Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 11 (1957-1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 11
Afbeelding van Streven. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 11

(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 597]
[p. 597]

Boekbespreking

Godsdienst

De wereld van de Bijbel. Inleiding tot het lezen van de Heilige Schrift. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1957, 1078 pp., f 19.50.

Enige jaren geleden ontstond onder Het katholiek bijbels werkgenootschap ‘Sint Hieronymus’ het plan een inleidend verzamelwerk te schrijven om de katholieken van Nederland te instrueren omtrent de Bijbel en hun de lectuur daarvan te vergemakkelijken. Ziehier de verwezenlijking van dit plan. Een zeer groot aantal professoren van de Universiteit, van de Groot-Seminaries en de Orde-studiehuizen heeft aan dit voortreffelijke boek meegewerkt. Geheel de Oosterse wereld uit de tijd van de Oude Bijbel en de latere rond de Apostelschrifturen worden hier vrij uitvoerig behandeld. Als voorstadium van de lectuur der H. Schrift niet alleen is dit een kostbaar boek, maar ook op zich zelf als cultuurgeschiedeniswerk is het boeiende en zeer instructieve lectuur. Het is, zoals Pater Cools in het woord vooraf zegt, geen systematisch handboek en elk der schrijvers heeft zijn stof op eigen wijze verwerkt, doch het geheel omvat wel de voornaamste aspecten van de Bijbel, die voor een ontwikkeld lezer in aanmerking komen. Het eerste deel behandelt kwesties die geheel de Bijbel, Oud en Nieuw Testament, raken alsmede de verhouding Kerk en Bijbel, terwijl het tweede over het Oude Testament en het derde over het Nieuwe handelt. Er staan ongewoon boeiende en belangrijke hoofdstukken in en ieder zal natuurlijk het eerst grijpen naar die capita, die zijn bijzondere belangstelling hebben. Zulk een werk is ongetwijfeld een kostbaar bezit voor ieder, wiens belangstelling boven een voetbalmatch of een televisie-voorstelling uitgaat.

R.S.

Doornik, M.S.C., P.N.J. van, Waar staat dat in de Bijbel? - Uitg. Pax, Den Haag, 1957, 195 pp., f 6.90.

Dit vakkundig samengesteld boekje biedt gelukkig veel meer dan de titel doet vermoeden: Waar staat dat in de Bijbel? In de meeste gevallen waarin deze vraag gesteld wordt blijkt er een jammerlijk principieel verschil van houding t.o.v. de bijbel bij de gesprekspartners. Wordt de katholiek met deze vraag uitgedaagd om zijn geloof te verantwoorden, dan zal het hem nog weinig baten als hij een tekst uit Oud of Nieuw Testament weet aan te halen. Zijn geloof is nl. een volledig ernst maken met het woord uit de apostolische geloofsbelijdenis: Ik geloof in de heilige katholieke kerk. Er zal altijd te verantwoorden overblijven dat er met dit aangehaalde woord uit de bijbel deze bepaalde geloofswaarheid of geloofspraktijk wordt aangeduid. Dit zal altijd moeten gebeuren met een beroep op de interpretatie van de kerk aan wie Christus zijn Geest schonk om haar voor dwaling te behoeden, m.a.w. aan wie Christus de goddelijke openbaring, ook die welke is neergelegd in de Schrift, heeft toevertrouwd. Onder verschillende trefwoorden is er over dit fundamentele punt in dit boekje wel iets te vinden, jammer genoeg niet onder ‘bijbel’ dat alleen verwijst naar ‘deutero-kanonische boeken’. Maar het katholieke standpunt wordt het hele boek door duidelijk, doordat het behalve naar de Schrift ook voortdurend verwijst naar de leer van de kerk en wel van de oude kerk, waardoor de titel met evenveel recht had kunnen luiden: Waar heeft dat de kerk geleerd? Ieder die zich bewust blijft dat met een tekst uit de bijbel evenmin als met een tekst uit de kerkvaders de leer van de levende kerk afdoende wordt verantwoord, zal met veel nut dit werkje van P. v. Doornik hanteren bij zijn gesprek, (niet getwist) met katholieken en andersdenkenden.

G. Cornelissen

Kerugma, De Heer komt, een reeks van cahiers ten dienste van de prediking onder redactie van P. Meyers O.P., M. Hensen O.P., B.A. Willems O.P. - Gooi en Sticht, Hilversum, 1957, 13 × 19.

Met deze reeks cahiers - jammer dat men hier geen fatsoenlijk Nederlands woord gebruikt heeft - wil de redactie een bijdrage leveren tot de door vele priesters en gelovigen zo vurig verlangde vernieuwing van de prediking. De afleveringen verschijnen zes maal per jaar in een uitgave van ongeveer 69 pp. aan het begin van ieder liturgisch jaargetijde. Iedere aflevering bestaat uit een inleidend theologisch artikel, dat de grondstemming van de betreffende tijd van het kerkelijk jaar belicht. De samenstellers willen er naar streven deze artikelen modern van toon, goed gefundeerd en bijbels-liturgisch van inspiratie te doen zijn. Hierop volgen dan in iedere aflevering een zestal uitgewerkte preken, die aansluiten bij het hoofdartikel en stof bieden voor de preken van de verschillende zondagen van

[pagina 598]
[p. 598]

de betreffende periode. Deze reeks wordt alleen beschikbaar gesteld aan priesters en theologanten. Losse afleveringen kosten f 2.85. Indien men op de gehele reeks intekent, bedraagt de prijs per ex. f 1.65. Het eerste deeltje is verschenen en behandelt verschillende onderwerpen in verband met de Advent.

P. Grootens

Hijman, M.S.J., Vuur op aarde. - L.C.G. Malmberg, Den Bosch, 1957, 188 pp., f 4.50.

Het derde deel in de serie godsdienst-handboeken voor de middelbare school, uitgegeven door het katechetisch centrum Canisianum, is meer nog dan de twee voorgaande deeltjes een suggestief boek. De vraag is zelfs of dit deel niet al te suggestief is uitgevallen. Niet dat de leerlingen te veel gesuggereerd kan worden van de rijkdom der openbaring, waarvan ze ondanks ingeheide katechismusantwoorden nog maar nauwelijks enig besef hebben. Een bezwaar is misschien dat die rijkdom te veel in flitsen, te ‘filmisch’ wordt voorgehouden. De jeugd mag een vrij grote routine hebben in het zien van onderlinge verbanden, wanneer ze in de bioscoop een rolprent ziet afdraaien (de meest belangrijke suggesties van een goede filmer ontgaan hun ook daar) ze zijn in ieder geval niet in staat de samenhang te zien van een hoofdstuk van Vuur op aarde tenzij die nadrukkelijk door de leraar wordt uitgelegd. Of de leraar de soms subtiele aanduidingen van de illustraties zal verstaan en de ogenschijnlijk heterogene gegevens van een hoofdstuk tot eenheid weet te brengen, is zeker te hopen, het vraagt in ieder geval van hem een terdege voorbereiding van zijn lessen. Voor de leerlingen is het echter ondoenlijk hun les voor te bereiden en na de behandeling is het voor hen uiterst moeilijk om de les uit hun boek te leren. De repetitievragen geven geen oplossing voor deze moeilijkheid, omdat ze de kostbare gegevens in een even los verband laten reproduceren. Kostbare gegevens dus en daarom een kostbaar boek, de grote moeite van het bestuderen overwaard. Wij hopen dat de schrijver een van de volgende drukken die het boek ongetwijfeld zal beleven, zodanig weet te bewerken, dat de studie ervan vooral voor de leerlingen iets minder moeilijk zal zijn. Wij gunnen hem van harte daarvoor de nodige tijd, nadat hij ons drie achtereenvolgende jaren telkens met een nieuw handboek uit de brand, of beter uit de kou, heeft geholpen.

G. Cornelissen

Nigg, Walter, Der christliche Narr. - Artemis-Verlag, Zürich, 1956, 410 pp., geïll., geb.

Weinigen weten een zo innerlijk doorleefd, concreet en toch historisch exact beeld te geven van grote christelijke figuren uit het verleden als de Zwitserse geleerde Walter Nigg (protestant, doch in zijn werk nogal katholiek). Bij voorkeur exploreert hij de grensgebieden, waar het onkenbaar goddelijke zich openbaart door zijn ingrijpen in een menselijke bestemming. Ieder boek van hem is een verrijking, boeiend als een roman, maar zo geladen aan inhoud, dat het stof biedt voor vruchtbare meditatie. Het Pauluswoord: ‘wij zijn dwazen om Christi wil’ staat lijnrecht tegenover het hoogste mensenbeeld, dat de volkeren in humanistisch evenwicht konden uitdenken: de Wijze. Zoals de Menswording de ‘waanzin’ van Gods liefde openbaart, zo worden de in Zijn liefde vervoerden tot dwazen voor de menselijke wijsheid. De gemeenschap leeft steeds in een kompromis tussen het berekenend gezond verstand en de dwaasheid der liefde. Maar het zout van de samenleving, degenen die de verlossende boodschap zuiver beleven en hun medemensen tenslotte redden, zijn de dwazen van Christus' liefde, de enige werkelijk wijzen. Nigg behandelt zowel historische figuren: Simeon van Edessa, Jacopone da Todi, Filippus Neri, Pestalozzi, als de symbolische ideaalbeelden van de dwaze, geschapen in de literatuur: don Quichotte en de Idioot.

A. Deblaere

Hildebrand, Dietrich von, Wahre Sittlichkeit und Situationsethik. - Patmos Verlag, Düsseldorf, 1957, 194 pp.

Meer misschien een mentaliteit dan een uitgewerkte theorie, deprecieert de Situationsethik de objectieve normen der zedelijkheid ten gunste van de subjectieve gewetensopinie. Ook de zgn. moderne zondemystiek houdt nauw verband met deze ethiek. D.v.H. heeft de Situationsethik aan een vriendelijke, maar niettemin scherpe kritiek onderworpen. Resultaat hiervan is, dat hij de moraalfilosofie met een uiterst fris en fijnzinnig boek heeft verrijkt. De auteur beschrijft in zijn boek eerst de verscheidene inauthentieke typen van moraliteit, die, niet zonder reden, de blaam der Situationsethik hebben opgelopen: de farizeeër, de zelfbewuste rechtvaardige, de ethische bureaucraat, de degelijke middelmatige, de formalist e.a. Uit de analyse dezer verkeerde houdingen en

[pagina 599]
[p. 599]

uit de kritiek van de misvattingen der Situationsethik treedt tenslotte de soliede waarde der personalistische, christelijke moraal met een nieuwe glans te voorschijn.

L. Vander Kerken

Merton, Thomas, Brood in de woestijn. - Sint-Norbertus-Boekhandel, Tongerlo; De Forel, Rotterdam, 1957, 160 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 95, f 6.90.

Merton verstaat de kunst om in eenvoudige bewoordingen een ware geestelijke ontroering, sober doch treffend, aan zijn lezers mee te delen. Dit werk bevat geen autobiografische gegevens, maar wel een getuigenis: de psalmen, kern van het liturgisch gebed, worden hier ontsloten in hun liturgische betekenis, die de monnik in dagelijks gebed en jarenlange vertrouwdheid ontdekt. Men zoeke dus niet in dit boek een geleerde uiteenzetting of een exegetisch commentaar, doch wel een handleiding om uit het bidden der psalmen de ware geestelijke verrijking te genieten. Daarom echter lijkt het boek ons zo aanbevelenswaard. De aandachtige en ingetogen lezer van dit getuigenis zal gesterkt worden in zijn drang God rechtstreekser te benaderen en zal tevens heel wat leren om deze drang in te volgen in bescheiden eenvoud, doch grenzeloos vertrouwen.

R. Hostie

Schelkle, K.H., Jüngerschaft und Apostelamt. - Herder, Freiburg, 1957, 138 pp., geb. D.M. 7,20.

De Deken van de Theologische Faculteit van Tübingen heeft bij gelegenheid van zijn Priesterjubileum aan zijn medewijdelingen een klein boekje opgedragen over het Priesterschap in het Nieuwe Testament. Het is geen geleerd werk, al voelt men voortdurend dat iemand schrijft, die ook op de hoogte is van de meer technische problemen uit de Exegese. Trouwens in de voetnoten zal hij enkele keren verwijzen naar fundamentele werken op dit gebied, al lijkt ons soms de keuze van de boeken, althans met het oog op de lezers, wat te gespecialiseerd en soms te moeilijk. Intussen werd het werkje zelf een juweeltje van exegese, die elke priester en leek, die begaan is met dit mysterie in de Kerk, met vrucht en smaak zal lezen. Men vindt er de grote themata, die het priesterlijke bestaan beheersen: navolging Christi, zielzorg en gezag, verkondiging van het Woord van God met zeer belangrijke beschouwingen over de theologische zin van de predikatie, cultus en priesterlijke activiteit, en ten slotte een kort besluit over de priesterlijke roeping als voortzetting van de opdracht van de Apostelen.

P. Fransen

Handbuch der Moraltheologie: 10, A. Burghardt, Eigentumsethik und Eigentumsrevisionismus; 11, A. Tautscher, Wirtschaftsethik. - M. Hueber-Verlag, München, 1957, 238-264 pp., geb. D.M. 11,80 (ieder).

Dat een rechtsinstelling als eigendom een noodzakelijk element vormt van het maatschappelijk leven maakt weinig moeilijkheden, maar welke verder de concrete vormen van eigendom en eigendomsrecht in de verschillende ontwikkelingsstadia van de maatschappij zullen wezen, is een andere kwestie, een kwestie zelfs die gedurig aan een nieuw onderzoek moet onderworpen worden. Dit onderzoek te voeren met het oog op de sociale en economische ontwikkeling der laatste jaren, is de bedoeling van de auteur, en het belang van dit boek wordt door deze bedoeling zelf al voldoende belicht. De auteur beklemtoont sterk de sociale functie van de eigendom en stelt deze functie als norm zowel voor de private als voor de collectieve eigendom. Zij helpt hem eveneens een weg te vinden in de uiterst actuele problemen van bezitsspreiding, aanpassing der lonen, deelname aan de winst en formele mede-eigendom van de arbeiders. Behandelt A. Burghardt eerder een bijzonder, ofschoon zeer fundamenteel probleem, het handboek van A. Tautscher wil daarentegen een overzicht geven van de ethiek der economie in haar geheel. Na inleidende beschouwingen over het wezen zelf dezer ethiek en over de ethische grondhoudingen van de economische mens, d.w.z. over de deugden welke de economische mens vooral te beoefenen heeft, komen de traditionele kwesties ter sprake: contract, loon, intrest, rente, arbeid en eigendom, produktie en arbeidsverdeling, markt en prijs, geld en krediet, bedrijfsorganisatie, enz. De auteur probeert heel de economische werkzaamheid van de mens te waarderen en te normeren vanuit een personalistische, objectieve waardenmoraal. Het is zijn bekommernis om in de verscheidene economische situaties en verhoudingen de waarde van de mens als mens te herstellen.

L. Vander Kerken

Souffrance (La) valeur chrétienne (Cahiers de l'Actualité religieuse). - Casterman, Doornik, 1957, 262 pp., ing. Fr. 90.

De vraag naar de zin van het lijden en het kwaad blijft steeds actueel, of men nu

[pagina 600]
[p. 600]

opstandig het enigma afwijst, ofwel ontvankelijk voor het mysterie, wil luisteren naar een christelijke zinduiding. Dat dit veelzijdig probleem door een team-work benaderd wordt - de voorstudie geschiedde in het theologisch college van de dominikanen te la Sarte - is een gelukkig initiatief: daarmee erkennen de medewerkers van deze studie tevens de grenzen van hun oplossing en dwingen de lezer om verder door te denken in een persoonlijke stellingname. Want de nieuwe klank in dit oude probleem is juist het hoofdaccent, gelegd op de mens-in-gemeenschap. De structuur van het boek is zeer organisch. In een eerste deel groepeert het de studies van B. Hansoul (het thema van de mislukking), van L.-B. Geiger (de ervaring van het kwaad), van A. Viard (het lijden in de heilsgeschiedenis). Een tweede gedeelte, dat zoekt naar de christelijke zin van het lijden bevat de studies van R. Troisfontaines (sacrificie en lijden), van L. Charlier (het kruis en de verrijzenis van Christus en de christen), van R.-L. Oeschlin (het mysterie van het lijden en de gave van de liefde) en van F. Capitte (christelijk humanisme van het lijden). Wellicht zal een of ander lezer het betreuren dat het onderzoek zo uiteenlopend is. Maar, gezien de opzet van dit werk, moest evengoed het filosofisch aspect als de bijbelse en theologische fundering van het probleem totaal worden uitgewerkt. Voor wie deze studie ten einde toe wil volgen is het ongetwijfeld een bron van vernieuwd inzicht in een actueel gegeven.

J. Vanneste

Maagdenburg, Mechtild van, Het vloeiende licht der Godheid. Vert. door Dr. M. Constanza O.S.S.J. - Uitg. Paul Brand N.V., Bussum, 1957, 461 pp., f 15.50.

In de serie Werken van Mystieken verscheen een met zorg bewerkte vertaling van het middeleeuwse mystieke werk van Mechtild van Maagdenburg (niet te verwarren met de H. Mechtild van Hackeborn) door Zr. Constanza, met een inleiding van Pater Molenaar. Das flieszende Licht der Gottheit is een vrucht van de mystieke Godsminne die in de middeleeuwen in de Germaanse landen zo rijkelijk opbloeide. Men denke aan Ruusbroec en Hadewijch in de Nederlanden. Geheel anders dan Ruusbroec, wiens werken afgesloten en gecomponeerde synthesen vormen, schrijft de visionaire Mechtild haar visioenen, gebeden, ervaringen, verlichtingen en vermaningen in een tijdsverloop van vijftien jaar, een mystiek en verrassend struikgewas, als ik het zo noemen mag. Er gaat, ondanks het mediaevalisme dat dit werk kenmerkt in duivelen, allegorieën, getallenmystiek enz., een machtige adem van Godsliefde door het boek, een sterke bezieling en een verpletterende deemoed. Idyllische en oervrome beschouwingen wisselen af met forse bedreigingen, zoals ook rijm en onrijm om beurten optreden. Een merkwaardig werk van geheel andere allure dan b.v. de Spaanse mystiek.

J. van Heugten

Fragen der Theologie heute. Herausgeg. von den Prof. Feiner, Trütsch, Böckle. - Benziger Verlag, Einsiedeln Zürich Köln, 1957, 586 pp., Fr. 25.85.

Bij gelegenheid van het 150-jarig bestaan van het Groot-Seminarie te Chur in Zwitserland hebben enige professoren een lijvig boek uitgegeven dat de huidige stand en de voornaamste aspecten der theologie behandelt. Zij verzekerden zich daarvoor de medewerking van de bekendste theologen in Duitsland en Oostenrijk. Zo is er een werk ontstaan dat voortreffelijk instrueert omtrent de belangrijkste kwesties der hedendaagse theologie, Bijbel, Kerk, bovennatuur en genade, Christologie, Mariologie, sacramenten, moraal, liturgie etc. Het is opvallend hoe sinds enige decennia de theologie, die vroeger een gesloten tuin was, is open komen te liggen voor allerlei nieuwe stromingen en gezichtspunten. Vele aspecten der theologie verschijnen hier in een nieuw licht, zoals Bijbel, traditie, bovennatuur, het geloof zelf. Alles is minder star dan het dit was dertig, veertig jaar geleden. De Bijbelstudie is nieuwe wegen ingeslagen en de kennis der evolutie heeft de theologische anthropologie beïnvloed. Over dit alles instrueert dit door een twintigtal deskundigen geschreven boek, dat in niet gemakkelijk Duits de delicaatste en diepzinnigste kwesties behandelt. Als voorbeeld noemen wij het essay van Johannes Feiner over de ‘Ursprung, Urstand und Urgeschichte der Menschen’ en dat van Karl Rahner over ‘Natur und Gnade’.

R.S.

Vawter, C.M., Bruce, A Path Through Genesis. - Sheed and Ward, 1957, 308 pp., 18 sh.

Het is niet alleen in eigen land dat de exegeten zich geroepen weten om een in menig opzicht geheel nieuwe visie op de oorsprong van de bijbelse boeken in andere dan wetenschappelijke vaktaal aan de gewone christen mee te delen. Het

[pagina 601]
[p. 601]

wordt hoog tijd dat de vrucht van zware exegetische, archeologische en historische arbeid der laatste decenniën aan niet-vakmensen wordt doorgegeven, mede om te voorkomen dat de oude verklaring van de bijbelboeken, die wel wat erg simplistisch gebleken is, als evangelie-waarheid het nieuwe geslacht geleerd wordt. In eigen land heeft Renckens' Israël's Visie op het Verleden de aandacht getrokken; het boek onder bespreking beoogt in zeker opzicht hetzelfde te bereiken in Amerika en Engeland. Indien we heenstappen over de hier en daar wat populaire, misschien zelfs iets vulgaire stijl van de Amerikaanse schrijver, kunnen we hier profiteren van een heldere uiteenzetting van de diepste inhoud van het moeilijke boek der Schepping. Na een inleiding, die voornamelijk een verantwoording is van de nieuwere exegetische methodes, neemt de schrijver de lezer successievelijk door de verschillende hoofdstukken van dit eerste boek van de bijbel, steeds met de tekst als uitgangspunt mee. Men ontkomt dan moeilijk aan de indruk hoe geheel anders en hoeveel rijker Genesis is dan men ons vroeger leerde, hoe onverantwoord het voor de christen is indien hij zich niet op de hoogte stelt van de volle inhoud van dit boek. De door schr. gevolgde methode heeft bovendien dit grote voordeel dat zij ons leert hoe wij niet alleen Genesis, maar ook andere boeken van de bijbel moeten lezen.

W. Peters

Literatuur

Rodenko, Paul, Gedoemde Dichters, van Gérard de Nerval tot en met Antonin Artaud. Een bloemlezing uit de poètes maudits. - Bert Bakker, Daamen, Den Haag; De Sikkel, Antwerpen, 1957, 200 pp., f 1.45, Fr. 22.

Sinds Baudelaire's kreet ‘Je ne veux pas!’ is het kwaad in zijn meest ontaarde vormen voor bepaalde dichters een creatief principe van poëzie geworden. Sleutelformules als die van Rimbaud: Je est un autre, of van de Nerval: C'est faux de dire: je pense. On devrait dire: On me pense, zijn evenzovele verwijzingen naar een buitenmenselijke macht, het kwaad, het genie, het je-nie, waaraan de dichter zich overlevert. Ongeveer zoals de man uit Poe's novelle The Imp of the Perverse, die zich van een hoge rots neerwerpt, alleen maar om te weten wat het geeft. De ontwikkeling van deze poèsie maudite en de metamorfosen van de term poètes maudits heeft P. Rodenko netjes voor ons uitgetekend. Hij doet het op de hem eigen, half-gesofistikeerde wijze, soms op de rand van het onjuiste. Maar kom, zijn pen is nu eenmaal speels. Wie nog nooit een poète maudit ontmoette, loopt best even met Rodenko om. Er valt heel wat te leren uit zijn inleiding en uit de keuze gedichten, die in dit boekje werden opgenomen. Jammer dat de studie van dit fenomeen in de moderne letterkunde zo goedschiks tot de Franse poëzie beperkt bleef. Voor de discrepantie tussen Baudelaire's ideeën over de nieuwe dichtkunst en de Fleurs du Mal, heeft Rodenko geen oog gehad: in zijn brief aan P. Demeny had Rimbaud dit toch onderstreept? En hoe verklaar je nu Rimbaud zelf, zonder zijn Bateau Ivre te vermelden?

J. Du Bois

Westerlinck, A., De Innerlijke Timmermans. Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding. - N.V. Standaardboekhandel, Antwerpen, 1957, 84 pp., Fr. 25.

De literaire motieven in het werk van F. Timmermans kenmerken zich door hun uitgesproken romantische aard. Hoe paradoxaal ook, het beeld laat de dichter steeds onbevredigd, hij die de beelden zo maar uit zijn mond plukte. Wie in Timmermans alleen de zinverrukte levensgenieter ontdekt, hem ontgaat een wezenlijk element van diens poëtische psyche: de weemoed, het onbevredigd zich keren naar bovenzinnelijke waarden. Reeds in de prozawerken (Pallieter, Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen, De Pastoor, en de vele andere) is de spanning tussen zinnenroes en weemoed een principe van poëtische schepping en innerlijke ontwikkeling. In dit essay verklaart de Leuvense Hoogleraar deze spanning door te verwijzen naar de diep-religieuse aard van de dichter. Een literaire analyse van de hoofdmotieven in Adagio toont dit overduidelijk aan. Motieven als stilte, nacht, muziek worden hier door de dichter aangewend als symbolen van een ‘onontleedbare totaliteit en als intuïtief-directe mededeling’ van het zieleleven. Deze enkele aanduidingen zullen het de lezer wel duidelijk maken dat Westerlinck hier een merkwaardig essay heeft geschreven, het beste wellicht dat tot nog toe aan Timmermans' oeuvre werd gewijd.

J. Du Bois

[pagina 602]
[p. 602]

Soenen, Johan, De Harlekijn, gedichten. - Eigen Beheer, Onderbergen 52, Gent, 1958, 26 pp.

Een kleine Harlekijn in een narrenpak. De ‘commedia’ van de bazige mensen doorziet hij met een speelse glimlach. Voor hem is het leven ernst, ook de liefde en ook de dood. Weg de grootspraak: laat ons een luchtige, ongedwongen toon aanslaan. De innerlijke spanning tussen gevoel en zegging vervloeit hierdoor wel eens. Zo b.v. in het gedicht ‘Het stervende Kind’. Het werkwoord gorten is mij vooralsnog onbekend.

J. Du Bois

Foulon, Robert, Vroeg in de Dageraad, gedichten. - Poëziereeks De Hoorn, nr. 19, Gent, Harelbekestraat 65, 1957, 16 pp., Fr. 15.

Een dichtbundel die verrast en onbevredigd laat. Is de auteur een debutant, zijn verzen zitten onloochenbaar vol poëzie. En toch ontbreekt er nog wat aan. Zeker niet de uitwerking, die is verzorgd; ook de vormgeving niet, die wordt beheerst. Het falen heeft een diepere grond. Aarzelend tussen troosteloze angst en lichtende vreugde (de hemel, waaraan vogels hun beloften schrijven), blijft hij de idealiserende adolescent, die het leven slechts uit de verten kent en het kunstmatig tot een drama opschroeft. Zo verraadt de beperkte woordenschat (verschrompelde harten, barre leven, doorhunkeren enz.) het gebrek aan inzet, aan levensovergave. Het is nog vroeg in de dageraad; wellicht breekt eens de volle brand der middagzon door.

J. Du Bois

Zwolse Drukken en Herdrukken. De Jeeste van Walewein en het schaakbord van Penninc en Pieter Vostaert. Artur-epos uit het begin van de 13e eeuw. Uitgegeven, verklaard en ingeleid door Dr. G.A. van ES. 2 dln. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1957, 331 en 337 pp., f 10 en f 9.

Als nummer 26 a en b heeft professor van Es op vakkundige wijze bovenstaande ridderroman uitgegeven in de reeks Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden. Het eerste deel bevat de tekst van de roman; het tweede de commentaar van dr. van Es. In het ongeveer driehonderd bladzijden tellende tweede deel heeft de Groningse hoogleraar met een grote kennis van zaken en een wetenschappelijke nauwkeurigheid ons helder uiteengezet: de verantwoording van de uitgave. Breed, doch zakelijk, is zijn beschouwing over de twee auteurs van het middelnederlandse werk. Hij behandelt vervolgens de datering van het epos; de beschrijving van de handschriften; leestekens in hs. L, wijze van uitgeven, waarbij uitvoerige tekstkritische aantekeningen en een woordenlijst aansluiten. Een lijst van eigennamen en afbeeldingen van de hss. voltooien deze commentaar. Een degelijke en uitgebreide studie mag dit deel genoemd worden, waarin voor studerenden in de Ned. literatuur en voor de vaklieden zeer veel waardevols te vinden is. Voor de kennis der middelnederlandse letterkunde betekent deze wetenschappelijke uitgave een kostbare bijdrage.

Joh. Heesterbeek

Horst, Karl Aug., Ina Seidel. Wesen und Werk. - Deutsche Verlagsanstalt, Stuttgart, 1956, 194 pp., geb. D.M. 9,80.

Inhoudrijke en heldere studie, biografisch voor zover de belevingen der schrijfster het werk voedden en bepaalden. Rond de hoofdwerken tot overzichtelijke cyclussen geordend, verschijnt ons het hele oeuvre ook in zijn innerlijke samenhang. Onder de verscheidenheid der uiterlijke gestalten en thema's volgen wij de leidraad der motieven, hun splitsing, ontwikkeling en complementariteit. Voorzeker bewijzen de termen der dieptepsychologie uitstekend dienst in de literaire ideeënkritiek en -geschiedenis, maar de vraag blijft open in hoever men voor de herleiding tot de diepten van een algemeen-geldende symboliek het moeilijker te benaderen individueel karakter van een werk verwaarloost, vooral waar het ‘werk’, d.i. kunstige vormgeving is. Deze studie biedt een goede inleiding tot en handleiding bij het lezen van Ina Seidel, en besluit met een voortreffelijke bibliografie.

A. Deblaere

Alleman, Beda, Ironie und Dichtung. - Günther Neske, Pfullingen, 1956, 237 pp.

De ironie is een zo vaak voorkomende vorm van literatuur dat men ze moeilijk voor een toevallig literair verschijnsel kan houden. B.A. heeft geprobeerd om het wezen van deze ironie te verklaren. Meer bepaald heeft hij de bedoeling gehad om langs deze weg een scherper inzicht te krijgen in het werk van Thomas Mann en van Robert Musil. Daar de literaire ironie zich aan ons voordoet als een historisch fenomeen, lag het voor de hand haar ook historisch te willen begrijpen. Zo is de auteur weer teruggekeerd tot de Duitse vroegromantiek om van daaruit de ont-

[pagina 603]
[p. 603]

wikkeling van de literaire ironie na te gaan in het werk van Friedrich Schlegel, Solger, Kierkegaard, Nietzsche natuurlijk en Novalis. Een enkele keer komt ook Hegel er bij te pas, bij wie de ironie haar intrede heeft gedaan in het zuiver denken zelf.

L. Vander Kerken

Hauptmann, Gerhart, Der grosse Traum; Die Atriden-Tetralogie; Im Wirbel der Berufung. - C. Bertelsmann-Verlag, Gütersloh, 1956-1957, 285-242 en 255 pp., geb. D.M. 19-18 en 12.

Deze uitgaven bewijzen het goed recht van een Hauptmann-renaissance. Het etiket, dat H. bij leven tot ‘naturalist’ bestempelde, moet nu wel verruimd tot ‘klassiek-romantisch-naturalist’: hij staat boven de scholen. De hier besproken werken betekenen minder een teruggrijpen naar oude stoffen dan de noodzakelijke herontmoeting van de dichter met de eeuwige sagen, mythen en symbolen van het menselijke leven. In de Atriden-Tetralogie, Iphigenie in Aulis, Agamemnons Tod, Elektra, Iphigenie in Delphi, behandelt H. het motief van noodlot, bloedschuld, de ontmoeting met het Gorgonenhoofd: de naamloze, naakte schrik, het ándere, onder serene maatvolheid nauwelijks verborgen gezicht der Griekse cultuur, dat hem op zijn Griekenlandreis reeds getroffen had. Naar hun geestelijk gehalte vormen deze drama's dan ook eerder een complementaire tegenhanger dan een aanvulling op Goethe's Griechentum in de Iphigenie. De tekst wordt gevolgd door een ontstaansgeschiedenis en een leerrijk essai van Hubert Razinger. Bij de 25 zangen van Der grosse Traum, bezorgd door Hans Reisiger met een inleiding van Alex. Schröder, worden in deze mooie uitgave ook de zes nagelaten zangen gevoegd. Met machtig poëtisch ritme, in plastisch-monumentale woordkracht herneemt H. Dante's terzinenvorm (Dante leidt overigens een deel van zijn droomtocht). H. doorleeft in beeld zijn persoonlijk-menselijke problematiek in zover deze de uiterste vragen raakt: God en schepping, kwaad en onschuld, lijden en verantwoordelijkheid, liefde en verworpenheid. Tot klaarheid komt hij niet, doch doorleeft daarom niet minder diep de menselijke tragiek. Door symbolen en gestalten uit de ophitische, gnostische wereldbeelden krijgt het gedicht wel een origineler, mysterieuzer klank, doch is o.i. meteen voorbestemd tot een rariteit eerder dan tot blijvend monument van de Westerse poëzie. Im Wirbel der Berufung, Altersroman en Bildungsroman tegelijk toont hoeveel een klassiek genre dankt aan door experimenten vernieuwde uitdrukkingskracht. Dr. Erasmus Gotter, met rust in een kleine residentiestad, regisseert en speelt er ‘Hamlet’. Maar het volgen van zijn kunstenaarsroeping bedreigt zijn reële, prozaische leven en geluk, hem meevoerend in een wereld van verwoestend hartstochtelijke belevenissen. Het eind is Davos, genezing in verzaken, doch verrijking door de ervaringen van het acteursleven. Zelfportret zoals de Wilhelm Meister, doch vol milde ironie. Een werk van blijvende betekenis.

A. Deblaere

Keller, Gottfried, Sämtliche Werke und ausgewählte Briefe, I-II. - Carl Hanser-Verlag, München, 1957, 1175 en 1271 pp., geb. D.M. 19.80.

Het eerste deel van Kellers volledige werken bevat de twee redacties van de Grüne Heinrich. De tweede redactie is louter technisch en compositorisch misschien een groter kunstwerk, maar ze mist de zinnelijke en zintuiglijke directheid, de schamperheid der ironische zelfkennis temidden van de meest idyllische 19-eeuwse toneeltjes, en het bittere einde van de eerste redactie. Paste, na de rehabilitering in de ideale wereld van het grafelijke slot, Heinrichs metamorfose tot tüchtig burger der Bondsrepubliek beter in het schema van de vormingsroman op z'n Wilhelm Meisters, de eerste versie was en blijft veel pakkender: ná zijn leven en zijn jeugd te hebben vergooid in dagdromerij en wilde plannen, in een afwisseling van passiviteit wanneer moest gehandeld worden en plotse zinloze handeling als ze te laat kwam, nadat hij het offer van zijn moeder vanzelfsprekend aangenomen en uit louter slordigheid haar dood veroorzaakt heeft, is het roemloze sterven van de grüne Heinrich innerlijk noodzakelijk; en met de vele rake psychologische zelf-observaties maakt dit einde een des te schrijnender indruk, dat het realisme van Keller niet uitstijgt boven de materialistische burgerlijkheid, waarvan het atheïsme van Feuerbach de enige achtergrond is. - De tweede band bevat de werken die Keller het meest roem en populariteit bezorgden, en die ook de literatoren nog vaak het hoogst aanslaan: zijn humoristisch hekelende Leute von Sedwyla, zijn Züricher Novellen, de losse humor van Das Sinngedicht, en de parodiërende legenden. Hoe prettige bladzijden en typeringen zij ook bevatten, toch beginnen deze werken tot de geschiedenis te behoren, terwijl de

[pagina 604]
[p. 604]

grüne Heinrich, die in de grond het bedrog (‘l'Imposture’) van het kunstenaarsleven openbaart, een motief van meer dan één groot hedendaags werk, wint aan moderniteit.

A. Deblaere

Krieger, Arnold, Berg niet in de bruidskist je sluier. De levensroman van Petöfi, de Hongaarse dichter en vrijheidsheld. Vert. van C.J. Kelk. - Kosmos, Amsterdam, Antwerpen, 1957, 212 pp., geb. f 8.90, B. Fr. 140.

Zonder twijfel een levendig geschreven boek, dat zijn lezer aangename uren zal bezorgen. Of de toevoeging aan de titel ‘levensroman’ in alle opzichten gemotiveerd is, waag ik te betwijfelen. Is deze ‘levensroman’ niet wat al te zeer aan de oppervlakte blijven zweven? Een diepere kijk op en in de hoofdpersoon wordt niet of nauwelijks gegeven. Het geheel blijft té veel bij uitwendige bravoure en het huwelijksleven van de held verwijlen. Waarom de titel deze ongewone constructie bevat? Misschien om reden van ritmiek? Mooi klinkt de zin in ieder geval niet. Maar gelezen zal het boek wel worden en als ontspannende lectuur mag het werk er zijn. De vertaling berustte in goede handen.

Joh. Heesterbeek

Kunst en cultuur

Wonen in de Lage Landen. Gool, F.J. van, Architectuur, Algemene beschouwingen. 31 pp., 96 ill.; Vriend, J.J., De praktijk van het bouwen. 40 pp., 84 ill.; Luning Prak, Ir. N., Industriële vormgeving. 32 pp., 117 ill. - Scheltema & Holkema, Amsterdam; De Standaard, Antwerpen, 1957.

‘Een reeks monografieën over de esthetische, culturele, sociale en technische aspecten van het wonen en bouwen in Nederland en België’. Bij de opzet van deze reeks monografieën over het wonen in de lage landen - met het accent op Nederland - is de redactie uitgegaan van een zeer rechtmatige verruiming van het begrip ‘wonen’ tot onze gehele levenssfeer en vormenwereld, zodat stedebouw even goed is vertegenwoordigd als industriële vormgeving. In de drie verschenen nummers krijgt men reeds een eerste indruk van de verscheidenheid van dit ruime programma met een eerste deel van F.J. van Gool; algemene beschouwingen over architectuur handelend over de ruimte, het grondvlak, de vorm, de schaal, het getal, de interpretatie van de opgave; een deel van J.J. Vriend over de praktijk van het bouwen, de financiële en praktische aspecten ervan met als aanvulling een welkome lijst van bouwkundige termen; een laatste deel van ir. N. Luning Prak over industriële vormgeving, vorm en verkoop, vorm en gebruik, vorm en techniek, vorm en kunst. Erg zwaar weegt dit alles niet. Men heeft die boekjes uit en door voor men het goed weet. Maar dat is blijkbaar ook de bedoeling. In elk geval heeft het een sympathieke kant (als men de reclame, die ons wat anders had laten verwachten, maar vergeten wil!). Want deze pretentieloze werken zullen ongetwijfeld voor een ruim, naar meer kennis op dit domein, zoekend publiek een goede inleiding zijn. De illustraties, die bij F.J. van Gool een uitgebreide waaier van goede en slechte, van private en publieke gebouwen omvat, zullen niet het minst bijdragen tot de vorming van een persoonlijk inzicht.

G. Bekaert

Schneider, R., Johannes. Schneider, R., Petrus. Winterswyl, L.A., De Verrijzenis. Schnabel, F., Lof van het Boek (De Kleine Getijden der Schoonheid, nrs. 15-18). - Desclée de Brouwer, Brugge, 12 tot 16 pp., 30 tot 34 pl. waaronder in kleur, geb. Fr. 42 en 45.

Herhaaldelijk reeds hebben wij de meditatieve rijkdom van ‘De Kleine Getijden der Schoonheid’ geprezen, om de suggestieve inleiding, om de keuze van de prenten, om de verzorgde uitvoering. Van de hier besproken deeltjes zijn er twee gewijd aan apostelfiguren, Petrus en Johannes, beide ingeleid door R. Schneider. Vooral in het deeltje over Johannes worden een paar mooie, minder bekende werken in het licht gesteld. Het deeltje over de Verrijzenis stelt het gehele paasgebeuren voor vanaf de gekroonde Christus op het kruis tot Pinksteren. De inleiding op Lof van het boek is een beetje eenzijdig. Zij wordt echter aangevuld door de keuze van de prenten. Niet alle boeken immers zijn leesboeken. Van de middeleeuwse verluchte handschriften tot onze foto-albums bestaat er een vaste traditie van kijk-boeken, die men toch niet uit de wereld van het boek kan wegdenken.

G. Bekaert

Prange, J.M., De God Hai-Hai en rabarber. - J. Heynis Tsz., Zaandijk, 1957, 96 pp., geïll., f 4.90.

Prange zal met zijn boekje bij velen reac-

[pagina 605]
[p. 605]

ties oproepen: instemming en afwijzing. Het thema ‘moderne kunst’ door hem hier aan de orde gesteld, houdt vele gemoederen bezig. Prange bespreekt uitvoerig de grote belangstelling voor de hedendaagse kunst bij een groep mensen, die dit interesse niet alleen opbrengen uit kunstzinnige motieven; winstbejag, mode, snobisme spelen vaak een belangrijke rol. Hij laat ook de willekeur zien, die bij de moderne kunstenaar zelf dikwijls aanwezig is; wat men dan als kunst aandient, blijkt bij nadere beschouwing niet die naam te verdienen. Vooral Picasso wordt door de schrijver hevig aangevallen, want deze vertegenwoordigt voor Prange wel de samenvatting van allerlei excessen op het gebied der moderne kunst. Prange toont zich een onverschrokken bestrijder van alles, wat volgens zijn opvatting met de ware, zuivere, edele schoonheid in tegenspraak is. Het getuigt van moed om zo nadrukkelijk op de zwakke punten van de moderne kunst te wijzen, want de schrijver zal ongetwijfeld voor zijn standpunt zware kritiek te verduren krijgen. Onzerzijds vinden wij zijn beschouwing nogal eenzijdig. In het vuur van zijn betoog schenkt hij geen voldoende aandacht aan de positieve zijde, die ongetwijfeld de zaken ook bezitten, die hij bestrijdt. Een nauwkeuriger afwegen van de diverse waarden had zeker aan zijn boekje veel meer betekenis gegeven, en de oprechtbelangstellende vollediger ingelicht.

C. de Groot

Henselmans, Jan, Landhuizen en bungalows. - Van Holkema en Warendorf N.V., Amsterdam, (1957), 156 pp., geïll., f 15.90.

Dit boek van Henselmans zal bij velen zeer welkom zijn. Architecten krijgen een goed overzicht met vele nuttige gegevens, over de bouw van landhuizen in de laatste jaren. Degenen, die een landhuis willen laten bouwen, vinden hier een voortreffelijk stalenboek. Minnaars van de kunst zullen met vreugde ervaren, dat de wooncultuur in de lage landen, Nederland en België, op een zeer hoog peil staat. Fotoliefhebbers zien hier vele mooie foto's bijeengebracht. Het is vooral een boek voor de praktijk: behalve een korte inleiding, die ook reeds praktische wenken geeft, wordt er bij iedere reeks foto's van de diverse huizen een verantwoording gegeven van de opvatting van de architect of (en) de opdrachtgever, aangevuld met zakelijke gegevens over de ruimte, het materiaal enz. Juist ook om deze reden zal het bij de vakman veel belangstelling wekken. De fraaie uitgave van dit boek vindt bij iedere boekenliefhebber veel waardering.

C. de Groot

's Jacobs, Mevrouw Dr. H.E. Beeldende kunst. Voorstelling en opvatting. - H. Nelissen, Bilthoven; 't Groeit, Antwerpen, 1957, 72 pp., geïll., f 5.90.

In de serie ‘Zien en vergelijken’ is een nieuw deeltje uitgekomen, geschreven door Mevrouw 's Jacobs: ‘Voorstelling en opvatting’. Het is een inleiding tot de iconografie, dit belangrijke onderdeel van de kunstgeschiedenis. In een aantal boeiende hoofdstukjes behandelt de schrijfster verschillende thema's, die herhaaldelijk in de kunst van alle eeuwen, sinds het christendom bestaat, werden uitgebeeld, o.a.: Christus als de goede herder en Wereldbeheerser, de aanbidding der herders, de kruisiging, de bewening van de gestorven Christus, de hemelvaart der ziel, enz. De uiteenzetting van de schrijfster is bijzonder duidelijk. Zij beheerst haar onderwerp, zodat haar beschouwingen ook inderdaad verhelderend werken. Dit deeltje helpt ongetwijfeld mede, het doel te bereiken, dat de uitgever van deze serie zich heeft gesteld: de kunst toegankelijk te maken voor velen. Evenals bij de vorige uitgaven is ook aan dit boekje een afzonderlijk platenatlasje toegevoegd, dat men dus gemakkelijk bij de tekst kan consulteren.

C. de Groot

Alfoeldi, Andreas, e.a., Karolingische und Ottonische Kunst. Werden-Wesen-Wirkung (Forschungen zur Kunstgeschichte und Christlichen Archaeologie, 3). - F. Steiner-Verlag, Wiesbaden. 1957, VIII-444 pp., 186 ill., geb. D.M. 58.

Dit verzamelwerk bevat een tweeëndertig studies over de Karolingische en Ottoonse kunst, architectuur, sculptuur en miniaturen. Het is de neerslag van het zesde internationaal congres voor de studie van de vroege middeleeuwen in 1954 gehouden. Meer dan honderd geleerden uit veertien verschillende landen bestudeerden er de ontwikkeling en de samenhang van de Karolingische en Ottoonse kunst in al haar facetten. Zowel voor de architectuur als voor de sculptuur en de boekverluchting worden verschillende betwiste punten nog eens van naderbij beschouwd. Ook enkele overzichten komen er in voor zoals dat van H. Thümmler over de Karolingische bouwkunst van Westfalen en enkele nieuwe gezichtspunten zoals dat van E. Dyggve over traditie en christen-

[pagina 606]
[p. 606]

dom in de Deense kunst ten tijde van de missionering. Meer algemene bijdragen worden verzameld onder de rubriek Geschichte. Hier valt vooral op de uitgebreide studie van P.E. Schramm: ‘Karl der Grosse im Lichte der Staatssymbolik’.

G. Bekaert

Marrero, Vincente, Picasso und der Stier. - Glock und Lutz-Verlag, Nürnberg, 1957, 95 pp., geïll.

Het boek van de jonge Spaanse essayist Vincente Marrero Suarez over het thema van de stier in het werk van Picasso kan men moeilijk karakteriseren, zeker niet samenvatten. De sfeer, want het is een van die zeldzame essay's die een lezer bij de lectuur aangrijpen, kan men wellicht het best aanduiden met een citaat van Pinder dat aan de tekst voorafgaat en steeds blijft doorklinken: ‘Die Kunst braucht nicht so sehr Freunde, Liebhaber, Kenner oder Kritiker als vielmehr solche, die sie mit Achtung und Verehrung aufnehmen’. In elke zin van Marrero's essay hoort men deze bedachtzame eerbied voor de menselijke fenomenen en men kan niet anders - ook al verzet men zich spontaan tegen sommige uitspraken - dan met eenzelfde eerbied ook naar hem luisteren. En dit luisteren is vruchtbaar.

G. Bekaert

Weigert, Prof. Dr. Hans, Kleine Geschichte der Aussereuropäischen Hochkulturen. - W. Kohlhammer-Verlag, Stuttgart, 1957, 420 pp., 254 pl., 6 kaarten, D.M. 14,60.

Met het deel over de grote culturen buiten Europa wordt de kleine kunstgeschiedenis, waarvan wij de drie voorgaande delen reeds hebben besproken, voltooid. Dit vierde deel is het lijvigste, minstens even goed verzorgd als de drie voorgaande. In dit deel komen aan de beurt: de kunst van het Verre Oosten (L. Schnitzler); van Egypte (W. Wolf); van Kreta en Mykene (J. Wiesner); van de Islam (E. Diez); van India (M. Goetz); van Oost-Azië (E. v. Consten); van Oud-Amerika (W. Krickeberg). Alle auteurs zijn vooraanstaande vakgeleerden die voor de degelijkheid van de overigens vrij bondige hoofdstukken instaan. Na elk hoofdstuk wordt in dit deel de verhouding van religie en kunst in de beschreven cultuur speciaal belicht. Zoals in de voorgaande dln., zijn ook hier goede kaarten en een verklaring van vreemde termen opgenomen. Met deze reeks heeft de uitgever W. Kohlhammer een schitterend werk volbracht: een kunstgeschiedenis van de hele wereld aan te bieden in een voor allen toegankelijke vorm, die echter nergens de sporen vertoont van een gemakkelijke vulgarisatie, die ons in handboeken zo vaak tegenstaat.

G. Bekaert

Ponti, Gio, Amate l'architettura. - Soc. editrice Vitali e Ghianda, Genua, 1957, 304 pp., ing. lir. 2000.

Wie het kunsttijdschrift Domus kent, kent Gio Ponti, zijn directeur, en het boek dat hij onlangs uitgaf Amate l'architettura, l'architettura è un cristallo. Het kon ook andere titels dragen: ‘Amate gli architetti’, ‘Ideario d'architettura’, ‘Perorazione sull' architettura’. Een bruisend enthousiasme, een verrassende oorspronkelijkheid, een veroverend zelfbewustzijn, een fierheid in een grote tijd te mogen leven. Hoe zou overigens zonder deze deugden het veelzijdig werk te verklaren zijn dat Gio Ponti op zich neemt als architect met opdrachten te Milaan, Sao Paolo, Caracas, Stockholm, Bagdad...., als stichter en uitgever van het maandblad Domus, als raadgever in diverse commissies, als professor, als designer? In zijn boek - dat echter niet gebouwd is - gooit hij kwistig met ideeën over alle onderwerpen die verband houden met de architectuur. Altijd zijn ze origineel, meestal interessant, soms echt revelerend.

G. Bekaert

Hauser, Arnold, Van grotschildering tot filmbeeld, vert. C. de Dood. - Wereldbibliotheek, Antwerpen, 1957, 688 pp., 145 ill., geb. Fr. 415.

Onwillekeurig komt men onder de indruk van een werk als dit van Dr. A. Hauser, een in Engeland levende Hongaarse geleerde, leerling van Max Dvorak, die de geschiedenis schrijft van kunst en literatuur als maatschappelijke verschijnselen. Men wordt werkelijk geboeid door de vele wetenschap die in deze studie is verwerkt en door het kordate oordeel waarmede de verschillende gangbare interpretaties worden geschift. Ongetwijfeld is de schrijver zelf te rangschikken bij die moderne mensen, waarvan hij zegt dat zij een neiging hebben tot orde, discipline en dictatuur. Van uit het te simplistische principe dat de kunstevolutie bepaald wordt door de maatschappelijke evolutie ordent de auteur met vaste hand de feiten en hun interpretatie. Door haar eenvoud zelf heeft een dergelijke, van voren af bepaalde synthese een zekere aantrekkelijkheid. Zij verliest deze echter bij een kritische ingesteldheid, zodat men het soms

[pagina 607]
[p. 607]

een beetje jammer vindt dat zoveel energie en kennis werd geofferd aan een nogal lichte geestesconstructie. Wie echter langs deze theorie heen kan lezen, zal in dit boek een massa zeer boeiende aanduidingen ontdekken.

G. Bekaert

Holloway, O.E., Graphic Art of Japan. The classical School. - Alec Tiranti, Londen, 1957, 136 pp., 121 ill., geb. sh. 30/-.

‘Japanse Prenten’ is een vrij schraal begrip om de rijkdom en verscheidenheid van de Japanse grafiek te ondervangen. Deze kent men meestal slechts in één van zijn aspecten, de gekleurde prenten van de school van Tokyo, waarvan Hokusai een late vertegenwoordiger is, en die in het Westen onder invloed van de impressionisten is bekend geraakt. Een ander aspect wordt ons geopenbaard in het boek van O.E. Holloway, waarin ‘the classical school’ van de Japanse grafiek voor het eerst wordt onderzocht. Deze had haar centrum in de oude tempelstad Kyoto (Streven, juni 1957). Zoals de tempels in Kyoto zijn ook deze prenten onder Chinese invloed ontstaan, maar hebben zich stilaan tot een echt inheemse kunst ontwikkeld omstreeks het midden van de 18de eeuw. Na een algemene inleiding over de Japanse smaak en het grafisch genre behandelt de auteur in afzonderlijke hoofdstukken het landschap, de menselijke figuren, de vogels en bloemen.

G. Bekaert

Schroth, Ingeborg, Reichenau (Thorbecke Bildbücher, Bd. 19). - J. Thorbecke-Verlag, Konstanz, 1956, 64 pp., 43 pl., 3 klpl., geb. D.M. 10,80.
Gall, Ernst, Dome und Klosterkirchen am Rhein. - Hirmer Verlag, München, 1956, 152 pp., 82 tek., 200 pl., geb. D.M. 38.
Enders, Carl en Walter Linden, Dichtung und Geistesgeschichte um den Rhein. - Aloys Henn Verlag, Ratingen, 1957, 750 pp., geb. D.M. 29.80.

In een geslaagde synthese stelt prof. Ernst Gall, de befaamde kenner van het Duitse kunstpatrimonium, de kerkelijke bouwkunst langs de Rijn voor van de laat-antieke basiliek van Trier over de Karolingische en Ottoonse gebouwen, de romaanse domkerken, de gotische kathedralen tot de kerken uit de Renaissance en Barok. Het is wonderbaar hoe vruchtbaar deze smalle strook langs de Rijn is geweest aan grootse architecturale scheppingen. Geheel de geschiedenis van de West-Europese kunst is erin bewaard gebleven met hoogtepunten als Freiburg, Straatsburg, Speyer, Worms, Mainz, Eberbach, Limburg a.d. Lahn, Maria-Laach, Schwarzrheindorf, Keulen, Aken, Neuss.... De fotograaf Helga Schmidt-Glassner laat de gebouwen hun eigen taal spreken in zeer mooie, sobere opnamen, waarin van elk effect afstand werd gedaan. Aansluitend hierbij willen wij ook even de aandacht vestigen op de goed verzorgde monografieën van de Thorbecke-Verlag waarvan die aan Reichenau gewijd bijzonder opvalt en als een welkome aanvulling kan beschouwd worden bij het boek van E. Gall. Deze monografie met foto's van Theo Keller plaatst de gebouwen van Reichenau in het geheel van de cultuurgeschiedenis. Ook het boek van C. Enders-W. Linden, in verband met de Rijnlandse kunstgeschiedenis gezien, is een aanwinst. Men mag er echter niet te veel van verwachten. Het is een goede, zeer omvangrijke compilatie van namen en gegevens die op een of andere wijze met het Frankische stamgebied in verband kunnen worden gebracht.

G. Bekaert

Read, Herbert, Art and Industry. - Faber and Faber, Londen, 1957, 205 pp., geïll., geb. sh. 30.
Francastel, Pierre, Art et technique aux XIXe et XXe siècles. - Ed. de Minuit, Parijs, 1956, 308 pp., 16 pl.
Braun-Feldweg, W., Gestaltete Umwelt, Haus-Raum-Werkform. - Rembrandt-Verlag, Berlijn, 1956, 164 pp., 131 ill.

Pierre Francastel bepaalt zelf in een nota op het einde zijn boek als een ‘prise de position’, en als zodanig is het ongetwijfeld een zeer verdienstelijk werk. Een dergelijke ‘positiename’ veronderstelt immers een grote wetenschap en een misschien nog grotere oorspronkelijkheid om een nieuwe werkelijkheid ook nieuw te kunnen zien en voor die nieuwe visie ook een nieuwe taal te scheppen. Bij Francastel ligt die oorspronkelijkheid vaak heel dicht bij een zekere lichtzinnigheid, maar dit neemt niet weg dat dit essay een waardevolle bijdrage betekent voor de studie van de nieuwe situatie van het fenomeen kunst in de technische aera. De twee andere auteurs zijn positiever ingesteld en houden zich dichter bij de fenomenologische ontleding en beschrijving van het vormschone, technische produkt. Zo Herbert Read in zijn reeds een paar decennien oud en

[pagina 608]
[p. 608]

beroemd boek Art and Industry, dat hij nu heeft omgewerkt en van nieuwe illustraties voorzien. Nog altijd blijft het een van de bijzonderste theoretische werken over de industriële vormgeving. Het mooie boek van W. Braun-Feldweg Gestaltete Umwelt, dat in tegenstelling tot de twee voorgaande zelf een vormschoon voorwerp is, houdt zich nog dichter bij een onmiddellijke analyse van de eigentijdse vormenwereld, verhelderd door veelvuldige vergelijking met oudere kunstwerken. De auteur heeft het over de ruimte en de dingen om ons heen, over de functie van het materiaal en van de kleur, over de eigenheid van het handwerk. Over de industriële vormgeving brengt Streven binnenkort een uitgebreid artikel.

G. Bekaert

Gutmann, R. en Koch, A., Ladengestaltung. Shop Design. - Verlag A. Koch, Stuttgart, 1956, 200 pp., 275 ill., 30 × 21 cm., geb. D.M. 46.

Nauw aansluitend bij hun uitgave over de inrichting van tentoonstellingen (cfr. Streven, juni 1957) hebben de auteurs nu een kritische bloemlezing gepubliceerd van voorbeeldige winkelinrichtingen. Dat zij een zuiver criterium aanlegden, kan men reeds uit hun stofomslag opmerken, waarvoor zij een foto kozen van het schitterende Olivetti-huis te San Francisco. Olivetti-reclame is nooit banaal. Maar hier heeft zij toch een van haar hoogste prestaties verwezenlijkt. Aan deze hoge maat gemeten voldoen slechts weinige inrichtingen. De meeste van de hier voorgestelde winkels, grootwarenhuizen, verkoopcentra zijn echter van een voortreffelijk gehalte. Nederland is vertegenwoordigd met werk van van Tyen en Maaskant en van van de Broek en Bakema. Van België (en Frankrijk) is er niets vermeld. Wel is er niet heel veel het vermelden waard, maar uit deze volledige leemte kan men toch ook niet de reële toestand aflezen. Doch de samenstellers hebben zich niet bekommerd om een juist beeld van de toestand in de afzonderlijke landen te geven. Duidelijk is alleen hun bezorgdheid om slechts waardevolle en originele oplossingen in het licht te stellen.

G. Bekaert

Geschiedenis

Mulders, Prof. Dr. Alph., Missiegeschiedenis. (Bijdragen van het Missiologisch Instituut der R.K. Universiteit te Nijmegen, onder leiding van Mgr. Dr. Alph. Mulders, deel V). - Uitgeverij Paul Brand, Bussum, 1957, 8vo., XXVI-563 pp., f 32.50.

In dit werk hebben we de eerste volledige missiegeschiedenis in het Nederlandse taalgebied. Het boek is de neerslag van de colleges over de historie van de missionaire arbeid der Kerk, die de schrijver bijna dertig jaar aan de Nijmeegse Universiteit gegeven heeft. Om zich omtrent de grote lijn van de missiegeschiedenis te oriënteren, zal men dit werk met vrucht kunnen raadplegen, terwijl door de literatuuropgaven bij de afzonderlijke hoofdstukken ook overvloedig materiaal aangegeven wordt voor de nadere studie van detailonderwerpen. Uiteraard zal menige passage van dit werk de specialist, met een of ander onderdeel der missie-ontwikkeling vertrouwd, teleurstellen: dat is nu eenmaal - althans gedeeltelijk - eigen aan een handboek, waarin de immense stof tot een summiere samenvatting wordt ineengeperst, die ondanks de zorgvuldigste formulering nauwelijks recht kan doen aan de resultaten van het detailonderzoek. En waar bovendien de huidige missiewetenschap geleid heeft tot een ernstige verdieping van het kerkelijk denken omtrent wezen en werkwijze van het missionair apostolaat, zou men de weerslag van deze gedachtewinst meer benut willen zien bij de weergave van het historisch verloop van de missie-arbeid. Want het lijkt wel onbetwistbaar, dat vele categorieën van het traditionele historische schema voor de nieuw-verworven inzichten geen stand houden en dus herziening behoeven. Het is des te bewonderenswaardiger, dat schrijver zich aan deze zeer zware taak heeft gewaagd: zijn verdienste is niet alleen ons de vrucht van jarenlange arbeid in een bruikbaar en nuttig overzicht te hebben meegedeeld, maar evenzeer ons de taken te hebben aangeduid, die nog vervuld moeten worden, eer een totaal-reconstructie van het missionaire denken en doen van de Kerk mogelijk wordt.

J. Sleijffers

Deschamps, H.-Th., La Belgique devant la France de Juillet. L'opinion et l'attitude françaises de 1839 à 1848 (Bibl. fac. philos. lettres univ. Liège, fasc. CXXXVII). - Soc. d'édition ‘Les Belles Lettres’, Parijs, 1956, C-561 pp.

De auteur, assistent aan de Luikse universiteit, bestudeert in dit lijvige boek de meningen en houdingen der Fransen tegenover België vanaf de definitieve vesti-

[pagina 609]
[p. 609]

ging der Belgische onafhankelijkheid op 19 april 1839 tot aan de val, in februari 1848, van de Franse juli-monarchie, die de Belgische revolutie had helpen ontstaan en slagen. Hij zet deze opiniepeiling niet door bij de kleine middenstand, de boeren en de werklui, die geen invloed op de politiek hadden, maar bij de kiezers en ‘capacitaires’. Zijn hoofdbronnen zijn tientallen Franse kranten en periodieken, aangevuld door kamerverslagen, actualiteitsbrochures, memoires, biografieën en een groot aantal studiën. Een eerste en blijvende indruk, na lezing van dit degelijk werk, is wel, dat alle Fransen, op een paar uitzonderingen na, tot 1848 twijfelden aan de bestaanskracht van België, ‘une nationalité un peu factive’ (p. 227). De grote Guizot zei: ‘Les Belges, on appelle ça un peuple! c'est à dire qu'ils jouent au peuple’ (p. 535). In 1815 had Frankrijk gedwongen verzaakt aan zijn natuurlijke grenzen, die het sinds twintig jaar bezat, maar welke hoop wettigde de Belgische september-revolutie van 1830 niet, een kopij van de Franse juli-revolutie! Ook wachtten de Fransen slechts op een gunstige gelegenheid om hun noordelijke niet-leefbare buurstaat op te slokken. Zo deed de Oosterse kwestie in 1840 de Franse annexatieplannen hoog opvlammen. Een tweede kwestie, die de auteur uitvoerig onderzoekt, vormen de lange onderhandelingen over een Frans-Belgische tolunie: al waren de politieke oogmerken voor vele Fransen doorslaggevend om deze tolunie te wensen, toch wisten de groot-industriëlen, behept met hun protectionistische opvattingen, het plan te doen mislukken. Een derde en laatste deel van het boek behandelt de houding van de Fransen tegenover het Belgisch politiek regime: de liberale grondwet, de regering, het politieke leven, en ook tegenover de Belgische economie, in die tijd een voorbeeld voor heel het Europese vasteland; ja zelfs werkten de Franse katholieken zich zo hoog op, dat zij, in hun strijd om een betere schoolwet, ‘la liberté comme en Belgique’ durfden te vragen.

M. Dierickx

Zinner, Paul E., National Communism and Popular Revolt in Eastern Europe. - Columbia University Press, New York, 1957, 563 pp., ing. $2,95.

De ‘Oktober-revolutie’ van 1956 heeft gevolgen gehad, zowel in de communistische wereld als in het Westen, die men nog niet catalogiseren kan, om de goede reden dat de bij die ‘revolutie’ begonnen ‘evolutie’ nog niet ten einde is. In Polen en Hongarije, de twee landen waaraan dit werk bijzondere aandacht besteedt, zijn regimes aan het bewind die beide alle tekenen van zwakheid vertonen, het eerste omdat het volkomen afhankelijk is van een zeer wankele evenwichtstoestand tussen Kremlin-willekeur en Gomulka-populariteit, het tweede omdat het gezag heeft noch in eigen land, noch in het Kremlin, noch in de wereld. Dit boek geeft, zoveel mogelijk volledig en in letterlijke vertaling, de belangrijkste documenten die tot een beter begrip van de wordingsgeschiedenis van beide regimes, Kadar en Gomulka, kunnen leiden. Als zodanig komt het ons als een unicum voor (een gelijksoortige Franse poging getuigde, eigenaardig genoeg, van een veel beperkter visie), dat voor historici van het communisme onmisbaar is. Sommige documenten, die wij in orthodoxe literatuur terugvonden, ontbreken in deze uitgave; een student van Oost-Europese politieke geschiedenis zal zich echter niet tot Amerikaans bronnenmateriaal willen beperken. Men houde er rekening mee dat het laatste in dit boek besproken document gedateerd is op 23 november 1956.

M. Grammens

Altman, G., e.a., Moscou au tournant. Du rapport Khrouchtchev à l'insurrection hongroise. - Ed. Spes, Parijs, 1957, 336 pp., ing. Fr. Fr. 650.

Negen Franse specialisten inzake Rusland hebben getracht in dit verzamelwerk een beeld op te hangen van de ware natuur van de ‘destalinisatie’ en haar gevolgen in satellietlanden en satellietpartijen. Toch mist dit werk een zekere eenheid: ieder auteur had een uitstekende monografie kunnen schrijven; nu zij zich alleen tot een bepaald aantal pagina's moesten beperken bepaalden zij zich strikt tot een beschrijving (soms een omschrijving) van het hun toebedeelde onderwerp. Als beschrijving van de gebeurtenissen is dit boek waarschijnlijk het beste dat tot nog toe over de ‘destalinisatie’ is verschenen, vooral de eerste twee hoofdstukken, beide van de Monde-redacteur André Pierre, het eerste over de evolutie die plaats vond tussen het 19e en het 20e partijcongres (een prachtige vulgarisatie), het tweede over het rapport-Kroestsjef. Ook Jacques Mallet (‘Les effets sur les partis communistes occidentaux’), François Fejtö (over de satelieten) en Pater Chambre (de ‘destalinisatie’ in het licht van de marxistische doctrine) zijn het lezen overwaard.

M. Grammens

[pagina 610]
[p. 610]

Yakemtchouk, Rom., La ligne Curzon et la IIe guerre mondiale. - Nauwelaerts, Leuven-Parijs, 1956, 135 pp.

Toen er na wereldoorlog I sprake was, in het kader van de volkenbondsregelingen, de landsgrenzen zoveel mogelijk ethnisch te bepalen had Lord Curzon, Engels minister van Buitenlandse Zaken, voorgesteld de Oostelijke gebieden van Polen, vooral door Oekraïners bewoond, bij Rusland te voegen. De grens die hij toen voorstelde is de Curzonlijn. Van die regeling is toen niets gekomen. M. Yakemtchouk beschrijft nu hoe de Russen, sterk geworden na Stalingrad, tot die Curzonlijn willen komen, en hoe de Polen, zonder de minste politieke feeling, hardnekkig weigeren op dat enigszins rechtmatig en compensaties-voorziend voorstel in te gaan. De Poolse regering van Londen is zo hardnekkig, dat de Russen een nieuwe, communistische regering in het leven roepen, waarmee zij spoedig tot een akkoord komen. De grenzenkwestie is een kwestie geworden van communistisch of niet-communistisch bewind in Polen. Zeer belangrijk en ruim gestoffeerd, hoewel wij graag iets meer hadden vernomen over het ontstaan en de werking van de communistische regering van Lublin.

J. Claes

Ruestow, Alexander, Ortsbestimmung der Gegenwart, III: Herrschaft oder Freiheit? - Eug. Rentsch-Verlag, Erlenbach-Zürich, 1957, 725 pp., ing. Zw. Fr. 29,55, geb. Zw. Fr. 34,20.

In de vorige twee delen heeft de Heidelbergse professor Rüstow de drijvende krachten van de geschiedenis: de machtswil en de vrijheidsidee, van af hun oorsprong tot op de vooravond van onze huidige tijd in hun ups en downs onderzocht (zie Streven IV2, 1950-1951, p. 556 en VI, 1952-1953, p. 185-186). Met dezelfde verbazende belezenheid en diep inzicht onderzoekt hij in dit deel, hoe in de laatste anderhalve eeuw van onze Westerse geschiedenis diezelfde twee geestesstromingen: de zucht naar tirannie en het streven naar vrijheid, zich in hun gezonde en ziekelijke aspecten voordoen. Een hele reeks sociale verschijnselen neemt Rüstow onverbiddelijk onder de loep: het materialisme dat o.a. spreekt uit Kinsey's studies over de menselijke sexualiteit, de ‘perverse cultus van de technische vooruitgang’, de toenemende dreiging van de absolute gelijkschakeling, de eenzaamheid en de massificatie, de kapitalistische ontaarding van de economie en de doem van de staatscentralisatie, enz. Ook enige meer hoopgevende tendensen ontleedt de auteur, zoals het individualisme, de eerbied, de jeugdbeweging, al hebben ook deze tekorten. De helft van het boek echter gaat over het nationalisme, Karl Marx en het communisme, het democratisch socialisme, het bolsjewisme, dat in de tot excessen geneigde Russische ziel verankerd ligt, het fascisme (5 blz.) en ten slotte, zeer uitvoerig, het nationaal-socialisme. De schrijver begint vanaf Karel de Grote de elementen op te sporen die het Duitse volk voor deze allergrootste afdwaling ontvankelijk maakten, maar tevens geeft hij de omstandigheden aan en de fouten der democratische volkeren, zonder welke Hitler nooit de chaos had kunnen scheppen, waaraan Europa ten prooi viel. De bijna 200 blz. aanmerkingen tonen de soliede substructuur van dit machtige boek. De neo-liberaal Rüstow, grote vriend van de bekeerde Röpke, heeft geen juist inzicht in de zuiver katholieke of zelfs überhaupt religieuze problemen, maar in dit deel stoort dit minder dan in de twee vorige. Wie een dik boek aankan, en zich eens grondig bezinnen wil over onze tijd, over het punt waar wij staan, de gevaren die onze maatschappij bedreigen, en ons aller plicht tot actieve verdediging van de vrijheidswaarden, zal hier een verrijkende en inspirerende lectuur vinden.

M. Dierickx

Anti-Stalin (The) Campaign and international Communism. - Columbia University Press, New York, 1956, 352 pp., ing. $1,75.

Dit is een uitgave met onmisbare documenten voor een beter begrip van de politieke geschiedenis in Rusland sedert het 20e congres van de Communistische Partij. Het opent met de volledige tekst van Kroestsjef's toespraak voor het congres, die een einde maakte aan de Stalin-mythe. Daarop volgen documenten die aantonen welke invloed de rede had op de communistische partijen in de Verenigde Staten, Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië. Verder bevat het boek nog kortere teksten, communiqués van het Centraal Bestuur der Russische Communistische Partij, enz. Vooral het deel gewijd aan Italië, dat wij met de oorspronkelijke documenten konden vergelijken, komt ons als zeer goed geslaagd voor. Over Groot-Brittannië wordt veel te weinig gegeven, maar misschien hebben de samenstellers gemeend dat de Britse Communistische Partij al te onbelangrijk is geworden; daarin hebben zij overigens gelijk.

M. Grammens

[pagina 611]
[p. 611]

Pfliegler, M., Dokumente zur Geschichte der Kirche. 2. Aufl. - Tyrolia-Verlag, Innsbruck, 1957, 738 pp., geb. D.M. 25.

Reeds in 1938 gaf de bekende ascetische schrijver Michael Pfliegler een keuze van 192 kerkhistorische documenten uit; in deze tweede uitgave is dit aantal tot 325 gestegen, dank zij vooral toevoeging van documenten uit de laatste 25 jaar. In tegenstelling met de Enchiridia van Denzinger, Kirch e.a., zijn deze documenten in het Duits uitgegeven (met aanhaling soms van de oorspronkelijke tekst) en zijn daarenboven aan uiterst uiteenlopende bronnen ontleend: officiële kerkelijke documenten, katholieke en niet-katholieke auteurs, een uit de Koran, concordaten in hun volledige tekst, vervolgingsmaatregelen, reportages, enz. De documenten geven een inzicht in het leven der Kerk gedurende twintig eeuwen: 56 betreffen de primitieve Kerk, tientallen handelen over de bekering der afzonderlijke Germaanse volkeren, tien gaan over de investituurstrijd, maar, helaas, slechts één over de inquisitie, 65 belichten uit de meest diverse standpunten de reformatie in de 16e eeuw, tientallen betreffen het gallicanisme, het jozefinisme, de Franse revolutie en de Duitse Kulturkampf, niet minder dan 48 geven een concreet en vaak ontroerend beeld van de vervolging der katholieken door de nationaal-socialisten en de communisten, een tiental documenten betreffen de oecumenische beweging en de katholieke actie, waarop ten slotte een interessante lijst volgt van de 112 bestaande staten met hun volledige bevolking en het aantal katholiek-gedoopten. Deze boeiende verzameling is niet alleen zeer nuttig voor de kerkhistorici, maar biedt de zielzorgers, de publicisten, de godsdienstleraren en de katecheten een rijk materiaal over de eeuwige Kerk, met haar wisselende en toch steeds blijvende problemen.

M. Dierickx

Hughes, Philip, A popular History of the Reformation. - Hollis & Carter, London, (1957), 343 pp., 21 sh.

De Schrijver, in vakwetenschappelijke kringen reeds lang vermaard o.a. door zijn driedelig monumentaal werk over The Reformation in England, en door zijn interessante synthese Rome and the Counterreformation in England, heeft in dit boek in vulgariserende vorm een overzichtelijk verhaal willen geven van het verloop van de gehele zestiende eeuwse Reformatie in Engeland en op het vasteland van Europa. En hij is daar op eminente wijze in geslaagd. Hij weet zijn overzicht voortdurend op bijna iedere bladzijde te kruiden met interessante concrete details, geeft van de dramatis personae ook een goede psychologische verantwoording, en weet de gebeurtenissen zeer reëel te plaatsen in hun geografische omgeving. Wel lijkt het ons dat hij zijn stijl wat simpeler had mogen houden; sommige zinnen zijn nogal ingewikkeld van structuur voor een populair wetenschappelijk boek. Indien we ons aangaande de inhoud één opmerking mogen veroorloven: het eerste hoofdstuk, waarin H. een samenvatting geeft van de twee voorafgaande eeuwen, vinden we het minst geslaagd als synthese. Het biedt eigenlijk te weinig achtergrond voor de rest van het boek. Maar om die rest is het lezen en bestuderen van dit werk ieder met aandrang aan te bevelen.

A. van Kol

Romans

Boenin, Iwan A., Soechodol. Mitja's Liefde en Verhalen. Met inleiding over auteur en werk door Dr. Boris Raptschinsky. Uitg. De Toorts, Haarlem, 1957, 430 pp., f 14.-.

Deze vertaling van de Russische schrijver verscheen in het Pantheon der Nobelprijswinnaars. Boenin is een auteur van verfijnde sensibiliteit, gevoelig voor elke indruk der zinnen. Sfeer en omgeving zijn voor hem, in tegenstelling met b.v. Dostojewski, essentieel constituerende elementen van zijn romans en verhalen. Ondanks de Nobelprijs, die hij ontving ‘wegens zijn roemvol voortzetten der traditie van de grote Russische schrijvers’, reikt hij niet aan de grootte zijner beroemde voorgangers. Daarvoor is hij te kort van adem, te beperkt van armslag. Hij vertegenwoordigt een late nabloei van het naturalisme, in gestyleerder vormen. De hartstocht overvalt bij hem de mens als een onweerstaanbare natuurkracht, waartegen de strijd onmogelijk blijkt. Het sexuele domineert mens en leven als een verwoestende natuurramp, als een plotselinge obsessie. Dit versombert zijn verhalen tot uitzichtloze nachtmerries en geeft er iets triestigs en drukkends aan. Hier verschijnt ‘de Russische ziel’ in de doem ener onherroepelijke gedrevenheid of verworpenheid. Inderdaad! een gestyleerd naturalisme!

J. van Heugten

[pagina 612]
[p. 612]

Stolpe, Sven, Vrouw Birgitta glimlacht. Roman. Vert. - H. Nelissen, Bilthoven; Heideland, Hasselt, 1957, 308 pp., f 9,90, Fr. 135 en Fr. 155.

In deze historische roman beschrijft Stolpe, de bekende Zweedse bekeerling, de invoering der reformatie in Zweden d.w.z. hij kiest als centrum van het gebeuren het moederklooster, dat de H. Birgitta in de middeleeuwen te Vadstena bouwde en daaromheen schrijft hij een soort stadskroniek, waarin hij de geleidelijke lutheranisering der Kerk opvangt. Er treden een groot aantal personages op rondom enkele hoofdfiguren zoals de abdis, de begenadigde non Helena, enige monniken en met het klooster verbonden leken. Het is een boeiend en kleurig tafereel, waarin menselijke zwakheid en hemelse begenadiging de inslag vormen. Men voelt welk een sterke inspiratie Stolpe ondergaan heeft door de werken van Bernanos en Gertrud von le Fort. Ook hier blijkt de zwakste en meest verworpene der Birgitta-nonnen de uitverkorene en de sterkste te zijn. Ondanks zwakke momenten een sterke en nobele roman.

J. van Heugten

Hartung, Hugo, Wir Wunderkinder. - Droste-Verlag, Düsseldorf, 1957, 320 pp., geb. D.M. 11,80.

Dit boek won de Heinrich-Droste-Literaturpreis voor de beste ‘blije roman’. De vreugd wordt op de zwarte werkelijkheid veroverd dank zij een bewust ‘en tóch schijnt de zon’. De dwang en de nood in Nazi-, oorlogs- en na-oorlogs Duitsland wordt met gave menselijkheid overleefd door wie de moed opbracht om in alle droevige en kwellende situaties dan toch nog de humor te zien en te lachen. Deze humor getuigt van mensenkennis en, trots alle onbarmhartigheid, van een warm hart, maar is tenslotte niet zeer diep gevestigd en soms een tikje pijnlijk. Voor volwassenen.

A. Deblaere

Boell, Heinrich, Im Tal der donnernden Hufe (Insel-Bücherei, nr. 647). - Insel-Verlag, Wiesbaden, 1957, 64 pp., geb. D.M. 2,30.

In een uiterst sobere, suggestief atmosferische taal, leven wij een kleine crisis mee in de ziel van een jongen, een gewone zomermiddag, de angst, obsessies, walg en opstandigheid van de puberteit, het ontnuchterd ontwaken uit een fantasiewereld van grootheid en macht. Een fijn geobserveerd, afgewogen en geconcentreerd verhaal.

A. Deblaere

Jensen, Hans, Fluch der Drei. Ein Roman aus Konstanz' grosser Zeit. - Verlag Herder, Freiburg, 2 Aufl. (1956), 399 pp.

Het Concilie van Konstanz, zoals de Konstanzer burgers het beleefden in de XVe eeuw. Knap opgevat en in elkaar gestoken, niet de eigenlijke geschiedenis van het Concilie volgend, maar die van mensen uit verschillende klassen, die de grote feiten en de groten der aarde slechts van buiten zien, doch niettemin door hen wel en wee, drukte en zorgen, bloei en beproeving voor hun stad en het eigen bestaan leren kennen. Toch schreef Jensen betere historische romans: hier blijven de talrijke figuren eerder schematisch en evolueren ze programmatisch; ze blijven typen en worden voor de lezer hetgeen de bezoekende kardinalen en prinsen voor henzelf waren. Onderhoudende lectuur.

A. Deblaere

Wiseman, Adèle, Het offer. Een roman van vaders en zoons. Vert. van Dick Ouwendijk. - H. Nelissen, Bilthoven; 't Groeit, Antwerpen, 1957, 306 pp., f 8.90.

De schrijfster voert de lezer binnen een joods gezin dat, gevlucht uit de oude wereld, in Amerika een nieuw bestaan tracht op te bouwen. Hoe de oude joden vaststaan in hun geloof en voorvaderlijke religieuze gebruiken, terwijl de in Amerika tot volwassenheid gekomen kinderen steeds losser van geloof en geloofsgebruiken raken en langzamerhand tot een min of meer atheïstische levensopvatting overhellen, is wel het grondthema van deze roman. Met een grote kennis van zaken, betreffende joodse levenswijze en levensbeschouwing, en evenzeer betreffende de problemen waarvoor deze immigranten komen te staan, is dit boek geschreven. De vertaling is verzorgd.

Joh. Heesterbeek

Magiera, Kurtmartin, Ich heisse nicht Robertino. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1957, 284 pp., geb. D.M. 10,80.

Merkwaardige eersteling van een jong Berlijns auteur. Robertino was van zijn moeder, wegens haar passie voor een circusatleet, weggelopen, in Frankrijk opgepikt en in een weeshuis gezet. Onbewuste verzetsheld, mascotte van de Amerikaanse troepen in N.-Afrika, zwervend arbeider in de U.S.A., kind van deze tijd en als kind verplicht tot mannendaden boven zijn krachten, zoekt hij tevergeefs naar de

[pagina 613]
[p. 613]

éne mens, op wie hij zou kunnen rekenen: gekwetst door goedhartig onbegrip of hardheid, is hij zelf reeds te gesloten om zich voor de echte goedheid bloot te geven wanneer hij ze ontmoet. Zelfs zijn trouw wordt hem tot onheil, wanneer hij naar Frankrijk weerkeert om het weesmeisje Madeleine terug te vinden. Zonder naam, zonder land, sneuvelt hij in Korea. En toch is zijn leven geen ‘zwarte roman’: wij voelen hoe de held het eigenlijke, de opoffering en liefde heeft geleerd en zijn leven voltooid. In een stijl van pakkende soberheid, directheid en soms schrijnende oprechtheid voert de auteur ons binnen in de kern van een zielsbeleving zonder ze echter ooit met woorden te ontsluieren. Dit blijft Magiera's uitzonderlijk talent. Een goed boek. Voor volwassenen.

A. Deblaere

Hagiografie

Boudens, O.M.I., Dr. Robrecht, De Kerk was zijn leven. Eugène de Mazenod, stichter van de Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria. Vert. - Uitg. Foreholte, Voorhout, 1957, 209 pp., f 7.90.

Een boeiend leven van een man, die van huis uit nooit het gemakkelijkste zocht en een hoge opvatting van eer had. Als kind heeft hij de Franse Revolutie meegemaakt; als jonge priester zag hij de ontreddering van het katholicisme in Frankrijk. Hij constateerde de laatste pogingen van het Jansenisme en de heilloze gevolgen van het gallicanisme; het verdiepte zijn trouw aan de Kerk en met name aan de Paus. Tegen alle waarschijnlijkheid in verkrijgt de Mazenod door de uitdrukkelijke wil van Leo XII de pauselijke goedkeuring binnen enkele weken. Met slechts matige instemming van zijn Congregatie aanvaardt de Mazenod de functie van Vic.-Generaal van Marseille. Niet het verlangen naar ere-ambten, maar het bewustzijn de Kerk en in casu de Bisschop van Marseille in het ontredderde katholieke leven te steunen speelde hier een rol. Hij kwam in botsing met het anti-clericale gouvernement, gesteund door gallicaanse kerkvoogden. Men ontneemt hem zijn Frans burgerrecht. Tot twee maal toe verlangt de Romeinse diplomatie niet slechts soepelheid, maar een toegeven in punten, die hij in strijd achtte met zijn eer en het belang van de Kerk. Maar: de Paus heeft gesproken; de zaak is uit. Dat zelfde gouvernement zal hem straks voordragen als bisschop van Marseille. Onbegrijpelijk is het wat hij als bisschop tot stand brengt, terwijl hij Overste blijft van zijn congregatie, die intussen naar verschillende werelddelen missionarissen uitzendt. Wat bij ieder ander onmogelijk is, is bij hem mogelijk. Hij leeft in zijn paleis in uiterste soberheid, doch is in zijn uiterlijk optreden een ‘grand seigneur’. Het proces van zijn zaligverklaring is te Rome ingeleid.

C. Minderop

Oostrom, Arnold van, Agatha Mwana Kajikoe. - Foreholte, Voorhout; 't Groeit, Antwerpen, 1957, 308 pp., f 9.90.

Ergens in het onmetelijk gebied van het Tanganjika territoire in Oost-Afrika speelt deze geschiedenis van een christen negermoeder zich af. Een wijze en godvrezende vrouw is deze Agatha; die haar gezin leidt met vaste en liefdevolle hand en hart. Een katholieke vrouw die hoog uitsteekt boven haar omgeving als vrouw en moeder. Een moederleven vol wendingen en wisselingen; vervuld van de kleine en toch tegelijke grote plichten en vreugden, en ook smarten van een waarlijk christelijk familieleven. Eén liefde slechts kent zij, die voor haar kinderen voor wie zij ten slotte haar leven opoffert. Een leven van onwrikbaar geloof en vertrouwen in haar God en Heer, temidden van allerlei gevaren van heidendom en opdringende, oppervlakkige, uiterlijke beschaving. Ja, zij is naar het woord der Schrift een sterke vrouw, vol liefde tot God en de naasten. Het boek is goed geschreven en geeft de lezer een aandachtige en diepe kijk in het levensmilieu en de aard van Afrikaanse christenen, die in aard en leefwijze zo ver van ons, westerlingen, afstaan én.... als christenen ons toch vlak nabij zijn.

Joh. Heesterbeek

Filosofie en psychologie

Bakker, Dr. R., Lot en daad, geluk en rede in het griekse denken. Van Solon tot Marcus Aurelius. Met een voorwoord van Prof. Dr. J. de Graaf. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1957, 191 pp., f 7.90.

Dit is het eerste deel van een geschiedenis der wijsgerige ethica, door Dr. R. Bakker en Prof. Dr. J. de Graaf, die drie delen zal gaan omvatten. Dr. Bakker, die deze stof heeft gedoceerd aan studenten van de Utrechtse theologische faculteit, behandelt

[pagina 614]
[p. 614]

er de antieke ethica in, tot en met de Stoa. Hij is goed geïnformeerd, blijkt vertrouwd met de bronnen en citeert ook veel uit de vakliteratuur. Zijn belezenheid in de filosofische literatuur van de nieuwere tijd stelt hem in staat tot vergelijkingen tussen antieke en moderne denkers. Ik heb één ernstig bezwaar tegen het boek: de schrijver demonstreert bijzonder duidelijk, dat het samenstellen van een boek behalve weten ook nog kunnen vraagt, datgene wat men ‘l'art de faire un livre’ noemt. Hij demonstreert dit door een aanzienlijk tekort in dit kunnen: zijn dorre, kleurloze en ook vaak onoverzichtelijke schrijftrant heeft aan het interessante materiaal bepaald geen recht laten wedervaren.

Gerard Wijdeveld

Bodamer, Joachim, Der Mann von Heute. Seine Gestalt und Psychologie. - Curt E. Schwab, Stuttgart, 1956, 231 pp., geb. D.M. 12,80.

Terwijl velen zich met de psychologie van de vrouw en haar problemen in deze tijd bezig houden, behandelt J. Bodamer, een psychiater in een ziekenhuis nabij Stuttgart, de psychologie van de huidige man. Uitsluitend de schaduwzijden worden hier naar voren gebracht en de verantwoordelijkheid er voor op het ‘technisch bewustzijn’ geschoven. Door de techniek immers wordt de man naar het uiterlijke, het meetbare, het kwantitatieve gedreven. Hij verliest het contact met de diepere waarden van zijn ik, en de eigenschappen van de echte mannelijkheid: de zelfbeheersing, de zelftucht, de moed, de zin voor verantwoordelijkheid, gepaard met het medelijden voor anderen. Alles is uitwendig, gelijkwaardig, op het succes berekend, meedogenloos hardvochtig. De religieuze perspectieven zijn gesloten; de afgoden van de arbeid, de vooruitgang, de veiligheid, de beweging, het ‘motorisierte Machtbewusstsein’, spoken in de leegte van de zelfvergetelheid. Door de mechanisatie van zijn bewustzijn is de eros van de man tot een louter sexuele drang veruiterlijkt; de verhouding tussen man en vrouw verliest haar geheimzinnige diepte. Het vaderschap wordt ook een loutere functie: geen echte opvoeding van de kinderen meer, alleen een haastig aansturen op onmiddellijke bruikbaarheid in de wedloop naar het succes. Zelfs de karakteristieke ziekten van de huidige man: de hartziekte en de longkanker zijn te wijten aan de overwerking en de compensatorische, prikkelende en kalmerende genots- en geneesmiddelen, die tot verslavende gewoonten hebben geleid. In de moderne literatuur verschijnt meer en meer de figuur van deze uit zichzelf gelichte man, die tijd noch zin meer heeft voor bezinning, laat staan voor gebed, die leeft in een wereld van berekenbaarheid, van rationaliteit, van efficiëntie, maar die niet meer zich zelf is: een man zonder eigenschappen in een milieu van eigenschappen zonder man. Vele analyses van dit boek zijn ongetwijfeld revelerend voor de situatie van de man in de huidige samenleving. Maar bij menig lezer zal de twijfel oprijzen, of dit alles nu juist aan de techniek moet worden toegeschreven, en of deze ook geen bevrijdende invloed heeft op de meerderheid van het mensdom. De schr. weet wel, dat er aan de ontwikkeling van de techniek geen einde kan worden gesteld; ook zou zijn boek logisch moeten besluiten tot een catastrofale vernietiging van de menselijkheid en de waardigheid van de man. Weinig overtuigend is dan ook het slot, dat een zekere hoop laat doorschemeren door een beroep op het individu, dat zich in eenzaamheid kan en moet verzetten tegen de vloed van de vertechnisering, zodat er kan ontstaan ‘eine ganz neue sittliche Wachheit anstelle einer technischen’ (p. 228). Dit is een theorie van: of-of. We zouden de voorkeur geven aan een poging tot integratie van het technisch kunnen in de psychologie van de man.

F. De Raedemaeker

Binswanger, Ludwig, Le Cas Suzanne Urban. Etude sur la Schizophrénie. - Desclée de Brouwer, Brugge-Parijs, 1957, 144 pp., ing. Fr. 180.

Binswanger, de grote Zwitserse psychiater en diepte-psycholoog, heeft in de loop der jaren vier gevallen van schizofrenie uitvoerig beschreven. Het laatste ervan wordt ons nu in de ‘Bibliothèque neuro-psychiatrique de langue française’ in een zeer goede vertaling gebracht. De studie op zichzelf is enig in haar soort en uitermate belangwekkend voor allen die op de hoogte willen zijn van Binswangers werkwijze. Door zijn kennis zowel van de psychiatrie als van de diepte-psychologie, nog toegelicht door een grote filosofische vertrouwdheid met het hedendaagse denken, slaagt hij erin niet alleen het somatische aspect en de uiterlijk waarneembare vormen van de schizofrenie, maar vooral de innerlijke opbouw van de waanvoorstellingen en hun existentiële betekenis, tot een groots geheel uit te bouwen.

R. Hostie

[pagina 615]
[p. 615]

Zilboorg, Greg., Sigmund Freud et l'activité mentale de l'homme. - Ed. du Cerf, Parijs, 1957, 148 pp.

Alhoewel dit boek vrij kort is toch bevelen we het graag aan zowel voor specialisten in de psychoanalyse als voor algemeen ontwikkelde intellectuelen. Zij zullen er een boeiende en steekhoudende uiteenzetting vinden over de juiste draagwijdte van Freuds opvattingen over de sexualiteit, over de ‘wetenschappelijke’ aard van zijn psychologie, over de grenzen van zijn wetenschap, over zijn ethische houding van onkreukbare waarheidsliefde die niet kon beletten dat hij de waarde van de godsdienst niet kon erkennen omdat hij hem nooit gekend heeft in zijn ware vorm. Dat alles wordt zeer eenvoudig doch stevig verantwoord voorgelegd aan de lezer die het spannend betoog in één adem uitleest.

R. Hostie

Felber, Jean, Der Kainskomplex. - Urban & Schwarzenberger, Wien-Innsbruck, 1956, 70 pp., ing. D.M. 6.

Schrijver wijdt een grondige studie aan het ‘Kains-complex’ of het psychisch conflict van de oudere broer die door een afgunst jegens de jongere broer wordt gedreven. Zijn studie heeft een dubbel doel op het oog: vooreerst wil zij het Kains-complex nog juister omschrijven dan tot hiertoe gedaan werd, o.a. door een aantal klinische gevallen te behandelen; daarenboven tracht zij alle diepte-psychologische inzichten (zowel van Freud en Jung als van Baudouin en Szondi) samen te brengen om aldus een vollediger inzicht te verstrekken. Als zodanig is deze technische studie een zekere verrijking voor de diepte-psychologische literatuur.

R. Hostie

Sociologie en economie

Ross, Murray G., Gemeenschapsorganisatie. Vert. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1957, 281 pp., geb. f 11.90.

Men kan dit boek alleszins een aanbeveling meegeven. Het handelt met grote kennis van zaken over ‘grondbeginselen en theorie’ van wat hier letterlijk als ‘organisatie’ van de ‘gemeenschap’ is vertaald. Het beschrijft de factoren, welke bij gemeenschapsvorming een rol spelen, dat wil zeggen de onbewuste, die veelal van binnen uit een gemeenschap, haar vormen en gedragingen helpen bepalen, en de bewuste, die men vaak van buiten af aandraagt om het vormingsproces in een of andere gewenste richting te beïnvloeden. De daarin gelegen problemen en de in allerlei praktijken beproefde methoden worden beknopt, overzichtelijk en met veel voorbeelden uit de ervaring beschreven. De onderontwikkelde gebieden, die daarbij doorgaans in het geding zijn, zijn vaak in de V.S. zelf gelegen, al komt men ook aanhalingen uit experimenten in andere Amerikaanse gebieden tegen. Het boek zou zeker nog aan waarde voor ons taalgebied hebben gewonnen, als men het had kunnen bewerken met voorbeelden uit Europese ontwikkelingsprogramma's. De schr. is er toch in geslaagd zijn betoog zo algemeen en zo levendig te houden, dat men zijn stellingen ook voor Europees ontwikkelingswerk zal kunnen aanvaarden, althans goeddeels. Tot een wijsgerige verdieping in de ‘grondbeginselen’ komt men overigens niet. De vertaling is blijkbaar met veel zorg en kundigheid geschied, zij het naar mijn smaak iets te slaafs, waardoor woorden als ‘organisatie’ (door de vert. verdedigd op p. 14), ‘identificatie’, ‘professioneel’, ‘sociale raden’, wel wat eigenaardig worden gebruikt en sommige zinnen nogal stroef verlopen. Desondanks is dit boek zeker een aanwinst van de bijzonder verzorgde ‘Sociale Bibliotheek’

J. v.d. Ven

Erler, G., Grundprobleme des internationalen Wirtschaftsrechts. - O. Schwartz-Verlag, Göttingen, 1956, IX-215 pp., geb. D.M. 19,80.

Het internationale handelsrecht wordt thans vrijwel onbediscuteerd als een van het gewone internationale recht verschillende leerstof beschouwd, ook al hebben de meeste universiteiten daaruit nog niet de conclusies getrokken die zich opdringen. Aanvankelijk behoorde wat men nu onder ‘internationaal handelsrecht’ (beter misschien ‘economisch internationaal recht’?) rangschikt tot het nationale handelsrecht; van die oorsprong vertoont het huidige vak nog steeds de sporen. Nu sedert de Tweede Wereldoorlog verschillende internationale organismen werden opgericht die zich met het regelen ‘van boven af’, van de internationale handelsstructuur inlaten, doet zich meer en meer de behoefte gevoelen aan een internationaal handelsrecht met eigen doctrien en eigen methodeleer. Schr. heeft in dit boek getracht om, op basis van de schaarse (en

[pagina 616]
[p. 616]

zelden met een juridisch oogmerk) verzamelde gegevens, de eigen aard van het nieuwe ‘vak’ te schetsen, de grenzen af te bakenen en de basisprinciepen te verduidelijken. Men kan zijn werk beschouwen als een eerste proeve tot een ‘Encyclopedie van het internationale handelsrecht’; als zodanig kan men er hem slechts dank voor weten.

M. Grammens

Varia

Friedrich, Rudolf, Geneeskunde in opmars. Nieuwe theorieën en vondsten (geautor. vert. van F.A.M. Arnold, arts), met 24 fotoreprodukties en 24 grafieken. - Uitg. Foreholte, Voorhout en Uitg. 't Groeit, Antwerpen, 1957, 351 pp., f 13.75.

Zijn onderwerpen vlotweg omspelend en toch steeds tot the point gerakend, behandelt de schrijver achtereenvolgens de psychosomatiek, de revolutionaire theorie van Speransky, de adaptatieleer van Selye, het voor en tegen van antibiotica, de kunstmatige winterslaap, de moderne slaapkuur, het kankerprobleem, het reuma, de maagzweren, de neuraaltherapie, de behandelingsmethoden van Niehans en Filatow, en de autogene training van Schultz. Zelden werd een dergelijke grote verscheidenheid van medische en paramedische vraagstukken door één man in één boek in doorsnee zó helder opgediend. Hoewel deze leesstof zeker niet in eerste instantie bedoeld is voor insiders, blijft een goede vertering hiervan toch wel voorbehouden aan hen die enigszins in de medische terminologie zijn georiënteerd. In Geneeskunde in opmars (Medizin von Morgen) heeft Friedrich een aantal ‘buitenbeentjes’ van uiteenlopende wetenschappelijke waarachtigheid bijeengebracht; aan elk afzonderlijk werd een zo grondig mogelijke aandacht besteed, in deze schijnbare objectiviteit aan de besproken geneeskundige vergezichten separate kansen biedend om in de medische gedachtengang als gemeengoed te worden geïntegreerd. Zeker niet alles, wat Friedrich neerschreef, zal steekhoudend blijken en nog minder zal in de praktijk van de gemiddelde arts beklijven. Laat het echter eens gezegd zijn, spelenderwijs, om er gedachten over te hebben en deze uit te wisselen. Alleen daarom al is deze uitgave lofwaardig en het boek een kostbaar bezit.

J.J.C. Marlet, zenuwarts

Scherer, A. en R. en J. Dorneich, Ehe und Familie (Wörterbuch der Politik, 7). - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1956, X-295 kol., D.M. 9.80.

In Herder's Wörterbuch der Politik - waarvan het overbodig is hier eens te meer de verdienste aan te tonen - mocht natuurlijk een aflevering over huwelijks- en familievraagstukken niet ontbreken. De 29 artikels welke deze aflevering bevat, kunnen onder vier hoofden worden ingedeeld. Om te beginnen wordt, op een tamelijk filosofische wijze, aan het wezen en de zin van het huwelijks- en familieleven herinnerd. Hierna volgt een reeks artikels waarin theologisch gehandeld wordt over het huwelijk als sacrament en over de christelijke verplichtingen van de huwelijke staat. Onmiddellijk hierbij aansluitend wordt de positieve kerkelijke wetgeving omtrent het huwelijk zeer helder uiteengezet. Drie studies worden verder besteed aan een sociografische inventarisopname van huwelijk en familie, waarbij meer speciaal aandacht wordt gewijd aan de situatie der vluchtelingenfamilies en aan de statistieken der echtscheiding in Duitsland. De 17 overblijvende artikels handelen over de bestaande maatregelen en inrichtingen ter bevordering van familie en familieleven o.m. over adviesraden, familiezorg, gezinsvoogdij, internationale familiale beweging, familiepolitiek, kinderbijslagen, familie en belastingspolitiek, kroostrijke gezinnen, woningbouwpolitiek, enz. Het geheel vormt een uitzonderlijk rijke bron van principiële, feitelijke en statistische gegevens, waarvan iedereen die op een of andere manier met de hier behandelde problemen te doen heeft, graag gebruik zal maken.

L. Vander Kerken

Ooievaarserie. Salomons, Annie, Heilige Stenen en andere verhalen.
Gelder, Dr. H.A. Enno van, Michel-Angelo, verbeelder van christelijk humanisme.
Hellinga, Dr. W.G., Het Hart op de tong. Negentig brieven 1571-1957. Bakker/Daamen, Den Haag, 1957, per deel f 1.45.

Annie Salomons biedt ons hier een dertiental boeiende of aardige verhalen, Dr. van Gelder vertelt over Michel-Angelo onder het aspect van zijn humanisme en Dr. Hellinga verzamelt een negentigtal brieven van bekende figuren uit de Nederlandse geschiedenis.

R.S.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • P. Grootens

  • Albert Deblaere

  • L. Vander Kerken

  • R. Hostie

  • Pieter Frans Fransen

  • J. van Heugten

  • W. Peters

  • Joh. Heesterbeek

  • Geert Bekaert

  • C. de Groot

  • Michiel Dierickx

  • Mark Grammens

  • Alph. van Kol

  • Gerard Wijdeveld

  • F. De Raedemaeker

  • J. du Bois

  • G. Cornelissen

  • J. Vanneste

  • J. Sleijffers

  • J. Claes

  • C. Minderop

  • J. Van de Ven