| |
| |
| |
Dr. H. Geurtsen S.J.
Vernieuwde avonddienst
DE laatste tijd worden, vooral op de zondagen van de advent en de vastentijd, in veel parochies en ook elders avondoefeningen gehouden welke opmerkelijk van het in ons land gebruikelijke zondagslof, met of zonder preek, verschillen. Mede in opdracht van de Liturgische Federatie in Nederland verschenen voor deze oefeningen handleidingen, zowel ten dienste van de gelovigen als van de priester. Naast deze voor een bepaalde tijd van het kerkelijk jaar bestemde oefeningen gaf N.V. Gooi & Sticht nog andere uit met een meer algemene strekking, zoals b.v. oefeningen ter ere van Jesus Christus in de H. Eucharistie, ter ere van Christus Koning, het H. Hart, enz. Op zich zouden dergelijke oefeningen, die reeds met verschillende namen worden aangeduid - men spreekt van avonddienst, avondwijding, avondwake, avondoefening, avondzegen -, een aangename en misschien zelfs gewenste afwisseling kunnen betekenen naast het traditionele lof. Ook voor het kerkelijk gebed en de kerkelijke vieringen geldt de stelregel: varietas delectat, wat wij hollanders niet schromen te vertalen met: verandering van spijs doet eten. Maar het valt niet te ontkennen dat men hier ook voor een poging staat om de devotionele vorm van het gebruikelijke lof, dat veel christenen van onze dagen, vooral de jongere generaties, niet meer, of althans niet meer tenvolle aanspreekt, door een nieuwere te vervangen, die aan de zich baanbrekende religieuze bewogenheid en aan de verschuiving van de godsdienstige gevoeligheid beter beantwoordt. Men wil een zekere verstarring welke men in de gebruikelijke godsdienstige vormen en praktijken bespeurt, doorbreken en daarmee tevens bereiken, dat door een pastorele vernieuwing van kerkelijke vieringen een verder voortwoekerende verflauwing en vervlakking van godsdienstzin effectief zal worden tegengehouden.
Het goede, geheel van kerkelijke gezindheid doortrokken verlangen naar actieve deelname aan de liturgische vieringen bij het volk Gods, dat toch volgens de Schriften een koninklijk priesterschap is (2 Petr., 5:9), wordt niet meer bevredigd door oefeningen en praktijken waarin het ‘volk Gods dat door het bloed van Christus tot priesters gemaakt is voor zijn God en Vader’ (Openb., 1:6; 5:10; 20:6), slechts passief aanwezig is. Daarbij komt de behoefte aan een doorzichtige, op de meest echte liturgische traditie steunende gebedsvorm, waarin het wezen van de Kerk zelf als de gemeenschap van de in de geheimen van
| |
| |
Christus binnengeleide gelovigen tot uiting komt. En tevens wordt de smaak voor de waarden van de H. Schrift, die immer een gestaltegevend element van de kerkelijke eredienst uitmaakte, zó levendig, dat men het Woord Gods en de vollere schriftuurlijke uitdrukking die in de traditie aan de te beleven geloofsinhoud werd gegeven, bij een kerkelijke viering niet kan missen.
De sinds de middeleeuwen sterk uitgebouwde devotionele motieven kregen in eerste instantie nog vanuit een vollere geloofsinhoud en geloofsbeleving een concrete uitdrukking, maar in de aan organisch denken arme 18e en 19e eeuw zijn zij meer en meer losgeraakt van hun voedingsbodem en ondergingen zo een nadelige versmalling. ‘Een kleine harp met weinig snaren’ heeft men de devotionele vroomheid van deze natijd genoemd. En ook al zou men niet mogen ontkennen dat het geluid ook van een kleine harp zuiver klinken kan, toch blijft staan ‘dat zij zonder hartzeer kan worden ingeruild voor een grotere, met de volle résonance van liturgische en bijbelse vroomheid’ (de geciteerde zinsneden zijn uit een artikel van de onlangs gedoctoreerde liturgist C.A. Bouman, die in de Nederlandse Katholieke Stemmen, 52 (1956) 42-54, schreef over elementen en structuur van de avonddienst.
Het spreekt vanzelf dat men bij de geconstateerde vernieuwing van de kerkelijke avondoefening niet volstaan kan met een ‘opfrissen van de devotionele elementen’ alleen, zonder ‘de eigenlijke opzet van het geheel’ enigszins te wijzigen. En ook al kan er van de andere kant natuurlijk geen sprake zijn om de in de Kerk tot ontwikkeling gekomen vormen van devotie zonder meer te verwijderen, toch zullen zij beter moeten worden ingepast in en ondergeschikt gemaakt aan een hechtere structuur en aan een gebedsschema, dat organischer voortvloeit uit het wezen van de biddende en Godlovende Kerk, uit de aan die Kerk eigen innerlijke structuur. Zulk een op het wezen van de levende Kerk zelf afgestemde structuur zal van de éne kant stevig genoeg zijn om een herhaald gebruik te kunnen verdragen en tevens zo soepel, dat een brede speelruimte gelaten wordt voor diverse aanpassing aan allerlei omstandigheden en voor een afwisseling, die de liturgische vieringen traditioneel steeds heeft gekenmerkt. Josef Jungmann heeft in een prachtig boekje, Die liturgische Feier, (Regensburg, Friedrich Pustet, 1939) de stijlwetten van de liturgie bestudeerd en de hoofdvormen aangegeven waarin deze zich hebben uitgedrukt. Dit boekje, in vele talen vertaald, bewees reeds goede diensten, ook bij de pastorele vernieuwing van de avonddienst. Zonder twijfel ligt het door hem aangegeven liturgische schema ook ten grondslag aan de vernieuwing van de avondoefening in ons eigen land, vooral aan de oefeningen voor de vastentijd
| |
| |
welke dit jaar bij Gooi & Sticht, in opdracht van de Liturgische Federatie, werden uitgegeven. Zou het daarom geen nut hebben om aan de lezers van Streven wat inzicht te geven in de opzet van de vernieuwde avonddienst? Daardoor zouden zij met nog meer ware devotie aan deze oefeningen kunnen deelnemen. Dit is het wat de volgende bladzijden bedoelen te geven. In een korte uitleg van de grondslag voor de vernieuwde avonddienst zal tevens zijn wezenlijke kern naar voren treden. Vervolgens geven wij de eveneens op de traditie steunende omlijsting van deze kern aan, zodat wij in staat zijn om een begrijpelijk schematisch overzicht van de gehele dienst op te stellen. Wij sluiten met een paragraaf, waarin eventueel nog nuttige opmerkingen en verklaringen een plaatsje vinden.
* * *
De komst van de Heer, naar Wie de christen in zijn aards leven uitziet (I Cor., 11:26; Openb., 22:20; etc.), werkt zich hier op aarde in het sacramentele leven uit, en wel uit eigen werkdadigheid van het sacramentele teken zelf. Vanaf de oudste tijden evenwel heeft de Kerk deze sacramentele komst van Christus willen voorbereiden door een wakend bidden en biddend waken; ja zij heeft dit waken en bidden zelf als iets heiligs beschouwd, als de uitdrukking van hetgeen iedere christen werkelijk is: ‘waiting for Christ’ (Newman). Naast de morgendienst, welke bekroond werd met de viering van de H. Eucharistie, ontstond in de jonge Kerk al spoedig een op zich staande avonddienst, van waaruit later de Vespers groeiden. Tevens leert de Kerk dat deze gebedsuren, ook al zijn zij niet op sacramentele wijze werkdadig, toch uit kracht van de handelende, gebedsuren vierende Kerk, de genade meedelen welke betekend wordt: de komst van de Heer. In onderscheid met de sacramentele werkdadigheid spreekt men hier over een werkdadigheid uit hoofde van de handelende, vierende Kerk.
De grondslag voor dit wakend bidden waren de Schriften, die immer beschouwd zijn als een mysterie van christelijk geloof, een mysterie van genade, van bevrijdende waarheid en verenigende liefde. Steeds heeft de H. Kerk haar kinderen laten leven vanuit de vertroosting der Schriften. Vandaar werden de uren van wakend bidden ook genoemd: de dienst van het Woord, de dienst van de H. Schrift.
God heeft het initiatief. Wij zouden in de duisternis zijn, wanneer Hij niet had gesproken, door zijn profeten, door zijn Zoon, door zijn Apostelen en zijn Kerk. De komst van het Heil, begin en voortgang van het geloof, worden gevoed door het Woord dat in de Schriften is bewaard en ons door de H. Kerk wordt overgeleverd en vertolkt. Het alles funderende element in de vernieuwde avondzegen is daarom de
| |
| |
lezing van de H. Schrift en de vertolking hiervan door de daartoe gevolmachtigde priester.
Dit goede bericht wordt door de christen beantwoord met een gebaar van levendig geloof en liefdevolle dankbaarheid. Het heilige Godsvolk heeft geluisterd naar het levenwekkend Woord en zijn priesterlijke vertolking; nu wil het zijn geloof uitzingen en de heilbrengende geheimen in eigen hart laten doorklinken. Zijn lied stijgt op als een luidklinkende hulde aan de barmhartige God, en de zo juist vernomen geheimen worden al zingend in hun dankbaar gelovig hart verdiept en eigen gemaakt. Tegelijk met deze verheerlijking Gods zullen de christenen, naar Paulus' woord, ‘elkander stichten door psalmen en hymnen en geestelijke liederen’ (Kol., 3:16).
Maar indachtig dat ook na de verrijzenis van Christus, na de definitieve overwinning, het koninkrijk Gods nog immer moet worden gevestigd en uitgebreid, dat de Kerk tot het einde der tijden toe zal strijden tegen de machten der duisternis, die haar wel nooit zullen overweldigen maar toch immer belagen; indachtig ook dat de christen, na de ontvangen geloofsgenade voortdurend aan zijn heiliging zal moeten werken, volgen nu de smeekbeden, het gebed voor geheel de Kerk en al haar afzonderlijke belangen, personen, noden. Door lezing, uitleg en zang is de bovennatuurlijke ruimte voor dit gebed tot stand gekomen en het spreekt daarom ook vanzelf dat de smeekbeden afgestemd zullen zijn op de zo even vernomen, vertolkte en bezongen geheimen. Dit gebed is vooreerst het gezamenlijk gebed van heel de gemeenschap; pas daarna zal de priester, als de vertegenwoordiger van de énige Hogepriester en Middelaar, in Wiens priesterschap hij, ten dienste van het priesterlijke Godsvolk, op sacramentele wijze deelt, het gemeenschappelijk verrichte gebed plechtig samenbundelen, besloten door het Amen, het zij zo, van de gelovigen.
In deze drie fasen, Schriftlezing met de daarbij passende uitleg en opwekking, gezang en gebed, verloopt de kern van de vernieuwde avonddienst. De fundamentele onderwerpen van ons H. Geloof krijgen een levendige uitdrukking: in een zichtbaar teken van gemeenschappelijke viering en in zekere zin ook in werkelijkheid, worden de wezenlijke trekken van de verlossing tegenwoordig gesteld. De Kerk spreekt zich hier uit en zegt ons wat zij in werkelijkheid is: het door levende stenen opgebouwde lichaam van Christus. Het grondschema van de avonddienst is geen model dat van achter de schrijftafel is opgesteld, maar een vanuit het wezen der Kerk zelf voortvloeiend grondpatroon, dat wij heel de traditie door kunnen terugvinden, zelfs in tijden waarin de gebedspraktijken enigszins vervaagden vanwege al te individuele, te
| |
| |
sterk geïmproviseerde en vereenzaamde devotionele motieven. Ook de omlijsting van deze kern door een passende inleiding en afsluitende bekroning vloeit uit de aard van de kerkelijke eredienst zelf voort en omvat daarom ook door de traditie geijkte elementen, die geleidelijk in de zich ontwikkelende eredienst der Kerk werden opgenomen, om daaruit nooit meer te verdwijnen.
Niemand zal het nut betwijfelen om vóór de Schriftlezing een inleiding te plaatsen, welke voor het vernemen van het Woord Gods de geëigende sfeer schept en de gelovigen, die uit allerlei aardse beslommeringen zijn samengekomen, te verplaatsen in de bovennatuurlijke werkelijkheid van hun leven met Christus. Zij zijn samengekomen voor een gemeenschappelijke viering: zij zullen zich eerst hun lidmaat-zijn van een mysterievol lichaam opnieuw realiseren en de religieuze sfeer binnentreden. Zo vinden wij dan ook in de avondoefeningen welke voor de vastentijd van dit jaar werden samengesteld een inleidingszang. Heel geschikt zou hierop een begroeting kunnen volgen, een zegengroet van de priester tot het samengekomen volk Gods, dat deze groet dan met het Amen zal beantwoorden. Na deze zeer gewenste verplaatsing in de godsdienstige sfeer is het van belang om de gelovigen te binden tot één gemeenschap. Van oudsher heeft men hier gebruik gemaakt van het stemmig psalmgezang. Het is toch wel jammer dat het zo traditionele, gemeenschapbindende, door de H. Geest zelf geïnspireerde boek der psalmen, die zo nauw aansluiten bij de levende heilsmysteries en waarin de kerk zich immer heeft uitgedrukt, uit de aandacht van de gelovigen verdwenen is. Bijzonder is het daarom toe te juichen dat langs vele wegen op deze kerkelijke liederenbundel-bij-uitstek opnieuw de aandacht gevestigd wordt. In de vernieuwde avonddienst zou de gemeenschapbindende psalm een mooie taak kunnen vervullen. Inleidingszang, zegengroet tesamen met psalmgezang lijken de geëigende inleidende onderdelen te zijn welke aan de eigenlijke kern van de avondzegen voorafgaan om de juiste sfeer te wekken voor het aanhoren van de lezing uit de H. Schrift. Dit heeft bovendien het voordeel dat mogelijke, soms toch ook om geldige redenen, telaatkomers zich rustig kunnen voegen bij de zingende en psalmodiërende gemeenschap en de lezing van het begin af kunnen
aanhoren.
Nog voornamer dan het inleidende gedeelte lijkt ons de bekroning waar wij weer opnieuw een in de traditie gegroeid element terugvinden; wij denken aan de verering van het H. Sacrament. Het spreekt vanzelf dat de aanbidding voor het uitgestelde Allerheiligste, waardoor het traditionele lof zo sterk bepaald is en die vanuit een grote verering voor de Eucharistische Christus gegroeid is, tot de blijvende elementen van
| |
| |
de avonddienst zal moeten behoren. ‘Zelfs al zou de uitstelling en de aanbidding van het Allerheiligste in de toekomst niet zo sterk het middelpunt van de gebedsdiensten blijven als het geval was bij het uitbundige ceremonieel van de Heilig-Sacrament-cultus in de baroktijd en daarna’, deze ‘devotie’ is zó sterk in de levende traditie der vierende Kerk opgenomen, hangt zó innig met de geheimen van die H. Kerk zelf samen en is aan de gelovigen met rede zó dierbaar, dat een zonder meer achterwege laten hiervan in de avonddienst al weinig begrip zou tonen voor de ware kerkelijke gezindheid. Hoogstens zou er sprake mogen zijn van een accentuering waardoor de eigenheid van deze aanbidding sprekender zou kunnen worden. Welnu, wij menen dat de uitstelling van het Allerheiligste, als bekroning van de avonddienst de waarde van de aanbidding inderdaad zou onderstrepen. De eucharistische Christus, door Wie en in Wie en met Wie wij de Vader onze dienst van lof en dank brengen, en Die als onze Middelaar immer bij de Vader voor ons ten beste spreekt, blijft het hoogtepunt van de avonddienst, terwijl van de andere kant andere, misschien al te zeer vergeten waarden ook beter tot hun recht gaan komen.
Op zich zou deze bekroning tevens het einde van de dienst kunnen zijn; met de zegen van de Eucharistische Christus gaat eenieder zijns weegs. Maar een passend slotlied, nadat ons Heer is weggesteld, is zeker op zijn plaats; daarin zou men de gehele viering kunnen samenbundelen. Mogelijk is het ook te eindigen met de Maria-antifoon voor de verschillende tijden van het jaar, die traditioneel juist als afsluitende antifonen bedoeld zijn. En zoals de priester bij het begin de saamgekomen gelovigen begroette, zou hij nu een afscheidsgroet kunnen geven, geen zegen, maar een afscheidsgroet, door het volk Gods met een Amen beantwoord.
* * *
De uitleg van de grondslagen voor de vernieuwde avonddienst en de omlijstende gedeelten hebben ons alle onderdelen in de hand gegeven voor het schematisch overzicht; wij hebben het enkel nog even achter elkaar uit te schrijven. Inleidingszang en zegengroet van de priester maken de opening uit; daarop volgt het gemeenschapbindende psalmgezang. De ruimte is geschapen voor het aanhoren van het Woord Gods en de vertolking hiervan door de priester. Hierop volgt het dankbaar en liefdevol antwoord van het volk Gods in gezang. Zou hier het Magnificat met de bewieroking van het altaar tijdens het canticum niet een prachtige plaats kunnen krijgen als de symbolische uitdrukking van het ‘sacrificium vespertinum’, het avondoffer? Na dit antwoord van hulde en aanbidding zal de behoeftige mens kunnen bidden en smeken,
| |
| |
waarmee de eigenlijke kern van de dienst voltooid wordt. De verering van de H. Eucharistie volgt als de bekroning. Een laatste lied besluit eventueel de hele viering en met een afscheidsgroet van de priester gaat iedereen naar huis.
* * *
Nog veel zou er te zeggen zijn over de verschillende onderdelen; over de moeilijkheden van praktische verwerkelijking; over mogelijke variaties en aanpassing aan verschillende tijden, plaatsen, personen. Inderdaad stelt een vernieuwing van de avonddienst aan ons allen nieuwe eisen. Wij zoeken nog naar mogelijkheden om een Nederlandse psalmtekst, getoonzet op een sobere melodie, aan allen vertrouwd te maken; wij kennen maar weinig hymnische gezangen in Nederlandse versie die de oude Latijnse hymnen en liederen evenaren. En zo zou men kunnen doorgaan. Maar wij zijn reeds op weg en de eerste stappen moeten maar vele krachten in beweging zetten. Voornaam is dat de avonddienst van de Kerk in ere wordt hersteld; en dat kan enkel wanneer hij weer wordt een ‘actuosa operatio’ (Pius XII), een werk vol handeling, een godsdienstige daad, een eredienst in gemeenschap voltrokken, met inzet van ieders persoonlijke daad, een viering van het volk Gods, waarin eenieder zijn eigen, uit de organische structuur van de H. Kerk voortvloeiende taak vervult.
Wij wilden in dit artikel enig inzicht geven in de structuur van de vernieuwde avonddienst. Daarin kwam dus vooral de vaste, uit het wezen van de Kerk zelf voortkomende vorm van liturgische viering naar voren. Maar tevens werd reeds duidelijk, dat geen enkel onderdeel aan het gevaar van verstarring hoeft bloot te staan. Lezing en uitleg, gezang en gebed kunnen steeds nieuw zijn, steeds worden aangepast aan alle omstandigheden van tijd en plaats, steeds rekening houden met de bestaande mogelijkheden en noden. De avonddienst kan een getuigenis worden van de stabiliteit en de vitaliteit van de H. Kerk zelf. De Kerk is apostolisch in haar leer en hiërarchie, maar ook in haar gebed en riten. Het oude was zo levendig dat het nu nog leeft, en het leven zo vitaal dat het zich ontplooide en ontwikkelde. De onvergankelijke vorm van de biddende Kerk zal zich immer in elke tijd trachten uit te drukken. Het leven zelf van de H. Kerk, bezield door de H. Geest, zoekt zijn uitingen, geleid door de autoriteit van de hiërarchie, die tegelijk dit kerkelijk leven laat groeien en zijn groei leidt. Het schijnt wel dat onze tijd door de Geest naar vernieuwing gedrongen wordt. Dan hebben wij allen ons daarnaar te schikken. Want zij die door de Geest geleid worden, dat zijn de kinderen Gods.
|
|