Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 14 (1960-1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 14
Afbeelding van Streven. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (19.92 MB)

Scans (197.54 MB)

ebook (19.59 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 14

(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1033]
[p. 1033]

[1961, nummer 11-12]

Hoger Onderwijs in België

HET probleem van het Hoger Onderwijs in België staat op dit ogenblik in het brandpunt van de belangstelling. Allerhande ideologische, politieke en regionale groepen - waaronder de bestaande academische instellingen niet de minst belangrijke zijn - halen voor hun verschillende standpunten de meest uiteenlopende argumenten aan, gaande van ingewikkelde statistische berekeningen tot gepassioneerde betogingen. Zo veel beweging is er ten slotte dan toch verwekt, dat de zaak voor het parlement kan komen, maar dit is nog geen garantie voor de veronderstelling dat alle partijen nu ook werkelijk op de hoogte zouden zijn van de ware toedracht en de werkelijke inzet van het probleem. Een objectieve beoordeling dient inderdaad rekening te houden met een heel groot aantal zeer verschillende factoren. Als die niet tot een gezonde synthese kunnen gebracht worden, dreigt het debat in het onoverzichtelijke te verzanden en gebeurt er niets, of neemt men zijn toevlucht tot onberedeneerde oplossingen.

Overal in de Westerse wereld ontmoeten twee sociale processen elkaar: de geleidelijke democratisering van het secundair en het hoger onderwijs enerzijds, en aan de andere kant de toenemende behoefte aan academisch geschoolde krachten in de steeds complexer wordende sectoren van techniek, wetenschap en administratie. In vele landen geven deze complementaire fenomenen aanleiding tot een snelle uitbreiding van de bestaande universiteiten en tot het stichten van een aantal nieuwe instellingen voor Hoger Onderwijs. In België zijn de problemen welke hierdoor gesteld worden, om historische en sociologische redenen, weer heel bijzonder gekleurd: iedere vorm van uitbreiding of spreiding van het Hoger Onderwijs dient rekening te houden met de behoeften zowel van het Vlaamse (respectievelijk het Waalse) als van het katholieke (respectievelijk het vrijzinnige) volksdeel van dit land. En om meteen te zeggen wat ieder duidelijk moet zijn: de Vlamingen hebben méér behoefte aan uitgebreide studiemogelijkheden dan de Walen, de katholieken méér dan de vrijzinnigen.

Een Vlaams sociaal probleem

De achterstand van de Vlaamse gemeenschap is voldoende bekend. Terwijl Prof. L. Coetsier in het leger 62% Nederlandstalige recruten telt (1959-60), bedroeg het aantal Nederlandstalige hoogstudenten in 1960-61 slechts 42,10%. Wel is er een tendens waar te nemen naar een meer evenwichtige verhouding tussen de verschillende provincies. In 1959-60 waren er in West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Antwerpen tussen 5,7 en 5,3 eerstejaarsstudenten op 100 achttienjarigen,

[pagina 1034]
[p. 1034]

net zoals in Namen en Henegouwen; Luxemburg lag nog iets hoger (6,6); Limburg, dat in de laatste jaren nochtans de sterkste stijging vertoonde, bleef nog ver achter (4,2). Alleen Brabant (11,6) en Luik (8,0) lagen ver boven het landsgemiddelde (6,9). Weldra zal er dus nog slechts een verschil zijn tussen Brabant en Luik enerzijds en de rest van het land anderzijds. Oppervlakkig gezien verloopt een zekere democratisering dus veel vlotter dan zelfs de meest optimistische verwachtingen konden voorzien. Sommigen hebben hieruit reeds geconcludeerd dat het voornaamste argument voor een verdere spreiding van het H.O. daarmee vervallen is. Dit is evenwel voorbarig.

Juist deze gunstige ontwikkeling stelt enorme problemen van resorptie in het vooruitzicht en deze zullen zich het scherpst laten voelen in Vlaanderen. Bovendien vergist men zich als men meent dat de democratisering van het Hoger Onderwijs voltooid is met de numerieke toename van het aantal inschrijvingen aan de bestaande universiteiten. De achterstand van de lagere inkomensgroepen in de deelname aan de hogere studies blijft nog steeds voortduren. Zoals een recente publikatie van de Leuvense Universitaire Werkgemeenschap duidelijk aantoont, wordt deze achterstand in Vlaanderen bovendien nog verzwaard door een hogere gezinslast. Een ander aspect van de onvoltooide democratisering is nog belangrijker: mét de geweldige aangroei van de studentenbevolking nemen ook de moeilijkheden toe van integratie in het universitair milieu. Wil men het academisch peil niet verlagen - wat om geen enkel motief mag gebeuren - dan moet deze integratie van bekwame studenten met geëigende middelen verzekerd worden. Beurzen volstaan hier niet meer; indien de financiële hulp niet gepaard gaat met een supplementaire cultuurvoorziening, dan blijven de meeste van deze studenten gedurende hun gehete universitaire opleiding achtergesteld. Al deze overwegingen pleiten voor een meer evenwichtige geografische spreiding van de studiemogelijkheden in Vlaanderen.

Een katholiek probleem

In de tweede plaats dient bij de democratisering van het Hoger Onderwijs de feitelijke keuzevrijheid gewaarborgd te blijven. Men mag niet uit het oog verliezen - zoals sommigen moedwillig schijnen te doen - dat het probleem van de uitbreiding van het Hoger Onderwijs in België vóór alles de katholieke Universiteit van Leuven betreft, en dan ook weer hoofdzakelijk de Vlaamse bevolking van Leuven. Een en ander blijkt duidelijk uit onderstaande tabel, waarin berekeningen van Dr. Wieërs en anderen over de evolutie van de universitaire bevolking tussen 1950 en 1959 zijn verwerkt:

[pagina 1035]
[p. 1035]

Toename-index van de universitaire bevolking (index 100 = 1950-51)

totaal België
142,3
totaal Leuven
157,4
totaal Franstaligen
132
totaal Nederlandstaligen
167
totaal Nederl. buiten Leuven
156,2
totaal Nederl. in Leuven
172,4

De index-toename van de studenten uit Antwerpen, West-Vlaanderen en Limburg die in Leuven studeren, is groter dan die der totale universitaire bevolking in deze provincies. Van de minimaal geraamde 25.000 hoogstudenten die er in 1970 méér zullen zijn, gaan er naar alle waarschijnlijkheid ten minste 50% naar Leuven.

Men kan het probleem van de katholieke deelname aan het Hoger Onderwijs ook anders stellen. Als er in 1959-60 niet minder dan 65,39% van de Belgische schooljeugd in het laatste jaar van de humaniora katholiek onderwijs volgde, hoe komt het dan dat Leuven, samen met St. Louis (Brussel) en Notre Dame de la Paix (Namen) slechts 48% van de Belgische universitaire bevolking telde? Wijst dit er niet op dat de keuze-vrijheid voor de katholieken te klein is en dat vele katholieke jongelui naar niet-katholieke universiteiten gaan? De Vrije Universiteit van Brussel is voor katholieken echter onaanvaardbaar, alle plechtige verklaringen van ‘verdraagzaamheid’ ten spijt. En als men zich realiseert welke richting de ‘neutraliteit’ van het officieel onderwijs van hoog tot laag de laatste tijd dreigt uit te gaan, moet men zich op levensbeschouwelijk gebied ook over de Rijksuniversiteiten niet te veel illusies maken. Afgezien nog van de werkelijk anti-katholieke geest waarin sommigen de organisatie van het Rijksonderwijs (benoemingen enz.) trachten te leiden, zullen gelovigen op vele gebieden van de geesteswetenschappen nooit vrede kunnen nemen met een neutraliteit zoals die in België al te vaak verstaan wordt, een neutraliteit die in feite positief kiest voor een bepaalde ideologie. Een schoolstrijd op het plan van het Hoger Onderwijs kan ons waarachtig wel bespaard blijven, maar dan moeten bij een eventuele uitbreiding van de Rijksinstellingen aan de katholieken in dit land van meet af aan en institutioneel de nodige ruimte en leefbaarheid gegeven worden om in die instellingen zelf een onderwijs te genieten dat volkomen overeenstemt met hun heiligste overtuigingen.

Oplossingen

Elk voorstel tot uitbreiding of spreiding van het Hoger Onderwijs

[pagina 1036]
[p. 1036]

zal zowel met deze regionale en sociale als met deze ideologische aspecten rekening moeten houden. Het Verslag over de aanwas van de studentenbevolking en de terugslag hiervan op de uitbreiding en localisering van de instellingen van Hoger Onderwijs, dat in mei 1961 voor de Regering werd opgesteld door het Bureau van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid, doet dit niet voldoende. Naast enkele behartigenswaardige beschouwingen geeft het ook een aantal a-apriori-opvattingen ten beste, die vaak op wetenschappelijk onvolledig materiaal steunen of als loutere affirmaties worden geformuleerd. We kunnen er voorlopig niet in detail op ingaan. We volstaan hier met de vermelding dat dit rapport uitsluitend de ‘hergroepering’ voorziet van een aantal officiële instellingen te Antwerpen en te Bergen, met volkomen negatie van de minstens evenwaardige katholieke instellingen welke in beide steden bestaan; in Antwerpen zouden de Rijksinstellingen geleidelijk kunnen evolueren tot een Rijksuniversiteit; inplanting van H.O. in het Vlaamse land wordt volledig over het hoofd gezien.

Antwerpen zelf stelt explicieter eisen. De Metropool kan het recht hebben, een eigen universiteit te vragen. Als dit echter zonder meer een Rijksinstelling wordt die zich schikt naar de tendensen welke in het ‘officiële’ onderwijs merkbaar worden, vrezen wij dat men niet voldoende rekening houdt met het ideologisch karakter van het probleem. De felste voorstanders van dit project verwaarlozen bovendien de belangen van de provincies West-Vlaanderen en Limburg, en men kan zich afvragen of dit wel anders kan van het ogenblik af dat men in Antwerpen een volledige universiteit wil.

Tegenover deze plannen, die hoofdzakelijk, zo al niet uitsluitend, bepaald zijn door de behoeften van Antwerpen en door de equatie uitbreiding Hoger Onderwijs = uitbreiding Rijksonderwijs, zijn er andere, rechtvaardiger en tevens realistischer oplossingen mogelijk. Wij beperken ons hier tot het Vlaamse land, niet omdat de Waalse behoeften ons koud laten, maar ten eerste omdat het hier toch hoofdzakelijk om een Vlaams probleem gaat, en ten tweede omdat, in het perspectief van de culturele autonomie die er vroeg of laat toch zal komen, eigen oplossingen voor elk der landstreken in een nabije toekomst dringend noodzakelijk en ook mogelijk worden.

Door provinciale universitaire candidaturen in Hasselt kan men voorzien in de meest dringende behoeften van de provincie Limburg. Gezien het overwegend katholiek karakter zowel van de bevolking als van het secundair onderwijs in deze provincie en gezien het meer beperkt recruteringsgebied kan men, om aan de volkomen rechtmatige wensen van de andersdenkende minderheid te voldoen, hier vol-

[pagina 1037]
[p. 1037]

staan met een splitsing in ‘katholieke’ en ‘neutrale’ cursussen voor de filosofie, eventueel de geschiedenis en enkele andere leervakken van de geesteswetenschappen. Deze vakken vergen overigens slechts een minimum aan investeringen. Een gelijksoortige oplossing zou, mits overleg met de belanghebbende instanties, allicht ook mogelijk zijn voor Brugge en West-Vlaanderen. Antwerpen daarentegen zou een complex van volledig dubbele, evenwaardige candidaturen kunnen krijgen. Er zijn hier voldoende studenten om een ruime recrutering te verzekeren voor de twee ideologische groepen. Aldus zou men rekening houden met de confessionele verscheidenheid, hetgeen juist op het niveau van de candidaturen uiterst belangrijk is. Wanneer de activiteit van deze eerste jaren vlot verloopt, kan men, indien dit gewenst en mogelijk is, deze aanvullen met de normale superstructuur van de licenties en doctoraten. Deze superstructuur zou dan door een gemengde beheerraad en een b.v. jaarlijks wisselende rector beheerd kunnen worden. Aldus zou institutioneel de verzuiling en tevens een financieel onverantwoorde splitsing van de meest kostbare afdelingen van de nieuwe universiteit vermeden worden.

Buiten de gewone eisen van de verdelende rechtvaardigheid brengt deze oplossing geen abnormale financiële lasten met zich mee. De Polytechnische Hogeschool van Bergen, die toch een provinciale instelling is, wordt praktisch volledig onderhouden door Staatssubsidie; voor de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam neemt de Staat, evenals voor de bijzondere universiteiten, 95% der uitgaven op zich: een soortgelijk regime moet ook voor de nieuwe instellingen in Vlaanderen mogelijk zijn. Evenmin stelt het vinden van professoren onoplosbare problemen: indien het peil van het onderwijs aan de bestaande universiteiten in de voorbije tien jaar niet gedaald is - en er is geen enkele reden om dit aan te nemen - dan moeten naar verhouding even veel professoren per student kunnen afgeleverd worden als vroeger. In ieder geval moet erover gewaakt worden dat de nieuwe instellingen niet gewoon tweederangs-filialen worden van de bestaande universiteiten. Voor de Antwerpse academische instelling, die mettertijd uit kan groeien tot een volledige (men kan zich zelfs afvragen: waarom niet op een totaal nieuwe leest geschoeide) universiteit, is dit zonder meer duidelijk. Maar het geldt even zeer voor de provinciale candidaturen in Limburg en West-Vlaanderen. De herstructurering van ons Hoger Onderwijs vraagt niet alteen een bredere spreiding van de studiemogelijkheden, doch voor alles een nieuwe aanpak van wat voor de begaafde jongeren van dit land een ware universitas magistrorum et scolarium kan worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken