| |
| |
| |
[1958, nummer 5]
Onze houding tegenover het dialectisch materialisme
Prof. Dr. Gustav A. Wetter, Professor aan het Collegium Russicum te Rome
IN een vorig opstel gaven wij een uiteenzetting van wezen en werking der communistische partij in de Sovjet-Unie ten opzichte van de godsdienst. Daaruit is gemakkelijk de houding af te leiden die de christen tegenover dit communisme heeft aan te nemen.
Het is geen overdrijving in het communisme dé grote bedreiging van het Rijk van Christus in onze dagen te zien. Niet, dat wij daarom het kapitalisme willen rechtvaardigen. Veeleer zullen wij in het communisme de laatste toespitsing moeten zien van een reeds eeuwen lang proces van afkeer van God en Kerk, waarin ook het liberalistische kapitalisme een doorgangsstadium vormt. Als beslissende etappes in dit proces kunnen wij wel met Algermissen de volgende beschouwen: de eerste etappe was het verlies der kerkelijke eenheid, die voor het Westen definitief werd in de 16de eeuw, echter reeds voorafgegaan door de scheiding der Oosterse en Westerse kerk enige eeuwen vroeger. Na dit verlies, dat voor velen een breuk met de Kerk betekende, volgde een paar eeuwen later de breuk met de persoonlijke Godmens Jesus Christus door de ‘Verlichting’ en het Deïsme en er bleef slechts het alle religies gemeenschappelijke in de vorm van een loutere natuurreligie. Spoedig volgde de breuk met God zelf in atheïsme en materialisme op het einde der 18de en in het begin der 19de eeuw. Nu is het merkwaardig dat deze fatale dynamiek hier niet tot stilstand kwam, doch in het dialectisch historisch materialisme in zijn tegendeel omsloeg: was het proces met een afkeer van de Kerk, van de in de geschiedenis voortgezette menswording Gods begonnen, zo eindigde het nu in de collectieve mensgod, in de poging om op de troon, waar men God van afstoten wilde, de in de collectieve mens vergode materie te plaatsen.
| |
Geen verkeerde coëxistentie
Uit deze diagnose volgt vanzelf het antwoord op de vraag, of wij niet moeten trachten een verzoening of een overeenkomst met het communisme tot stand te brengen met het doel het atheïsme uit de marxistische leer te verwijderen. Wij menen dat uit het vroeger gezegde wel overduidelijk blijkt dat het atheïsme niet slechts wezensbestanddeel is van
| |
| |
het marxisme, maar zijn innerlijkste ziel. Houdt men de systemen, Christendom en communisme, voor ogen en niet de afzonderlijke mensen, dan is een verzoening, een samengaan tussen beide volstrekt onmogelijk.
Wat nu het contact tussen individuen, dus het gesprek tussen katholieken en communisten betreft, hier hangt alles af van de omstandigheden. Zulke contacten kunnen in hun werking naar buiten op een poging lijken de systemen als zodanig te willen verzoenen. Dit zou, dunkt mij, het geval zijn als katholieken b.v. aan het jeugdfestival te Moskou deelnamen. Zulke contacten zijn on voorwaardelijk af te wijzen. Vraagt men echter naar gesprekken en contacten van louter persoonlijk karakter, dan lijken mij deze zeer wenselijk. De mensen die onder het communistisch regiem leven, hadden tot nu toe weinig of geen gelegenheid de Kerk anders dan in de lachspiegel der communistische propaganda te leren kennen. Een authentieke kennis van het Christendom kan er slechts toe bijdragen het sprookje van de onverenigbaarheid van religie en wetenschap te vernietigen en de aanhangers van het communisme in hun geloof te doen wankelen. Zulke contacten bieden m.i. ook de enige mogelijkheid het ideologische gistingsproces, dat binnen het communistische machtsgebied aan de gang is, te verhaasten en de macht van het communisme zonder een derde wereldoorlog te ondermijnen. En ik meen voor deze opvatting ook de Kerstboodschap van de Heilige Vader over de coëxistentie te mogen aanhalen, waarin hij dergelijke gesprekken als voorbereiding tot de ‘coëxistentie in de waarheid’ schijnt te veronderstellen. ‘Toch is er vanuit de waarheid, aldus de Paus, een brug te slaan tussen deze beide gescheiden werelden, wanneer zij steunt op de in de ene en in de andere wereld levende mensen, doch niet op haar regeringsvormen of maatschappelijke systemen’.
Het eerste waarvoor de volgelingen van Christus' rijk ten aanzien dezer totale bedreiging zich te wachten hebben is, dat zij zich door geen mystificeringspolitiek laten misleiden, wat vooral in deze tijd der ‘coexistentie’ belangrijk is.
| |
Verwijdering van de geestelijke ‘radix’ van het communisme
Een verdere eis schijnt mij het volgende: het meest beslissende dat wij ter overwinning van het communisme doen kunnen is, dat wij de radix waaruit het communisme opbloeit wegnemen en daardoor zijn geheime wegbereiders, die het nog in de vrije wereld en in onszelf aantreft, lamleggen. Uit het vroeger gezegde blijkt wel dat het communisme veel meer is dan een of andere politieke of sociale beweging, daar het de uitdrukking is van een diepe, geestelijke en religieuze crisis van onze
| |
| |
tijd. Daarom mag het verweer zich ook niet beperken tot louter politieke maatregelen en nog veel minder mogen wij onze veiligheid in militaire uitrustingen zoeken. Ook zijn sociale voorzieningen alleen niet voldoende, hoe noodzakelijk ze ook zijn. Na al het vroeger uiteengezette zal het wel duidelijk zijn dat de beslissende overwinning van het communisme slechts op geestelijk en religieus gebied kan plaats vinden.
Vragen wij naar de geestelijke radix van het communisme: welke zijn toch die geheime wegbereiders die het communisme in de vrije wereld en in ons zelf aantreft? Wij kunnen ze geriefelijk om de beide hoofdelementen der communistische wereldbeschouwing groeperen: materialisme en dialectiek. Het sovjetisme houdt ons vooreerst een materialistisch geloof voor. Wij moeten echter bekennen dat het in zake materialisme bij ons niet beter is. Het is een gemeenplaats geworden te zeggen dat het materialisme in het Oosten geleerd, in het Westen geleefd wordt. Dat daarin een gevaarlijke affiniteit ook met de materialistische leer schuil gaat ligt voor de hand.
Verdere wegbereiders van het dialectisch materialisme kunnen met het tweede hoofdelement zijner leer, de dialectiek, in verband gebracht worden. Deze dialectiek toonde zich ons vooreerst als het inzicht in een grote, alomvattende samenhang, die in zijn verwezenlijking in het communisme zo ver gaat dat hij tot een absorbering van het individu door het collectief leidt. De enkeling is niet meer dan een louter moment in de algemeenheid en ontvangt van haar zijn gehele bestaan. Wij moeten echter constateren dat ook in het Westen het gemeenschappelijk leven aan een ver-gaande ontpersoonlijking lijdt, die de allerbeste bodem vormt voor de opname der sovjet-dialectiek. Nooit wellicht zijn de mensen uiterlijk zo dicht bij elkaar gebracht als nu en toch heeft het de mensen misschien nooit zozeer ontbroken aan echt menselijke en persoonlijke verhoudingen tot de evenmens, hebben zij nooit zozeer geleden aan zielsvereenzaming temidden van een hen overweldigende massa als nu. Wij moeten op alle gebieden een wegglijden in het anonieme constateren, een louter naast-elkaar van mensen, waaraan hun persoonlijke kern geen deel meer heeft. Men ondergaat het bijeengebracht worden in zaak of beroep meer dan dat men innerlijk daaraan deel neemt en het van binnen uit nastreeft.
Het gevolg is een gevoel van vereenzaming, het verlangen naar een opgenomen worden in een groot verband, een aspiratie waaraan de communistische dialectiek zo verleidelijk belooft tegemoet te komen. Zij biedt de mensen het gelukkig makende perspectief in dienst gesteld te worden van een grote zaak, van een te verwezenlijken verheven opdracht. Dat het communisme dan zijn belofte niet houdt, is niet beslis- | |
| |
send. Heeft het eenmaal vat gekregen, heeft het een beweging naar zich toe bewerkt, dan blijkt het een vreselijk één-spoor-weg te zijn, waarop geen terug mogelijk is. Wil men dus dit meeslepende zog zijn kracht ontnemen, dan moet de persoon weer tot de grond-bouwsteen der gemeenschap gemaakt worden. Het maatschappelijk leven moet weer zijn uitgangspunt vinden in de levende ontmoeting van vrije, volpersoonlijke partners. In werkelijkheid zal deze sanering en deze geestelijke bevrijding der persoon slechts dan gelukken, wanneer zij haar waarde in laatste instantie ontleent aan haar partnerschap in verhouding tot God.
De Sovjet-dialectiek vindt echter nog een verder aanknopingspunt voor haar werkzaamheid onder ons, dat met het verlies van het persoonlijk milieu samenhangt. Wij hebben als de wezenskern der Sovjet-dialectiek de ‘strijd der tegendelen’ leren kennen, die niet naar een synthese in een hogere eenheid streeft, doch op een vernietiging der these door de antithese (b.v. vernietiging van het burgerdom als klas door het proletariaat, dat daardoor het enige uitgangspunt tot een verdere ontwikkeling wordt). Wij zien echter ook in het Westen overal hetzelfde princiep van de strijd der tegendelen werkzaam, zo in het proces der collectieve wilsvorming. Het verschil met het Oosten bestaat hoofdzakelijk daarin dat de tegenstander hier niet fysisch vernietigd, doch door een louter kwantitatief gemeten stemmenmeerderheid ‘neergestemd’ wordt. Maar al te vaak volgt een beslissing of de instemming met een besluit niet uit de persoonlijke overeenkomst, uit een begrijpende ontmoeting der partners, doch uit de zuiver formele en dikwijls toevallig verkregen stemmenmeerderheid. De zwakheid van het Westen tegenover het Oosten ligt ongetwijfeld in zijn ontzettende versplintering en verdeeldheid op alle gebieden: op het sociale terrein, op het binnen-politieke terrein, op het terrein der internationale samenwerking en zelfs op het godsdienstig terrein. Zolang wij in de vrije wereld echter tegenover het sovjet-totalisme geen beter princiep van eenheid kunnen opstellen dan hetzelfde princiep van de ‘strijd der tegendelen’, dezelfde vernietigingsdialectiek, die eigenlijk geen dialectiek, geen echte dialoog, doch een monoloog is, zolang is het gevaar van een overweldiging door het Oosten niet bedwongen. Wat hier vóór alles nodig is, is wederom het herstel van echt persoonlijke betrekkingen onderling, dat wij in onze veelvuldige, sociale, nationale, politieke, religieuze verdeeldheid weer leren tot een echte dialoog met de tegenstander te
komen, die voortkomt uit achting voor zijn overtuiging en voor zijn vrijheid en er op gericht is de waarheidskern, die wellicht ook in zijn overtuiging schuilt, met onze deelwaarheid tot een gemeenzame grote waarheid te integreren.
| |
| |
| |
De religieuze overwinning van het communisme
Ten slotte nog een woord over de religieuze overwinning van het communisme. Beslissend is hier het inzicht dat het communisme in zijn quasi-religieuze visie op de geschiedenis in zijn innerlijkste wezen een pervertering van het Christendom en een soort anti-kerk is. Op grond van dit inzicht schijnen mij twee religieuze bewegingen die wij in onze tijd waarnemen, providentieel. De ene kan gezien worden in de drang naar een dieper begrip van het geheim der Kerk. De leer van het mystieke lichaam, de visie op de Kerk als het Lichaam van Christus en als de voortgezette menswording van het eeuwige Woord bezielt steeds bredere kringen. Van ver-strekkende betekenis is daarbij ook het verlangen naar het herstel der verloren gegane kerkelijke eenheid, dat eveneens overal levendig is en zich niet alleen tot de katholieke kerk beperkt, maar ook daarbuiten in de oecumenische beweging werkzaam is. Wij hebben gezien dat het verlies der kerkelijke eenheid het uitgangspunt vormde tot die geestelijke, sociale en politieke verdeeldheid onzer wereld, die het geestelijk vacuum schiep, waarin het communisme zijn wereldheerschappij kon oprichten. Daarom zal een geestelijke integratie der wereld slechts succes hebben, wanneer zij bewerkt wordt door een samengaan en een onderling zich-weervinden der in verschillende confessies verdeelde Christenen.
De tweede geestelijke beweging die in dit verband onvoorwaardelijk als providentieel gezien moet worden, is wat ik kortheidshalve de Maria-beweging zou willen noemen. Vele katholieken verwachten de bekering van Rusland en de bevrijding der wereld van het communisme, overeenkomstig de beloften van Fatima, door de voorspraak der Moeder Gods. Doch ook innerlijke gronden wijzen op de rol van Maria bij de overwinning van het communisme.
Wij zagen het innerlijke wezen van het communisme als pervertering van het Christendom, voor zover dit de religie der menswording is. Is in het Christendom de verlossing, de verheffing en de vergoddelijking geschenk van de mens geworden Zoon Gods dan wil het communisme dit doel uit eigen kracht prometheïsch van onderen uit afdwingen. Is het Christendom de in de Kerk zich voortzettende menswording Gods, de sociale uitbreiding van het God-mens-zijn, dan is het communisme gebrandmerkt als het tegen God rebellerende collectieve mens-God-zijn.
Maria komt echter als Gods moeder een beslissende betekenis toe in de menswording Gods en door haar en haar ‘fiat’ vond niet slechts de individuele menswording Gods plaats, doch tegelijk ook, krachtens datzelfde ‘fiat’, de voortzetting en sociale uitbreiding dezer menswording
| |
| |
in de Kerk. Zoals de H. Paus Pius X, in zijn encycliek Ad diem illum laetissimum met verbazingwekkend realisme uitwerkt, droeg Maria met Christus, het hoofd, ook geheel zijn mystieke lichaam onder haar hart. Paus Pius XII vult in zijn encycliek Mystici corporis deze visie aan door de gedachte van St.-Thomas, volgens welke Maria met haar ‘fiat’ de instemming gaf namens de gehele menselijke natuur met de geestelijke verloving van Gods Zoon met de mensheid. Zo bood zij bij de annuntiatie niet slechts haar eigen reine lichaam aan God aan, opdat zich daarin het geheim der individuele menswording Gods zou voltrekken; zij stelde God tevens de gehele mensheid van alle tijden en plaatsen voor als materie voor de sociale uitbreiding van het proces der menswording. Zij staat voor God als de woordvoerster der gehele mensheid; krachtens haar ‘fiat’ voltrekt zich een tweevoudige menswording: Gods Woord daalt neer in de stof en vormt zich in dit reine lichaam van Maria een individueel, in de hypostatische vereniging opgenomen lichaam, en krachtens datzelfde ‘fiat’ daalt Gods Woord neer ook in de menselijke gemeenschap en vormt zich uit haar zijn mystieke lichaam. Maria's ‘fiat’ werkt dus niet alleen op het ogenblik dat het gesproken werd, doch doet zich gelden door alle tijden der kerkgeschiedenis. Zo moet het ook de kracht van dit woord zijn dat, uitgesproken door de gelovigen onzer dagen, Christus ook in de hedendaagse gemeenschap weer gestalte doet krijgen en het moet de kracht van dit woord zijn die de bedreiging overwint, welke in het communisme ontstaat.
Een tweede gedachte die ons de betekenis van Maria in de religieuze overwinning der communistische dreiging doet beseffen is: het onbevlekt hart van Maria is zetel en symbool ener zielehouding die de houding van de ‘homo sovjeticus’ diametraal tegenover gesteld is. De meest pregnante uitdrukking voor de zielehouding, die het historische en dialectische materialisme ten grondslag ligt, is wel het luciferistische ‘non serviam’. De eigenlijke zin der marxistische materialistische dialectiek is immers deze: de wereld zonder aanname van een God-Schepper, door een spontaan opstijgen ‘van onder af’ te kunnen verklaren. En God, de schepper, wordt geloochend om ook God, de Heer, te kunnen ontgaan. Tegenover dit woord der creatuurlijke rebellie stelt nu Maria haar ootmoedig ‘ecce ancilla Domini, fiat mihi secundum verbum tuum’. Zij wil niet slechts dienen, zij ziet veeleer heel haar wezen daarin ‘dienares’ te zijn.
Haar ootmoedig woord betekent echter niet slechts het volstrekte tegendeel van het woord van Lucifer ‘non serviam’, dat sinds de scheppingsmorgen door de heilsgeschiedenis klinkt en in het dialectische materialisme zijn extreemste toespitsing gevonden heeft. Het betekent
| |
| |
tegelijk zijn overwinning. Het leidt immers Gods Zoon de wereld binnen, die de slang, welke met haar ‘non serviam’ de mensheidsgeschiedenis vergiftigde, de kop verplettert. Zo wordt ook in de mensheid van vandaag in die mate de geest van het ‘non serviam’ overwonnen als zij in de houding der Moeder Gods treedt, haar ‘fiat’ mede spreekt en daardoor Gods kracht ook in onze tijd weer tot doorbraak laat komen. En juist dit treden in de zielehouding van Maria is de eigenlijke zin der ‘toewijding’ aan haar onbevlekt hart.
* * *
Waaruit is toch die haast onoverwinnelijk schijnende materialistische grondhouding van onze tijd te verklaren. Ik meen: voor een groot gedeelte daaruit, dat onze tijd, meer dan vroegere tijden, zich de bijzondere betekenis en de eigen waarde der stof bewust is geworden, waardoor de mens van vandaag in een innerlijke protesthouding tegen alle spiritualistische verkorting van het materiële geraakte. Tot deze ontdekking der bijzondere betekenis der materie droegen wel vóór alles twee factoren bij. Vooreerst is het de ongewoon harde strijd om het bestaan die een groot gedeelte der hedendaagse mensheid is opgelegd. De beveiliging van het materiële bestaan, niet slechts voor vandaag, maar ook voor morgen, werd voor een groot gedeelte der mensheid van onze dagen hét probleem bij uitstek. Dat leidde ertoe in de stoffelijke werkelijkheid de werkelijkheid bij uitstek te zien.
Een andere factor moet wel in de hoge vaart der natuurwetenschap en der techniek gezien worden. De geestdriftige successen die de mensheid in de laatste decennia in het doorgronden van de geheimen der natuur behaalde, moesten in de mens wel een bijzonder besef van de eigen schoonheid van het stoffelijke en een bedwelmende vreugde over de beheersing der natuur wekken. Zolang nu deze mens van de religie geen ander woord over de stof te horen krijgt dan woorden van minachting en geringschatting, moet er iets in hem zich verzetten tegen de aanname der religieuze verkondiging en hij wordt in een innerlijke protesthouding gedrongen, die hem gemakkelijk in het andere uiterste doet vervallen. De stof wordt hem zo een waarde in zich.
En hier is het weer Maria in wier gestalte de stof in het Christendom tot haar recht komt. Als Moeder Gods heeft zij God in de stof laten afdalen en zo de materie aan haar hoogste adel geholpen. Door de intrede van het eeuwig Woord in het bereik der menselijke gemeenschap alleen is die sociale tevredenheid te bewerkstelligen die de verongelijkten weer hun recht kan verschaffen. Het is daarom buitengewoon zinrijk dat Maria juist in haar vreugdezang over het grote dat God in
| |
| |
haar gewerkt heeft door in haar schoot neer te dalen, ook de woorden van de sociale en economische bevrediging invoegt: ‘Deposuit potentes de sede et exaltavit humiles. Esurientes implevit bonis et divites dimisit inanes’. En tenslotte zien wij in Maria sinds de afkondiging als geloofsleer van haar lichamelijke opneming ten hemel, dat ook de niet hypostatisch met het Woord verenigde mensheid op weg naar de verheerlijking is en dat een deel van onze stoffelijke wereld in Maria reeds tot die laatste verheerlijking is ingegaan. Maria is een teken dat ons bewust doet worden welke hoge bestemming ook de stoffelijke schepping tegemoet gaat, die immers volgens Paulus' woord zucht en in weeën ligt en met verlangen uitziet naar de openbaarwording der toekomstige heerlijkheid der kinderen Gods (Rom. 8-18 vlg).
Juist zulk een visie op de schoonheid en de adel van het stoffelijke, waartoe ons het geheim van Maria in staat stelt, zou misschien tot een verlossing der hedendaagse mensheid van hun materialistische grondhouding kunnen leiden, tot een verlossing die de mens niet de koude ontkenning oplegt van een waarde, waarvoor het besef in hem opgegaan is, maar die hem deze waarde in een nog veel verhevener licht doet opglanzen.
Naast het materialisme erkenden wij het verlies der persoonlijkheid als de ingrijpende verzwakking van de moderne mens, die tot zijn massificering en zijn onbekwaamheid tot een echte partnerverhouding leidt en die een echte dialoog met de tegenstander in het klimaat van ware tolerantie uitsluit. In deze geestelijke verzwakking van de mens van vandaag kiemt dan weer een bijzondere affiniteit met de communistische leer met haar dialectiek, waarin de enkeling zijn zelfstandigheid verliest en als louter ‘moment’ in de hogere eenheid van het vergode collectief geïntegreerd wordt.
Het symbool van Maria's allerzuiverst hart is nu weer een sprekende uitdrukking voor de blijvende veredeling der menselijke vrijheid in het Christendom. Juist in haar ‘fiat’ zien wij hoe de mens door God als vrije partner opgeroepen is en dat als hij ja zegt, hij ook neen zeggen kan. De eenheid tussen mensheid en Zoon Gods, die krachtens Maria's jawoord tot stand kwam, is de eenheid van twee partners in zich wegschenkende liefde. Ook het opgenomen worden van elk afzonderlijk mens in de door Maria mogelijk gemaakte partnerverhouding tussen de mensheid en Christus, het Hoofd, is niet iets dat zich uitsluitend ‘van boven af’, van God uit verwezenlijkt. Ook het subjectieve, vrije aanvaarden van deze objectieve door Maria geschapen partnerverhouding is wezenlijk. Eerst wanneer dit vrije intreden van de enkeling in deze verhouding plaats vindt, eerst wanneer zich de enkeling in deze zin aan
| |
| |
het hart van Maria toewijdt, heeft hij aan de verbinding der Kerk, de bruid van het Lam, met Christus deel.
Zo zien wij hoe de blik op Maria de mens van onze tijd juist die zwakheden en bekoringen doet overwinnen, die hem op bijzondere wijze voor het communisme disponeren. Vooreerst de bekoring van het materialisme: in het goddelijk moederschap van Maria begrijpen wij de eigenlijke adel van de stof, in haar lichamelijke opname in de verheerlijking zien wij een onvergelijkelijk hogere ‘humanisering der natuur’ dan de stoutste realiseringen der moderne techniek ooit kunnen verwezenlijken. En nadat aldus de stof aan haar betrekkelijk recht is geholpen op een wijze die geen materialisme ooit zal gelukken, wordt de blik des mensen ook weer vrij voor de alles overtreffende betekenis der geestelijke waarden.
Vervolgens de bekoring der dialectiek: in de beschouwing van Maria's zuiver hart herkent de mens de hoge adel die hem gewerd, doordat hij als vrije partner tegenover God staan mag en zich in liefde aan Hem overgeven. Door deze partnerverhouding tegenover God wordt de mens in zijn onvervreemdbare persoonlijke waarde ook tegenover de medemens hersteld, zonder welke een echte dialoog tussen mensen niet mogelijk is en de enkeling tot een louter moment in het zelfontplooiingsproces der algemeenheid, het collectief, wegzinkt. Doordat wij gelovig in de houding van Maria treden, zullen wij het onze ertoe bijdragen dat de kracht van haar ‘fiat’ ook in onze tijd weer werkzaam worde in het Rijk van haar Zoon en dat diens zegepraal over de ‘antikerk’ de weg gebaand worde.
Dit opstel en het voorafgaande in ons december-nummer werden als rede uitgesproken op een congres te Fatima in september 1957.
|
|