Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 15 (1961-1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 15
Afbeelding van Streven. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (17.90 MB)

Scans (94.01 MB)

ebook (17.16 MB)

XML (3.99 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 15

(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 97]
[p. 97]

[1961, nummer 2]

Sociaal Christendom in een sociale wereld

Uit een rede van Prof. Dr. R.C. Kwant

DE termen ‘dialectiek’ en ‘wisselwerking’ behoren tot de meest gangbare termen van het hedendaagse wetenschappelijke denken. Dit is een aanwijzing dat wij de werkelijkheid op een nieuwe manier hebben leren benaderen. Vroeger was de westerse mens gewend op een lineaire wijze te denken: hij was geneigd te zoeken naar één enkele, alles bepalende factor, en vandaaruit alles te benaderen. Markante voorbeelden hiervan treffen wij aan in de doctrines van Marx en Freud; Marx zocht de gehele werkelijkheid te verklaren vanuit de economische infrastructuur en Freud wilde de gehele mens vanuit de libido begrijpen. Wij weten nu dat wij zelden of nooit, op welk gebied van de wereld dan ook, een absoluut verklaringsbeginsel vinden en zoeken veeleer licht in de onderlinge wisselwerking of in de dialectische verhouding van de verschillende factoren die tezamen bijdragen tot de gestalte van een bepaalde werkelijkheid.

Hetzelfde geldt voor de verhouding die bestaat tussen Christendom en wereld. Men heeft vroeger wel gemeend dat het licht van één kant zou schijnen, dat het woord van Christus de wereld zou doorlichten, en dat de innerlijke ontwikkeling van de menselijke wereld niet zou kunnen bijdragen tot een beter begrip van Christus' boodschap. Ook op dit punt moeten wij onze mening herzien. Ik wil natuurlijk niet beweren dat God, de Absolute, iets zou kunnen leren dank zij de ontwikkeling die plaats vindt in onze menselijke wereld. Zulks zou een godslastering zijn. Maar bij ons verstaan van Gods woord, bij onze interpretatie van Christus' boodschap worden wij wel degelijk geholpen door het licht dat schijnt binnen onze menselijke wereld. Zeker, wij moeten de wereld beoordelen in het licht van Christus' woord, maar ook zullen wij de draagwijdte van het woord van de Heer vaak beter kunnen begrijpen dank zij de ontwikkeling die plaats vindt in onze menselijke wereld. Dit is dan geen verrijking van Christus' woord, maar wel een verrijking van ons begrip daarvan.

Ik ben de mening toegedaan dat de uitgroei van het sociale karakter van onze menselijke wereld ertoe bijdraagt dat onze ogen open gaan voor het sociale karakter van Christus' leer. Nogmaals, Christus' leer wordt niet sociaal doordat wij steeds meer gaan leven in een sociale

[pagina 98]
[p. 98]

wereld, maar wij begrijpen het sociale karakter van het Evangelie beter omdat wij steeds meer gaan leven in een sociale wereld. Teneinde dit waar te maken moet ik eerst toelichten dat wij steeds meer gaan leven in een sociale wereld, en vervolgens laten zien dat dit feit ons helpt om de sociale betekenis van het Evangelie op een meer diepgaande wijze te beseffen.

Wij gaan steeds meer leven in een sociale wereld. Wij, mensen, leven niet slechts in, maar ook van de wereld. Of wij eten of drinken, arbeiden of ons ontspannen, kijken of denken, altijd wordt ons bestaan door de wereld gevoed. Iedere nieuwe bestaansverwerkelijking is voor de mens een nieuwe wisselwerking met de wereld. Maar wij moeten de wereld waarvan wij leven, zelf maken. Wij leven van de vermenselijkte wereld, en deze brengen wij zelf voort. In deze zin mogen wij zeggen dat de mens een zelfontwerp is, en dat hij zichzelf verwerkelijkt door zich een menselijke wereld te maken.

Welnu, de vermenselijkte wereld waarvan wij, moderne mensen, bestaan, draagt in hoge mate een sociaal karakter, d.w.z. de dingen van onze vermenselijkte wereld zijn geworden tot het belang van vele mensen.

Het pad dat twee boerderijen verbindt, is een belang voor twee gezinnen, maar onze moderne autowegen zijn door hun structuur zelf het belang van talloze weggebruikers. De vroegere werktuigen waren belangrijk voor de individuele mens die ze hanteerde en voor de weinigen die van zijn arbeid moesten leven; de moderne produktiemiddelen zijn vaak een levensbelang voor grote bevolkingsgroepen. Vroeger werden de huizen verlicht door een kaars of door een olielamp; onze woningen zijn aangesloten op een elektrisch netwerk dat geworden is tot het belang van een gehele streek. Wij zijn met velen tezamen afhankelijk van gigantische energiebronnen. Onze dagbladen en onze zendstations voor radio en televisie zijn door hun aard zelf het belang van tallozen. Dit zijn slechts voorbeelden, maar zij illustreren een algemene waarheid, dat nl. de dingen van onze vermenselijkte wereld door hun structuur zelf aan enkelingen ontgroeid zijn. Het geldt in sommige gevallen zelfs voor het meest intieme dat wij bezitten, nl. voor de woning; de losstaande woning is bestemd voor één gezin, maar onze flats zijn een belang voor de vele gezinnen die erin wonen.

Wij zijn voor de voorziening in onze behoeften veelal aangewezen op gigantische voorzieningssystemen. Men heeft dit wel eens betreurd en dacht met heimwee terug aan de kleine groepen die self-supporting waren. Maar dan vergeet men, dat dank zij onze moderne levenswijze een hoger niveau van behoeftenbevrediging mogelijk is geworden en

[pagina 99]
[p. 99]

dat stoffelijke waarden die vroeger slechts binnen het bereik van kleine groeperingen waren gelegen, nu bereikbaar zijn voor allen. Maar onze gigantische voorzieningssystemen die de hogere en meer algemene behoeftenbevrediging mogelijk maken, zijn weer opnieuw door hun structuur zelf van sociale aard.

Wellicht is het nuttig dat ik nader de formule verduidelijk dat de dingen van onze vermenselijkte wereld door hun structuur zelf sociaal zijn. Ik bedoel daarmede dat deze dingen door hun innerlijke aard, door hun functie die er als het ware in staat geschreven, het belang van velen zijn. Zij kunnen beheerd worden door één persoon of door een kleine groep van personen, die er hun levensonderhoud mede verdienen. Maar hun bestaan, hun functioneren, hun bloei is het belang van velen. Om een voorbeeld te noemen: het complex Philips-fabrieken te Eindhoven is het eigendom van de aandeelhouders en het wordt beheerd door de raad van bestuur. Maar het is een belang voor de gehele stad Eindhoven, en tot op zekere hoogte voor het gehele land. Indien deze fabrieken gesloten zouden worden, zou de stad Eindhoven in zijn bestaan bedreigd worden. Dit is slechts een voorbeeld dat de algemene waarheid illustreert dat de belangen door hun structuur zelf gemeenschappelijk worden.

De voorafgaande analyse leidt tot een belangrijke conclusie: datgene wat door zijn structuur een gemeenschappelijk belang is, moet ook als een gemeenschappelijk belang verzorgd, beheerd en behartigd worden. Hier stuiten wij op een grote moeilijkheid: alle belangen worden, hoezeer zij ook door hun structuur gemeenschappelijk zijn, behartigd door individuele personen; en zelfs wanneer zij door een groep van personen behartigd worden, moet deze groep toch door één persoon geleid worden. In zijn boek Critique de la Raison Dialectique spreekt Sartre over de ‘indépassabilité de l'individu organique’. Hij bedoelt daarmede dat alle menselijk denken en handelen uiteindelijk plaats vindt door de afzonderlijke persoon. Een volk kan, als geheel, geen fabriek leiden, geen produktie ontwerpen, geen buitenlandse politiek voeren. Alle taken moeten worden toevertrouwd aan personen. Dit houdt in dat het gemeenschappelijke belang toch ook weer wordt tot het eigen belang van een afzonderlijke persoon, want deze moet van zijn werk leven met al de zijnen. Het algemene belang wordt tot zijn werkterrein waaraan hij zijn levensonderhoud verdient. Daarmede is de mogelijkheid gegeven dat de afzonderlijke persoon het gemeenschappelijke belang misbruikt tot eigen voordeel. Dit was het grote euvel van het kapitalistische regime van de vorige eeuw: het individu maakte op onredelijke wijze het gemeenschappelijke belang tot zijn persoonlijk belang, of, om het

[pagina 100]
[p. 100]

anders te zeggen: hij behartigde het gemeenschappelijke belang niet juist als gemeenschappelijk.

Het Marxisme biedt ons een zeer abstracte oplossing voor dit probleem die in werkelijkheid geen oplossing is. Zijn grondstelling luidt immers als volgt: datgene wat door zijn structuur een gemeenschappelijk belang is, moet ook eigendom van de gemeenschap zijn. Dit is echter een abstracte oplossing, want wanneer de belangen moeten worden behartigd, moeten zij toch weer aan afzonderlijke personen worden toevertrouwd, die dan zelf moeten leven van de behartiging van gemeenschappelijke belangen. En daarmede keert het gehele probleem weer terug. Sartre's stelling van de ‘indépassabilité de l'individu organique’ maakt het abstracte en onwerkelijke karakter van de Marxistische oplossing op afdoende wijze duidelijk.

Het wil mij voorkomen dat er uiteindelijk maar één oplossing is, nl. de sociale geesteshouding van de afzonderlijke personen die de gemeenschappelijke belangen behartigen. Zeker, deze personen mogen en moeten in de gemeenschappelijke belangen hun eigen belang zien, want zij moeten van de behartiging ervan zelf leven. Maar zij moeten erkennen dat het door hen behartigde belang naar zijn structuur gemeenschappelijk is en dat het ook als zodanig behartigd moet worden. Dit is geen eis tot edelmoedigheid, maar slechts de eis, dat men de ware aard van de dingen erkent en respecteert.

Men zou kunnen opwerpen dat de vestiging van een sociale structuur van groot belang is en ons op weg helpt naar een oplossing. Hierin schuilt een zekere waarheid, en een geesteshouding zonder een structuur is onbestaanbaar. Maar anderzijds betekent een structuur zonder geesteshouding ook niets. Immers, iedere structuur kan door personen misbruikt worden tot eigen voordeel. Stel dat men een strikt communistische structuur vestigt, maar dat de geesteshouding van de afzonderlijke personen individualistisch is. Dan zullen alle taken verkeerd worden uitgevoerd en dan worden de gemeenschappelijke belangen weer op onredelijke wijze omgebogen tot het exclusieve eigenbelang van personen.

Onze sociale wereld postuleert een sociale geesteshouding, en wanneer wij deze niet zullen kunnen opbrengen, wordt onze wereld tot een hel. De allerbeste sociale wetgeving zal niets uithalen. Wij moeten zelf gaan leven, denken en voelen op het niveau van de wereld die wij hebben gemaakt. Wij moeten ertoe bereid zijn, het belang dat ons is toevertrouwd, mede als gemeenschappelijk te erkennen, en daaruit alle consequenties te trekken, en wij moeten zulks niet aanvoelen als een bewonderenswaardige edelmoedigheid, maar als een plicht die volko-

[pagina 101]
[p. 101]

men in overeenstemming is met de aard van de dingen. Helaas wordt zulk een sociale geesteshouding niet gegarandeerd, noch door een sociale structuur, noch door een optimale wetgeving. Zij is en blijft de vrije opname en verwerking van een gegeven situatie.

Wanneer wij in het licht van deze problemen het Evangelie lezen en herlezen, dan wordt zijn betekenis ons op een nieuwe wijze duidelijk. Ik bedoel niet dat wij er iets in gaan leggen dat er niet van meet af aan in besloten zou liggen, doch veeleer dat wij zijn betekenis en draagwijdte voor onze tijd gaan beseffen. De grondwet van het Evangelie is het gebod van de liefde, en de liefde is een fundamentele bereidheid van binnen uit om de andere mens te doen zijn.

Liefde is openheid naar en toewending tot de andere mens, waardoor wij er op uit zijn, zijn bestaan te bevorderen. Bemin de naaste gelijk Uzelf; dit betekent: wees erop uit, andermans bestaan te bevorderen zoals je je eigen bestaan bevordert. Wees evenzeer bekommerd om andermans bestaan als je bent om je eigen bestaan.

Wij, mensen, zijn existenties, en aan onszelf kleeft altijd een stuk wereld vast. Wij zijn niet werkelijk bekommerd om andermans bestaan, wanneer wij het stuk wereld dat aan ons vastkleeft, niet beschikbaar stellen voor anderen. De openheid die door het Evangelie vereist wordt, betreft niet slechts onze geest, onze woorden, onze innerlijke gevoelens, maar ook het stuk wereld dat wij mogen beheren. De mens moet niet slechts zijn zgn. innerlijk beschikbaar stellen, maar ook zijn uitwendigheid. Het Evangelie vraagt van de mens dat hij zijn goederen met anderen deelt; de bergrede gebruikt hier formules die zeer radicaal klinken. Ook de brieven van de Apostelen zijn in dezen volkomen duidelijk: wie overvloed heeft en het kan aanzien dat zijn broeder gebrek lijdt, leeft niet overeenkomstig de wet van Christus. Men kan niet het stuk wereld waarover men beschikt, afsluiten voor anderen en toch in liefde leven.

Er moet natuurlijk ordening, en dus afbakening zijn in het sociale leven. Iedere persoon leidt zijn eigen leven en moet dus aanspraak kunnen maken op een stukje wereld. Het recht is onontbeerlijk, en zelfs in de meest communistische maatschappij moet aan een gezin woonruimte worden toegewezen die van dat bepaalde gezin is, en niet van ieder ander. De leer van de Evangelische openheid houdt geen ontkenning in van het eigendomsrecht. Maar wanneer aan een bepaalde persoon het beschikkingsrecht wordt toegewezen over een stuk wereld, blijven twee fundamentele vragen nog volkomen open. Vooreerst de vraag of datgene wat het eigendom, en dus het belang van een bepaalde persoon is, door zijn structuur zelf ook niet naar andere personen verwijst, en

[pagina 102]
[p. 102]

dus ook niet hun belang is. Een bepaalde persoon moge de eigenaar zijn van een fabriekscomplex, dit is uit de aard van de zaak tevens een belang voor de arbeiders die er ook van moeten leven.

Op de tweede plaats blijft de vraag open hoe de persoon in feite over zijn eigendom zal beschikken, en dan gaat de liefde wezenlijk meespreken. De erkenning van het eigendomsrecht houdt geenszins in dat iemand onder alle opzichten gewettigd is, het stukje wereld dat hij het zijne mag noemen, volkomen voor anderen af te sluiten. Wij hebben in het verleden recht en liefde niet slechts onderscheiden, doch ook vaak gescheiden. Wij lieten ons bij de organisatie van het economische leven en van het arbeidsbestel leiden door het recht, terwijl wij de liefde reserveerden voor een eventuele zondagse collecte. Tijdens de werkdagen leefden wij, en helaas soms met een gerust geweten, in de geslotenheid van het recht, terwijl wij op de zondag nog wat plaats lieten voor de openheid van de liefde, en dan nog maar zeer gedeeltelijk. Uit deze situatie is in het verleden een grote verbittering ontstaan, en helaas ook een groot wantrouwen ten aanzien van de effectiviteit van het Christendom. Uit deze verbittering is het communisme geboren, een wrange vrucht van onze eigen fouten.

Wij zijn ons van deze fouten gaandeweg bewust geworden; de drie grote pauselijke encyclieken over het sociaal-economische leven zijn mijlpalen in deze bewustwording. Onze ogen zijn opengegaan voor het sociale karakter van de vermenselijkte wereld waarin en waarvan wij leven. Wij begrijpen dat de structuur van onze wereld van ons vraagt dat wij leven in openheid naar elkaar, over de grenzen van landen en werelddelen heen; wij stellen immers het probleem van ontwikkelingsgebieden in onze wereld. Maar met verbijstering constateren wij tevens dat wij eigenlijk niet iets nieuws zien. Immers, de taak die wij ons gaan stellen, werd ons eigenlijk reeds opgelegd door het Evangelie. Maar wij hebben een wonderlijk vermogen om de radicale eisen van het Evangelie in verengende betekenis te interpreteren en wij hebben geleefd in de illusie dat wij door bepaalde marginale daden zouden voldoen aan een eis die het gehele leven omspant. De ontwikkeling die ik zojuist summier heb aangeduid, heeft ons vrij gemaakt van zulke verengende interpretaties. Dank zij de dialectiek tussen Evangelie en de wereld komt het licht van het Evangelie beter tot zijn recht en verstaan wij beter wat het eigenlijk inhoudt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken