Streven. Jaargang 11
(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–
[pagina 443]
| |
Toneelkroniek
| |
[pagina 444]
| |
voor gezellige en onderhoudende stukken met wat humor en een beetje liefde. Deining ontstond er aan het einde van het vorig seizoen doordat het bestuur van de Toneelcoördinatie meende zijn ontslag te moeten nemen. Dergelijke verwikkelingen in de toneelwereld behoeft men gewoonlijk niet al te tragisch te nemen en slachtoffers zijn er dan ook niet gevallen. Het Nieuw Nederlands Toneelgezelschap en Puck, die vooral inzet van de strijd waren, zijn wat veranderd daaruit teruggekeerd. Het eerste gezelschap is ingekrompen, het tweede uitgebreid, zodat zij nu beide in doublure kunnen spelen. Dit doen de meeste gezelschappen, waardoor de moeilijkheid nog groter wordt een enigszins groot stuk sterk of zelfs behoorlijk te bezetten, omdat bovendien de goede krachten over de verschillende gezelschappen verspreid zijn. Oorzaak van dit alles is, dat het toneel een bedrijf dreigt te worden of reeds gedeeltelijk geworden is en daarmee het enthousiasme en de strijdvaardigheid zijn verminderd of verdwenen. Het streven om ook jonge krachten een kans en een goede kans te geven, hoezeer op zich zelf waardeerbaar, heeft ook zijn gevaarlijke kanten. Meer en meer schijnt het ook gewoonte te worden voorstellingen van te voren met veel reclame als belangrijk aan te kondigen, waardoor teleurstellingen niet kunnen uitblijven en prettige verrassingen zeldzaam worden.
Een groot stuk niet voldoende kunnen bezetten en daarom jongeren een kans geven was gedeeltelijk het geval bij de Hamlet-opvoering door de Haagse Comedie. Voor de titelrol, door Coen Flink gespeeld, was dit voor een groot deel gelukt. Hij gaf Hamlet jong - wat deze ook is -, levendig, onstuimig, heftig. Door de gebeurtenissen, die hem een zware taak opleggen, is deze jongeman uit zijn evenwicht gebracht. Dikwijls was hij gevoelig, soms ontroerend, terwijl de melancholie en de introspectie die Hamlet toch ook eigen zijn, ontbraken. Een veelbelovende rol, als zij meer uitgewerkt en genuanceerd wordt. Jonge spelers in enkele andere rollen waren oorzaak van zwakke plekken, terwijl ook enige oudere niet meer dan vakkundig werk leverden. Niet zo Albert van Dalsum, die Polonius tot een pracht van een dwaas maakte zonder uiterlijk grappig te doen. Zeer geslaagd waren ook Henk van Buuren als de doodgraver en Joris Diels als eerste toneelspeler. Een grote aanwinst bleek de heldere en natuurlijke vertaling van Bert Voeten. Ook de regie van Paul Steenbergen was erop uit helder heel het stuk te geven, niet alleen Hamlet met het stuk er omheen. Met Oom Wanja wilde Peter Scharoff revanche nemen voor de nogal onevenwichtige opvoering die hij jaren geleden van dit stuk met Comedia gegeven heeft. Geheel en al gelukt is dit niet en zeker kwamen niet de vreugde en het optimisme dat volgens Scharoff zelf van het werk van Tsjechow uitstraalt, tot hun recht. Soms was ook de regie te zwaar, langzaam en nadrukkelijk en schoten de vrouwelijke hoofdrollen te kort. Breed werd gegeven wat de schrijver enkel aanduidt, maar daarnaast stonden ogenblikken waarin prachtig de stemmingen werden opgeroepen waarom dit mediterende stuk vraagt. Deze ‘scènes uit het leven op het land’ eisen immers op de eerste plaats sfeer; verwikkelingen en ontknoping zijn nauwelijks aanwezig. Iets heel bijzonders maakte Han Bentz van den Berg van de dokter op wie het lelijke jonge meisje tevergeefs verliefd is. Ko van Dijk maakte een prachtige figuur van Oom Wanja, die zich jaren heeft uitgesloofd voor een geleerde die een grote nul blijkt te zijn en een hoogst onaangenaam mens. Zijn liefde voor de vrouw van deze professor leidt tot niets. Ook verschillende kleinere rollen waren zeer goed bezet. | |
[pagina 445]
| |
De opvoering van Mevrouw Warren's Bedrijf, een van Shaw's meest menselijke stukken, maakte een onmachtige indruk en werd aldus, anders dan de schrijver het bedoeld had, een ‘unpleasant play’. Als Hedda Gabler deed Rie Gilhuys zeer fraaie dingen, men kreeg nog de indruk dat Ibsen een stuk kan opbouwen en goed karakters kan tekenen, maar ook hier was het geheel zo zwak, dat het stuk evenals dat van Shaw verouderd leek. Verouderd niet om de inhoud maar om het expressionisme waarvan het overigens als een knap staaltje kan worden beschouwd, is Bokkenzang van Franz Werfel. De of vage of al te duidelijke symboliek, een overspannen pathos en het cerebraal literair karakter van het werk maken het voor ons moeilijk verteerbaar. Het valt te waarderen dat het Zuidelijk Toneel naar een stuk van betekenis heeft gezocht, het is verheugend dat het met dit moeilijke werk in het algemeen bleek niet boven zijn krachten te hebben gegrepen, maar het heeft zijn publiek overschat, zodat het succes matig zal zijn. Niet meer dan matig succes lijkt mij ook te verwachten van Het Vrouwenhuis van een in ons land onbekende Poolse schrijfster, Vijf weduwen en vier generaties blijken te veel op het toneel. Onder de bezetting die uit enkel vrouwen bestaat, viel Caro van Eyck op. Als modern stuk zou men niet zo aanstonds Een Legende ontstaat van James Shaw Grant beschouwen. Om de strijd te schilderen van de vissers- en boerenbevolking van een Hebriden-eiland tegen de van regeringswege doorgevoerde zegeningen van de moderne beschaving en als eerste of tweede thema tevens de strijd om een vrouw tussen de romantische en onpraktische rebel en een jong ingenieur heeft de auteur een reeks ingewikkelde gebeurtenissen, een aantal holle frasen en een melodramatische tekst nodig. Dit stuk, een soort volkstoneel, werd bij Puck met grote ijver en weinig geloof gespeeld door een vrij heterogeen gezelschap. Echt volkstoneel is Ouders en Kinderen van Edmund Morris, de geschiedenis van een oude bij zijn kinderen inwonende vader die in het gezin onhoudbaar wordt en naar een inrichting moet. Het sprookje van Grimm waar de schrijver van uitgaat, is heel wat eenvoudiger en daarom veel sprekender, Heyermans zou een dergelijk onderwerp ook minder breedsprakig hebben behandeld en Morris heeft nogal wat sentimenten nodig om het geval op te sieren. Maar over het algemeen zijn het echte en menselijke sentimenten. John Elsensohn was als de oude vader boeiend. Voor een bepaald publiek een goede toneelavond. Een belangrijk, boeiend, niet gemakkelijk en niet altijd overtuigend toneelstuk schreef Graham Greene met De Tuinschuur, waarover in het decembernummer van dit tijdschrift uitvoerig en diepzinniger dan men na het bijwonen van één opvoering vermoeden kan, is geschreven. Als toneel is dit stuk, waarin een religieus conflict, het probleem van geloof en ongeloof, in de vorm van een thriller behandeld wordt, een vooruitgang bij The Living Room. Een vreemd verhaal, een nog vreemdere gebedsverhoring, een onduidelijk wonder geven in ieder geval stof tot gesprekken en nadenken. Naast de uit zijn andere werken bekende thema's behandelt hier de schrijver de angst voor het geloof, de twijfel aan het ongeloof, de smekende en plaatsvervangende kracht van het offer. Te zeggen, dat Greene zijn ‘tegenstanders’ oneerlijk en onbehoorlijk behandelt, lijkt mij niet juist. En Katholieken zijn daar wel zo aan gewend, dat zij over zulk een behandeling niet eens meer spreken als het hun overkomt. De opvoering, die de Haagse Comedie van dit stuk geeft, is zeer fraai, de rolverdeling zonder zwakke | |
[pagina 446]
| |
plekken, het succes bij reeds meer dan vijftig voorstellingen groot. Onder het Melkwoud is een voor de radio bedoeld en moeizaam tot stand gekomen ‘spel voor stemmen’ van Dylan Thomas. Hierin schildert de dichter een dag in een Welsh vissersdorp, de kleine vreugden en verdrietigheden van de inwoners, hun angst, heimwee, verlangens, nijd, zonden, in droom en werkelijkheid. Vrolijk is zijn kijk op dit leven niet, wel eenzijdig. Handeling, waardoor een tragedie of komedie zich voltrekt, is niet aanwezig, karakters worden niet ontwikkeld of zelfs maar uitgebeeld. De fragmenten willen door hun taal en beelden een suggestie oproepen, die geen uitbeelding ervan op het toneel nodig heeft en zelfs niet verdragen kan. Als toneelstuk krijgt dus dit werk het karakter van een tekst met overbodige of hinderlijke plaatsjes, dat men moet bijwonen met gesloten ogen. De stukken zijn vooral als woordkunst bedoeld en ook gedeeltelijk geslaagd, maar woordacrobatiek en spitsvondigheden ontbreken niet. Vooral de overlading met zelfgemaakte adjectieven werkt vermoeiend. De vertaling van een dergelijke tekst is een grote prestatie van Hugo Claus, zoals ook vooral organisatorisch de opvoering onder leiding van Han Bentz van den Berg, die zelf de grote rol van verteller voor zijn rekening genomen had en als zodanig te veel met de talrijke personen meespeelde. Ook het groot aantal medewerkers verrichtten hun taak met liefde en overtuiging. Het grootste succes was natuurlijk - eigenlijk is overal het toneelpubliek toch hetzelfde - ook hier weggelegd voor de sentimentele gedeelten, de blinde kapitein, het meisje dat geen neen kan zeggen en haar gestorven Willy Winzig bezingt en.... het kinderkoortje. Jimmy Porter is een ‘angry young man’, wat, sinds hij in John Osborne's Omzien in Wrok de hoofdrol gespeeld heeft, in Engeland een begrip schijnt te zijn geworden. Jimmy is tegen het verleden, wrokt op het heden en ziet geen toekomst. Daarom besteedt hij zijn tijd aan praten in dialogen of liever nog monologen, breedsprakig tot vervelens toe. Hij heeft immers veel af te reageren, vooral tegen de betere kringen waartoe ook zijn vrouw behoort. Deze vrouw perfied kleineren, gemeen sarren en geraffineerd vernederen schijnt hij dan ook als voornaamste levensdoel te beschouwen. Af en toe komt daar de liefde tussen, maar alleen als instinct al lijken dan ook teddybeer en eekhoorn aardige dieren. Het slot van dit onvolwassen werk, waaraan zeker de jeugd zelf geen behoefte heeft, vooral niet omdat het overal de indruk maakt van pseudo en quasi, is volslagen belachelijk of, al naargelang men het opvat, pijnlijk. In ieder geval schiet de schrijver zijn doel volslagen voorbij. Wat Theater in dit stuk heeft gezien, is een raadsel. Ook de opvoering was niet van het gehalte dat wij bij dit gezelschap gewoon zijn. Het Water van Ed. Hoornik is het enige Nederlandse stuk, dat op het repertoire van deze vier maanden voorkomt. Voor de opvoering was het bekend geworden doordat het de Van der Viesprijs van de Nederlandse Vereniging van Letterkundigen had verworven, na de opvoering door enkele ongelukkige incidenten die zich hebben afgespeeld. Door de dagbladen werd het stuk zeer slecht ontvangen. Toch lijkt het mij het beste wat deze dichter tot dusver voor het toneel heeft geschreven. Hij plaatst vijf personen in een duidelijke situatie, gevolg van wat er vroeger in hun leven zich heeft afgespeeld en heeft een krachtig ritmisch proza gevonden, dat voor toneeltaal geschikt is. In het stuk, dat men tot het naturalisme rekenen kan, vormen niet zozeer de watersnood in Zeeland als de natuur met water en storm de achtergrond. De spelers worden | |
[pagina 447]
| |
voor een moeilijke opgave geplaatst, waar zij zich behoorlijk van hebben gekweten. Het werk heeft slechts weinig opvoeringen beleefd.
Molière's Don Juan is weinig in Frankrijk en was tot dusver nog nooit in Nederland gespeeld. Het niet zeer hecht gebouwde en vlug geschreven stuk bevat enkele zeer geslaagde scènes en een paar terecht beroemd geworden monologen. Don Juan is de literatuur ingegaan vooral als de edelman die de ene vrouw na de andere verovert. Hij gelooft aan niets, het laatst van alles wel aan de liefde. Zijn alles trotserende vermetelheid heeft iets aantrekkelijks en groots. Daar staat echter een soms afstotende laagheid tegenover. Als hij tenslotte zo brutaal is het standbeeld van de door hem vermoorde commandeur te dineren te vragen, wordt hij door de straf van de hemel getroffen. Zijn laffe en domme knecht beschouwt hem als een vermetele duivel, maar blijft hem dienen uit eigenbelang. Het Rotterdams Toneel heeft van dit stuk een zeer doorwerkte voorstelling gegeven, die echter niet meeslepend geworden is. Bijzonder geslaagd waren de decors en kostuums van Nicolaas Wijnberg, knap was de regie van Ton Lutz. In gastrollen speelden Guus Hermus Don Juan te gemelijk en verveeld, Hans Kaart Sganarelle soms te grappig. Wegens ziekte van deze laatste speler heeft Ton Lutz later deze rol overgenomen. Molière's School voor Vrouwen en Verliefde Dwaasheden van Regnard, die een soort buurjongen van Molière is, lijken veel op elkaar. Een meisje wordt achter tralies gehouden en moet met haar voogd, een veel oudere man, huwen. Een verliefde en charmante jongeman voert haar tenslotte mee in zijn armen niet zonder behulp van een slim en brutaal bediendenpaar. De gegevens zijn wat mager voor ons, maar Molière bewijst ook hier hoger te staan dan zijn tijdgenoot. Hij voegt een hekeling van de jaloezie in en vooral een wrange noot die als ondergrond in de comedie te vinden is. De voogd maakt zich belachelijk met zijn liefde voor het jonge meisje, maar omdat deze liefde echt is, heeft hij ook een tragische kant. Een plotselinge wending aan het slot laat natuurlijk alles in orde komen. Puck gaf van het tweede stuk in een soms door al te moderne wendingen tegen de stijl ingaande vertaling van Paul Rodenko een verdienstelijke opvoering. Arena maakte van School voor Vrouwen een aantrekkelijk stuk, dat met groot tekstbegrip door Erik Vos goed werd geregisseerd. Beide stukken zijn op de eerste plaats bedoeld voor de jeugd van de middelbare scholen, een terrein waar de vraag naar toneel het aanbod verre overtreft. Arena doet ook voor de jongere jeugd met enthousiasme onder een bezielende leiding goed werk. Succes is voor Theater verzekerd met Grote Hanzen en kale Halzen van Eduardo Scarpetta, een onmogelijke geschiedenis, waarin in een soort Napelse Jordaan een stel armoedzaaiers bij een rijke parvenu op bezoek moeten gaan, vermomd als edellieden om een markies te helpen die met de dochter van de parvenu wil trouwen. Sociale achtergronden heeft het stuk niet. Weinig geest vindt men erin, veel eerder dwaasheid waarom inderdaad veel te lachen valt als het niet al te lang duurt, wat gewoonlijk in het laatste bedrijf van dergelijke allerdolste kluchten wel het geval is. Goede elementen van het ‘Teatro del Grottesco’ bevat Het Masker en het Gelaat van Luigi Chiarelli, die men ergens in de buurt van Pirandello moet zoeken. Deze mengeling van schijn en werkelijkheid is in opzet geslaagd, maar het society-stuk vraagt misschien meer verfijning en speelsheid, dan het in deze | |
[pagina 448]
| |
opvoering kreeg. Werkelijk grotesk en succesvol waren de kostuums. Maar dit was voor het publiek blijkbaar het enige succesvolle, want het stuk hield slechts zeer kort repertoire. Met een voortreffelijke opvoering van Bertolt Brecht's Mijnheer Puntila en zijn Knecht Matti heeft Theater een niet gemakkelijke opgave met succes volbracht. Puntila is een landeigenaar, een harde kapitalist, dus een voorwereldlijk dier, maar van een mens niet te onderscheiden als hij dronken is. En dit is hij veel en dikwijls dus ook menselijk. Nuchter lijdt hij echter aan de ziekte van de ‘estatium possessor’ en maakt hij al zijn weldaden weer ongedaan. Matti is een knecht en dus volop mens. Met zijn nuchter boerenverstand ziet hij dat in zijn meester mens en dier niet te scheiden zijn. Het marxistisch thema van de klassenstrijd tussen rijken en dus schurken en armen en derhalve engelen ligt er naïef dik op en is verouderd, evenals de vorm van het werk. Maar bij Brecht is de natuur soms sterker dan de leer en in de met episch karakter opgebouwde losse taferelen vinden wij naast onnodige uitweidingen boeiende momenten waarin de dichter, die Brecht ook is, sfeer weet te scheppen. Soms schrijft hij virtuoos toneel. De tendens, die voor verstandige mensen alleen maar een fabeltje is maar voor de rest gif, werd in de voorstelling niet geaccentueerd, vooral ook omdat Hans Tiemeijer de dronkenmansscènes zo goed speelde dat de andere ongeloofwaardig werden en hij dus altijd sympathiek en een ‘mens’ bleef. Zeer suggestief speelde Bernard Droog Matti. De rest van de bezetting sloot zich onder de uitstekende regie van Richard Flink goed aan bij de twee voortreffelijk gespeelde titelrollen. Vakkundig is het werk van Somerset Maughan in hoge mate. De schrijver verzet zich tegen het verwijt dat hij de mensen slechter zou tekenen dan zij zijn. Minder graag zou hij waarschijnlijk horen dat hij ze gekker schildert dan zij zijn en toch is dit het geval. Knap gebouwd rond een pikante situatie, geestig soms en ironisch is De Cirkel, dat hij zelf als zijn beste stuk beschouwt al is hij bescheiden genoeg om niet te verwachten dat zijn werk altijd een succes zal blijven. Een succes was het wel in de ook vakkundige opvoering die de Haagse Comedie gegeven heeft van deze geschiedenis, waarin de breuk met hun huwelijk voor de ouderen geen succes is geworden. Elizabeth ziet dit in maar dit verhindert haar toch niet hetzelfde te doen. Dit societystuk is een beetje Haags en zeer Engels. Geheel en al Iers en daarom voor ons wat vreemd is Hoog Bezoek van Paul Vincent Carroll. Rond een pastoor die de roep heeft een heilige te zijn, gebeuren tot groot ongenoegen van zijn bisschop de wonderlijkste dingen waarbij allerlei dieren, zelfs een leeuw en verder een afgezant van de duivel met gevolg te pas komen. Het blijspel met kluchtelementen wordt in het laatste bedrijf volslagen kolder. Voor een publiek dat dergelijke kost onbevangen kan verteren, is het een plezier en dit is voor iedereen Frits van Dijk die men bezig ziet als pastoor. Een knap geschreven en geslaagd stuk is De Bolle van Marcel Achard, al doet het enigszins geforceerd aan een tragisch gegeven in komische situaties en tekst te krijgen voorgezet. Jarenlang heeft Leon Rollo, bijgenaamd de bolle, zijn wraak gekoesterd tegen zijn ‘vriend’ Carradine. Nu krijgt hij de gelegenheid aan deze wraak te voldoen, maar voldoening biedt hem dit niet. Hij komt dan ook over zijn wraak heen en voor alle partijen loopt het geval goed af. Het Rotterdams Toneel gaf een zeer te waarderen opvoering van dit werk, waarin met de huwelijkstrouw nogal luchthartig wordt omgesprongen. Meesterlijk speelde Bob de Lange de titelrol. | |
[pagina 449]
| |
Toen Henry de Montherlant plechtig en luidruchtig had aangekondigd dat hij nooit meer voor het toneel zou schrijven, kon men natuurlijk spoedig een nieuw stuk van hem verwachten. Dit was Brocéliande, ‘een somber stuk’, is de auteur welwillend genoeg om ons in te lichten, ‘in een dun omhulsel van vrolijkheid’. In werkelijkheid is het niet veel meer dan een niet eens zo goed geslaagd grapje waar een somber slot vreemd achteraan bengelt. Het bejaarde en onbelangrijke ambtenaartje Persilès wordt het toverwoud binnengeleid van de genealogie. Hij is namelijk een afstammeling van Lodewijk de Heilige. Nu voelt hij zich tot grote dingen geroepen en in staat, maar het loopt op niets uit, want hij krijgt te horen dat hij deze uitverkiezing met zeker vijftienduizend anderen moet delen. Dan pleegt hij zelfmoord. In de voorstelling waarin de nadruk gelegd was op het blijspelelement ging Cees Laseur soms de tragische kant op als een zeer goed gespeelde Persilès. Terzijde gestaan werd hij vooral door Ida Wasserman en Gijsbert Tersteeg. Naakt met viool behandelt het geval van een beroemd schilder, wiens ‘meesterwerken’ na zijn dood door anderen blijken gemaakt te zijn. Deze parodie op kunsthandel en kunstkritiek is te breed uitgesponnen en belust op goedkope effecten. In een hoogstens aardige voorstelling van een stuk dat niet te redden valt bleef het geheel beneden de maat die men bij de Haagse Comedie terecht verwachten mag. Maar het is een van de meest gespeelde stukken. Reeds dertig jaar oud is Intimiteiten, eveneens van Noel Coward. Dit niemendalletje is eigenlijk na het eerste bedrijf uitgepraat en redeneert en kust en ruziet dan nog een tijd door tussen het echtpaar dat gescheiden, dan hertrouwd is en nu elkaar weer ontmoet. Wil men het weer spelen, wat niet nodig noch wenselijk is, dan eist het toch wel meer perfectie en distinctie om aanvaardbaar te zijn dan het in deze opvoering kreeg. Werkelijke geestigheid is zeldzaam in Romanoff en Julia. In een Balkanstaatje staan aan een plein van de hoofdstad de Russische en Amerikaanse ambassade tegenover elkaar. De liefde gaat het nu natuurlijk winnen van de politiek. Verdere mogelijkheden van het gegeven worden maar mager uitgewerkt. De voorstelling van dit onbeduidend geval had ook niet veel sfeer en het geheel leent zich eerder voor een operette, maar dan een suikerzoete. Operette- zeker niet sprookjesachtig is ook De Prins en de Show-girl. De Balkanstaat verhuist hier naar Londen waar de regent een revuemeisje ontmoet dat nu bij de kroningsplechtigheden een aantal avonturen beleeft en opspraak verwekt. Het luchtige geval kreeg een stijlvolle opvoering met uitstekend spel van Kees Brusse, Elise Hoomans en bijzonder nog Anny de Lange, die Theater nu eens in dit genre had ingezet. Gewoonlijk blijven deze spelers meer gereserveerd voor de morbiede stukken waarheen blijkbaar een van de voorkeuren van deze groep nogal eens uit gaat. Een persiflage op psychiaters en de psychiatrie brengt in de vorm van een klucht, uitgaande van het niet nieuw motief der persoonsverwisseling.... en toen kwam Dokter Frost. Een verzekeringsagent wordt voor psychiater aangezien als hij zijn intrede doet in een min of meer abnormaal gezin en bereikt met zijn pseudo-geneeskunde merkwaardige resultaten totdat de werkelijke Dokter Frost ten tonele verschijnt en ook nuttig van zijn hulp blijkt gebruik te kunnen maken. Het is lang niet allemaal erg geestig, maar het kreeg een goede voorstelling met Piet Römer als de pseudo-dokter die hij met veel bravour speelde. Nog meer succes had Puck met Taloelah, zoals de Engelse titel van dit stuk, | |
[pagina 450]
| |
Tabitha, ‘vertaald’ was. Nu heeft natuurlijk een trio van oude dametjes op het toneel spoedig succes, zeker als deze gespeeld worden door Sara Heyblom, Nell Knoop en Aaf Bouber als respectievelijk een zenuwachtige en onhandige, een kordate en doortastende en een brave en onnozele oude dame. Taloelah is de naam van een poes en dit arme dier wordt door een feeks van een huiseigenares vergiftigd. Dit is de oude dames te veel en zij smeden allerlei snode plannen, die echter nogal onschuldig verlopen, zodat juist genoeg stof geboden wordt om een komische thriller met de nadruk op het eerste woord tot stand te brengen. Niet erg hoog grijpt als thriller Onder Verdenking, waarin weer eens een moord plaats heeft in een Engels landhuis, dat zich tenminste in verhalen en op het toneel hiervoor uitstekend schijnt te lenen. Heel sterk is het gegeven niet, er wordt in het stuk wat veel gepraat, maar in een goede opvoering zijn de mogelijkheden aardig en spannend uitgebuit, zodat voor het Rotterdams Toneel het succes met dit stuk heel wat groter was dan met Dief en Diefjesmaat, een slap en geforceerd grappig geval, dat met bekwame spoed weer van het programma verdween. Een groot aantal opvoeringen zal de Haagse Comedie wel niet verwacht en waarschijnlijk ook niet bedoeld hebben van de twee één-acters, die zij in één programma verenigd heeft. Ionesco heeft het tot een auteur weten te brengen uit wiens werk men meer wil halen dan erin zit. In De Stoelen laat hij twee zeer oude mensen optreden, die een groot aantal imaginaire gasten ontvangen om voor hen een boodschap te brengen. De redenaar blijkt echter stom, nadat de oudjes in de slotgracht gesprongen zijn. Zij zijn echter te oud om te doen wat de auteur hun toeschrijft of men moet hen als volslagen kinds beschouwen, wat ook niet de bedoeling lijkt. Het grapje werd nogal zwaar op een te groot toneel door een te jonge Myra Ward en Jan Retèl gespeeld. Kostelijk waren deze twee spelers samen met Luc Lutz in Het Testament van Père Leleu. Een vrek gaat dood, zijn dienstmeid wil van hem erven. Daarom moet een buurman de notaris voor de gek houden. Dat doet hij, maar - men ziet het iets te vroeg aankomen - de dienstmeid laat hij er ook inlopen. Waarschijnlijk geeft echter het publiek dat eventueel nog om Ionesco wil komen, niets om deze klucht, en omgekeerd de veel talrijker toeschouwers die hier plezier in hebben, niets om Ionesco.
Een bonte reeks van ernstige stukken en blijspelen, ongeveer chronologisch geordend, is in dit overzicht behandeld. Met name de prestaties van verschillende acteurs en actrices konden wegens gebrek aan plaatsruimte niet die aandacht krijgen die zij hadden verdiend. Grote gebeurtenissen hebben echter nauwelijks plaats gehad. Een opvoering van Hamlet is natuurlijk gewoonlijk de moeite waard, het spelen van een hier onbekende Molière belangrijk, zoals ook Oom Wanja onder regie van Scharoff. Onder het Melkwoud kan niet meer dan een buitennissigheid genoemd worden, Omzien in Wrok werd een teleurstelling. Staat nummer één om stuk en opvoering Graham Greene's De Tuinschuur. Enkele stukken hadden vooral waarde uit toneelhistorisch oogpunt. Veel leverden ook de blijspelen niet op al treft men onder de schrijvers namen aan als Coward, Rattigan en Ustinov. Wat niet belet dat de toneelrecensent hoop blijft koesteren - met alle zekerheid en onzekerheid, eigen aan deze even voortreffelijke als zeldzame en noodzakelijke deugd. |
|