van Camus, de filosoof van de wanhoop. Hij ontmoet Sartre, neemt de leiding van het blad Combat en beleeft weinig succes met de opvoering van Le Malentendu. Zoals zovele anderen wordt Camus diep getroffen door de atoombomaanval op Hiroshima en Nagasaki: ‘La civilisation mécanique vient de parvenir à son dernier degré de sauvagerie. Il va falloir choisir dans un avenir plus ou moins proche entre le suicide collectif et l'utilisation intelligente des conquêtes scientifiques’. De opvoering van Caligula oogst groot succes. Op het einde van 1945 maakt Camus een rondreis in de Verenigde Staten, waar hij onvriendelijk wordt geschaduwd door de veiligheidsdienst en bijzonder hartelijk ontvangen door de universitaire jeugd. Hij ontdekt het werk van Simone Weil waarvan hij thans de uitgever is. De collectieve repressie van de opstand op Madagascar in 1947 geeft hem deze woorden in: ‘Le fait est là, clair et hideux à la vérité: nous faisons dans ces cas-là ce que nous avons reproché aux Allemands de faire’. In juni van hetzelfde jaar verschijnt zijn meesterwerk La Peste. De bijval is onmiddellijk en algemeen: de literaire kritiek lanceert de legende van de ‘lekenheiligheid’ van Camus. L'Etat de Siège, opgevoerd door de groep van Barrault, heeft weinig succes; Les Justes, opgevoerd door Casarès en Reggiani, geniet een rustige bijval. Na een rondreis in Zuid-Amerika is Camus twee jaar ziek. In 1951 verschijnt L'homme révolté, dat o.m. aanleiding wordt tot de breuk met Sartre in augustus 1952. Als Franco-Spanje opgenomen wordt in de Unesco neemt hij daar ontslag. De opstand van de Oost-Berlijnse arbeiders in 1953 grijpt hem hevig aan: ‘Quand un travailleur, quelque part au monde, dresse ses poings nus devant un tank et crie qu'il n'est pas un esclave, que sommes-nous donc | |
[pagina 203]
| |
si nous restons indifférents?’ Hij neemt stelling ten voordele van zeven ter dood veroordeelde Tunisianen, van de Hongaarse opstandelingen, maakt een reis naar Griekenland en schrijft La chute en L'exil et le royaume. Hij is thans lector bij de uitgeversmaatschappij Gallimard en heeft er de leiding van de reeks Espoir. Camus is 44 jaar oud. | |
Het avontuur van SisyphusUit deze levensschets blijkt voldoende, dat Camus iemand is die uit het leven leert. Het leven levert hem de stof voor zijn bezinning. Deze nam een aanvang met L'envers et l'endroit (1937), een klein boekje, nog onrijp van vorm, maar waarin de grote themata van het later werk reeds besloten liggen: liefde voor de Middellandse zee, de wereldvreemde mens, angst om het bestaan. In Noces (1938), een reeks lyrische essays, breekt een hymne door aan het louter fysische leven. Er is geen God, geen hoop, geen eeuwig leven, onze enige zekerheid is het lijden en de dood. Maar het lijden is slecht en het leven zinloos. Alleen door het leven te aanvaarden zoals het is kan de mens gelukkig zijn. De mogelijkheid van deze aanvaarding vloeit voort uit een hernieuwde bewustwording van onze lichamelijkheid: ‘le bonheur naît de l'absence d'espoir,.... l'esprit trouve sa raison dans le corps’. L'Etranger (1942), een verhaal dat Camus op stel en sprong beroemd maakte, sloeg eerst en vooral in door zijn technische volmaaktheid en ongewone sfeer. De manslag, die Meursault op het schavot brengt, is een ‘acte gratuit’. De menselijke handeling is immers slechts een lotgeval in een zinloos bestaan, zonder motief, gedreven door de gewoonte. Als een vreemdeling staat Meursault tegenover zijn eigen vonnis, en zijn aandacht wordt vooral geboeid door de meesterlijke wijze waarop rechters en advocaten erin slagen zijn handeling logisch te verklaren. Niet begrijpend ziet hij toe, hoe zijn eigen advocaat zich beijvert om hem iets bij te brengen wat op een ziel zou gelijken. Maar Meursault heeft geen ziel. Slechts vóór de dood denkt hij na, om rustig vast te stellen, dat de mens noch in deze noch in een latere wereld iets heeft te verwachten. En toch is Meursault gelukkig omdat hij fysisch in gemeenschap leeft met het gebeuren van de natuur: alvorens te sterven bezingt hij de wonderlijke vrede van de slapende zomer.... Aldus verschijnt in het werk van Camus de ‘zinloze’ mens. Maar het behoeft geen betoog, dat deze wereldbeschouwing de mens niet helpen kan om te handelen. En Camus is in de eerste plaats een man van de actie. Hij zoekt motieven die de handeling van de mens in de wereld een zin kunnen geven. Le mythe de Sisyphe maakt duidelijk wat in L'Etranger reeds aarzelend aanwezig was: de mens staat in een zinloze wereld, | |
[pagina 204]
| |
maar in zijn hart leeft een drift naar orde en geluk. Deze tweespalt is juist de fundamentele absurditeit: ‘ce qui est absurde, c'est la confrontation de cet irrationnel et de ce désir éperdu de clarté, dont l'appel résonne au plus profond de l'homme’. De zelfmoord brengt geen uitkomst, want daarin geeft de mens zichzelf prijs. De oplossing kan alleen liggen in een hartstochtelijke opstandigheid, révolte, van de mens, in een vitaal protest tegen zijn lotsbestemming. Op de vraag of het leven niet een zin moet hebben om geleefd te kunnen worden, antwoordt Camus, dat het leven des te beter zal worden beleefd, naarmate de evidentie van zijn zinloosheid aan klaarheid wint. De zinloze mens is de mens die bevrijd is van alle illusies en zich losmaakt uit de droomwereld waarin de gewoonte hem gevangen houdt. Doch dit bewustzijnsmoment is niet te scheiden van 's mensen verlangen naar geluk, dat zich tegen deze zinloosheid met hartstocht verzet. Aldus wordt de houding van de zinloze mens steeds gekenmerkt door twee aspecten: beaming en verzet. Uitzichtsloosheid is dus niet hetzelfde als wanhoop. Dit is de les die Sisyphus ons leert. Met de drift van iemand die zich tegen een overmacht wil handhaven, sjouwt hij de fatale steen onophoudelijk tegen de berg omhoog. De wetenschap dat het rotsblok steeds opnieuw zal neerstorten, maant hem niet tot gelatenheid, integendeel. Des te feller wordt zijn verzet, in het bewustzijn dat hij zich daardoor tegenover het onafwendbaar lot als mens affirmeert. Maar deze affirmatie stijgt nooit boven het louter menselijke uit. Sisyphus kan het rotsblok tot op de top van de berg dragen, verder niet. Boven de berg is slechts ijlte en onwezenlijkheid. Vandaar de overspanning, welke Sisyphus' geluksdrang kenmerkt: ‘Il faut imaginer un Sisyphe heureux’. Intussen blijft de ‘oplossing’ van Le mythe de Sisyphe nog erg individualistisch. Het perspectief wordt reeds ruimer in Lettres à un ami allemand (1945), twee brieven, waarin Camus' hartstocht voor de mens wellicht zijn schoonste en ontroerendste uitdrukking heeft gevonden. In duidelijke bewoordingen, die scherp contrasteren met vroeger beleden geloof, verwerpt hij de wanhoop: ‘C'est que vous acceptiez légèrement de désespérer et que je n'y ai jamais consenti’. Voor het eerst worden nu nieuwe morele waarden aangeduid, die de opstandigheid van de mens een diepere betekenis en draagwijdte geven: rechtvaardigheid en gemeenschapszin. Duidelijk ook belijdt hij zijn ongeloof in de bovennatuur, duidelijk zijn trouw aan de wereld en aan de mens: ‘j'ai choisi la justice.... pour rester fidèle à la terre. Je continue à croire, que ce monde n'a pas de sens supérieur. Mais je sais que quelque chose en lui a du sens, et c'est l'homme’. La Peste (1947), Camus' meesterwerk, waarin een klassieke stijl | |
[pagina 205]
| |
gestalte geeft aan een grote hartstocht, neemt die nieuwe waarden op in een ruim menselijk verband. Belangeloze overgave in de strijd tegen het kwaad tekent de hoofdpersonen. De enen komen daarbij ten val, de anderen slaan zich er doorheen, doch verliezen wat hun dierbaar was. En hun offervaardigheid herinnert aan helden of heiligen. Schroom echter en het bewustzijn van hun nutteloosheid doen hen deze vergelijking afwijzen. De mens is geen held en geen heilige, daarvoor is hij te onbeduidend, ‘héros insignifiant et effacé qui n'avait pour lui qu'un peu de bonté au coeur et un idéal apparemment ridicule’. Heiligheid en heldhaftigheid moeten wijken voor het verlangen naar geluk, dat altijd gericht staat op de kleinen, de vertrapten en de lijdenden: ‘je me sens plus de solidarité avec les vaincus qu'avec les saints.... Ce qui m'intéresse c'est d'être un homme’. Men kan moeilijk een duidelijker afgrenzing vinden van een louter menselijk humanisme tegenover een boventijdelijke werkelijkheid. De begrippen ‘heil’ en ‘heilige’ hebben voor Camus geen betekenis: ‘le salut de l'homme est un trop grand mot pour moi: je ne vais pas si loin’. In de strijd tegen het kwaad is het Camus niet te doen om heldhaftigheid, maar om de meer bescheiden deugd van menselijke eerlijkheid: ‘La seule façon de lutter contre la peste, c'est l'honnêteté’. Doch deze eerlijkheid kan tot offers leiden. Wanneer één van de personages, door toeval in de verpeste stad opgesloten, de kans ziet om deze te verlaten en zich bij zijn vrouw te voegen, doet hij dit niet en geeft er de reden van: ‘il peut y avoir de la honte à être heureux tout seul’. Benaderen deze woorden niet de werkelijkheid van de christelijke onthechting? Camus gaat echter zo ver niet, het waarom van dit offer blijft onuitgesproken: ‘on ne peut pas en même temps guérir et savoir. Alors guérissons le plus vite possible. C'est le plus pressé’. Het gaat er dus niet om, het geluk te zoeken voor zichzelf, maar om het te geven aan de anderen, en dit wordt slechts mogelijk door de liefde. Zonder de liefde is het geluk een waanbeeld en de mens een abstracte idee: ‘(L'homme) est une idée, et une idée courte, à partir du moment où il se détourne de l'amour’. Geen heil, maar menselijk geluk. Aldus wordt in La Peste het vitale verzet, zoals dit in Le mythe de Sisyphe naar voren kwam, verdiept en menselijk belichaamd. Sisyphus heeft broers gevonden. Nog zal het rotsblok opnieuw neerstorten, lijden, dood, oorlog en pestratten zullen altijd blijven bestaan, maar de mensen zullen samen gestreden hebben, samen de vreugde gesmaakt hebben van de relatieve overwinning - de definitieve is immers uitgesloten - en in de liefde een weg gevonden hebben naar het geluk. Het essay L'homme révolté (1951) bouwt voort op de verworvenheden van Le mythe de Sisyphe en zoekt een meer rationele verantwoor- | |
[pagina 206]
| |
ding van wat in La Peste reeds vitaal aanwezig was. Camus doet hier een poging om aan het zinloze van het bestaan te ontsnappen en een positieve moraal op te bouwen. De afwijzing van het leven door de opstandige mens is geen verzaking of verloochening, want deze negatieve act wordt gedragen door een positieve beweging, waardoor de mens het leven beaamt. De opstandigheid groeit uit tot een gemeenschappelijk avontuur: ‘Je me révolte, donc nous sommes’, en de mens komt tot het bewustzijn dat hij de geschiedenis enigszins transcendeert: de historiciteit van de mens wordt niet genegeerd, doch ook niet als een absolute waarde erkend. Zoals vroeger blijft de transcendentie echter ook hier van elke boventijdelijke zin verstoken: ‘comment vivre sans la grâce, c'est le problème qui domine le vingtième siècle’. Iedere wereldbeschouwing echter die een hogere werkelijkheid als zingevend voor het menselijk bestaan uitsluit, wordt radeloos. Het werk van Camus is daarvan het bewijs. Opvallend is inderdaad, hoe hij, gedreven door de wil om de zinloosheid van het bestaan ondanks alles toch door een positieve waarde te bezweren, de radeloze menselijke opstandigheid tot essentie verheftGa naar voetnoot1). Dat deze optie, hoe werkzaam ook, altijd willekeurig en dus kwetsbaar blijft, is eigen aan iedere wereldbeschouwing die de existentiële ervaring van de mens de voorrang geeft op zijn wezenlijke kern en stabiliteit. Een ernstige bezinning over de mens en zijn handeling staat vroeg of laat vóór de eis van het absolute. Ook aan Camus kon dit niet ontgaan. Hij heeft gekozen, maar zijn keuze bleef beperkt binnen de gesloten grenzen van het louter menselijke, waardoor hij verplicht werd het begrip opstandigheid als het ware tot aan de zelfkant van 's mensen wezen uit te zetten, om het voor willekeur te behoeden. Van stilistisch standpunt bekeken heeft de soepele densiteit van La Peste in La Chute (1956) de plaats geruimd voor een verregaand byzantinisme, dat blijkbaar als dekmantel moet dienen voor het gebrek aan diepte en nuancering der idee. La ChuteGa naar voetnoot2) is de concrete weergave van wat wij lazen in La Peste: ‘(L'homme) est une idée, et une idée courte, à partir du moment où il se détourne de l'amour. Et justement nous ne sommes plus capables d'amour’. Wanneer de mens zich afsluit voor de liefde, komt een geestelijke nacht over het bestaan, waarop geen dageraad meer volgt. Er is geen uitkomst meer. En toch blijft Camus eerlijk. Wie van meet af aan door een vitale optie het eeuwige weigert en alleen, met hoeveel hartstocht ook, gelooft in de natuurlijke mens, komt vroeg of laat tot de ervaring dat het louter menselijke geen verklaring | |
[pagina 207]
| |
vindt in zichzelf. Afgesneden van het eeuwige, waarin het alleen zijn verklaringsgrond kan vinden, blijkt het menselijke voor een eerlijke geest tenslotte voos en zinloos. Eenmaal schreef Camus: ‘Il y a Dieu ou le temps.... Privé de l'éternel, je veux m'allier au temps’. Tussen tijd en eeuwigheid is voor hem geen verzoening mogelijk, de mens staat voor een alternatief. Camus koos de tijd en we hebben gezien met welke passie en overgave. Maar de tijd kan geen mensenziel vullen, want haar klimaat is de eeuwigheid. Rond dezelfde tijd als La Chute geschreven en kort erna gepubliceerd is L'Exil et le royaume, een verzameling van zes korte verhalen. Weer zien we de vreugde zich meester maken van het mensenhart, weer zien we de schoonheid openbloeien van de weergevonden gemeenzaamheid met de mensen. Maar over het geheel ligt een grote weemoed, meer ingehouden dan uitgedrukt, doch voelbaar aanwezig. De titel trouwens is symbolisch: de wereld is voor de mens een koninkrijk maar tevens het land van zijn ballingschap. De mens gaat er doorheen met een gevoel van onvoldaanheid, een soort onuitgesproken verlangen naar een goed, dat de wereld en het leven hem blijven ontzeggen. En voor het eerst klinkt bij Camus, in een droeve toonaard, de bekentenis van de nutteloosheid der liefde door. Ofschoon de onderwijzer Daru weigert de hem opgedrongen misdadiger naar de gevangenis te brengen, hem integendeel opneemt in zijn huis, en hem op de aangemelde dag de weg naar de gevangenis én de weg naar de vrijheid toont, gaat zijn vreemde gast zich uit vrije beweging gevangen geven. Wanneer Daru echter opnieuw het klaslokaal betreedt en op het bord de bedreiging leest: ‘Tu as livré notre frère. Tu paieras’, komt er een groot verdriet over hem. In ruil voor zijn liefde ontving hij haat. De wereld en de mensen, die hij zozeer had liefgehad, worden hem vreemd en ver: ‘dans ce vaste pays qu'il avait tant aimé, il était seul’.
Zo blijft de bezinning van Camus over de mens zoekend en onvoldaan. Uitgegaan van een dwingend sensualisme, vond hij, van uit het vitaal postulaat van de révolte tegenover de zinloosheid van het bestaan, morele waarden van rechtvaardigheid, liefde en geluk, die de mens uit zijn egoïsme bevrijdden en hem binnenleidden in een sfeer van overgave en gemeenschapszin. Maar deze waarden blijven onrustig en tastend: zij wortelen niet in de kern van het menselijk bewustzijn, waarin een boventijdelijke rust heerst, die ook het zinloze relativeert. Aldus wordt de grondopstandigheid van de mens een uitgehold begrip, en de drang naar liefde en gemeenzaamheid een ingehouden weemoed om wat het leven hem niet bieden kan. |
|