Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |
Streven
| |
[pagina 579]
| |
Minder arbeid, meer werk?
| |
[pagina 580]
| |
(moeite, last) en travail (tripalium, foltertuig) fysisch niet meer op, het werk dat nog te verkrijgen is (werkgevers en werknemers) wordt met de dag meer: economisch zogenaamd onvermijdelijke, technisch onontbeerlijke, sociaal genoodzaakte, maatschappelijk afgedwongen, zijn wetmatigheid van buitenuit (heteronoom) aan de individuen opdringende arbeid. Wie zonder zo'n arbeid valt, valt zonder werk. En wie zonder werk valt, wordt beroofd van wat hij onder meer broodnodig heeft om zin aan zijn leven te geven. En toch, als de automatisering voortschrijdt, als de technologische produktie van goederen en diensten rendabeler, in de zin van winstgevender wordt, als de monetaire meerwaarden door een billijker sociale politiek overgeheveld worden naar de zogenaamd niet-produktieve sectoren en de niet meer in het produktieproces betrokken werklozen (het ideaal van de verzorgingsstaat? loskoppeling van arbeid en inkomen?), als m.a.w. persoonlijke vrije tijdsbesteding voor een groot gedeelte van de bevolking financieel mogelijk wordt gemaakt, gaan we dan geen rooskleurige toekomst tegemoet? We zien grotendeels af van ons recht op arbeid, en meteen ook van ons recht op werk. Leve de vrije tijd! In dat geval zou de huidige economische crisis geen cultuurcrisis zijn, een teken aan de wand dat er met onze Westerse (of Noordse) beschaving iets triestigs aan de gang is. Het zou slechts een tijdelijk dramatische, maar uiteindelijk hoopvolle zwangerschap zijn: er wordt dank zij de technologisch-industriële ontwikkeling een nieuw type van cultuur geboren dat we vertrouwvol tegemoet kunnen zien. Dit is een voorstelling van zaken die, paradoxalerwijze, zowel door marxisten als door liberalen wordt gehuldigd. | |
Marx ging niet ver genoegMarx kwam met zijn liberale tegenhangers hierin overeen, dat hij van de ongebreidelde ontwikkeling van de produktiekrachten, met name van het technisch potentieel, alle heil voor de toekomst verwachtte, mits de opbrengst van de produktie maar in handen van de geassocieerde meerderheid van de arbeiders kwam. In dit laatste punt verschilde hij natuurlijk wel van zijn liberale tegenhangers. Die willen nog altijd van geen ‘geassocieerde arbeiders’ of economische democratie weten. In hun ogen zal de ‘Onzichtbare Hand’ de vrije markt-economie vanzelf - dank zij desnoods enkele grenscorrecties - in het belang van allen doen evoluerenGa naar voetnoot1. Het on- | |
[pagina 581]
| |
derscheid is niet zo groot. Tenslotte komt het hierop neer dat Marx - in tegenstelling tot de liberalen - wel de produktieverhoudingen, de eigendoms- en machtsverhoudingen wilde revolutioneren, maar - volledig in overeenstemming met zijn liberale tegenhangers - nooit getwijfeld heeft aan de wenselijkheid en vruchtbaarheid van een zo groot mogelijke ontwikkeling van de produktiekrachten, in het bijzonder van het technisch potentieel. Hij zag wel in dat de ongebreidelde ontwikkeling van het technisch potentieel, de niet te stuiten en volgens hem toe te juichen automatisering de dood van de menselijke arbeid zou betekenen (hij gebruikte zelf die uitdrukking), maar hij was zo naïef te geloven dat het volstond dat de arbeiders zich het technisch-industriële apparaat weder zouden toeëigenen, om die dode arbeid weer in levende te veranderen. De arbeiders zouden dan immers, ik citeer hem letterlijk, ophouden ondergeschikte schakels in het produktieproces te zijn, in plaats daarvan beheerders worden van het produktieproces, en - het belangrijkste van al - grotendeels buiten het produktieproces vrij en rijkelijk hun individualiteit kunnen ontplooienGa naar voetnoot2. Niet arbeid maar vrije tijd was dus ook voor Marx het ideaal? Hoe zit het dan met het zgn. arbeidsethos van Marx, met zijn definitie van de mens als arbeidend wezen, met zijn ophemeling van de arbeid als de werkzaamheid waardoor de mens zichzelf objectief in de natuur kan realiseren, tot zelfaffirmatie en ontplooiing kan komen? Hoe zit het dan met zijn kritiek op de vervreemding die tussen de mens en zijn arbeid is teweeggebracht? Waarom beschouwde hij die vervreemding als een fundamentele menselijke zelfvervreemding? En wordt die vervreemding ineens opgeheven als het produkt, ten slotte de ruilwaarde van de arbeid, aan de arbeiders-controle wordt onderworpen? Wat verandert er dan intrinsiek aan het tot vervreemde arbeid gereduceerde werk van de mensen? Ik geloof niet dat het mogelijk is de ambiguïteit van Marx' arbeidsfilosofie te ontwarrenGa naar voetnoot3. Enerzijds valt niet te loochenen dat o.a. in zijn Parijse manuscripten (Economie en filosofie), maar ook in sommige van zijn latere geschriften, een ‘arbeidsfilosofie’ te vinden is die een onderscheid fundeert tussen arbeid - zoals wij deze thans noodgedwongen opvatten - en werk zoals dat antropologisch veel positiever zou kunnen worden opgevat. Anderzijds valt nog moeilijker te loochenen dat hij in zijn kritiek op de arbeidsvervreemding halverwege is blijven steken. Hij is zelf de gevangene | |
[pagina 582]
| |
geworden van de modern-economische vernauwing die het begrip werk tot het begrip arbeid heeft ondergaan. Het is waar, hij heeft de loon-arbeid als een vervreemding of onteigening van de arbeid gehekeld. Maar wat hem als eigen werk voor ogen stond - als de automatisering eens volledig gerealiseerd zou zijn - was niet meer het werk dat hij, in het spoor van Hegel, in sommige van zijn geschriften had opgehemeld: een antropologisch begrip van werk als vrije zelfobjectivering en zelfcommunicatie. Het werd de arbeid waartoe het werk in de technologisch-industriële beschaving verworden was: een volledig vermaatschappelijkte, ruilwaren producerende activiteit. Het treurige bewijs daarvan is dat hij gewoon van een wedertoeëigening door de arbeiders van het produktie-apparaat en van een consumentenmaatschappij alle heil verwachtte. Daardoor zou opeens het rijk van de vrijheid, van de zelfbeschikking, van de onvervreemde arbeid, dus van de echte werkzaamheid mogelijk worden. Dat hij in zijn kritiek op het kapitalisme en in zijn prognose van een menselijke maatschappij halverwege is blijven steken, is o.m. te wijten aan het feit dat hij de premissen zelf van het liberale industrialisme en produktivisme nooit fundamenteel ter discussie heeft gesteld. Hoe zouden - alleen maar door de overname van de ‘eigendom’ over het intrinsiek heteronoom produktie-apparaat - alle mensen ineens kunnen ‘voortbrengen volgens hun capaciteiten en verbruiken volgens hun behoeften’? | |
De heteronomie van het huidige produktiesysteemVolgens Marx zelf zijn het niet de produktieverhoudingen die de produktiekrachten, maar de produktiekrachten die de produktie- of eigendomsverhoudingen conditioneren en misschien zelfs determineren. Dit betekent dat het produktiebestel zelf niet alleen de grenzen van de eigendom of de controle die erover kan worden uitgeoefend bepaalt, maar ook de aard van het werk dat erdoor genoodzaakt wordt én de aard van de behoeften die erdoor kunnen worden bevredigd. Wat de eigendom of de controle betreft: er wordt niet ipso facto democratischer over een uiterst complex, nationaal en internationaal geïntegreerd, maatschappelijk produktiemechanisme beschikt als het door een zogenaamd geassocieerd collectivum wordt beheerd. Dat weten hedendaagse marxisten ook. Zij denken daarom aan gedecentraliseerd zelfbeheer of | |
[pagina 583]
| |
gedecentraliseerde arbeiderscontrole. We kunnen een heel eind met hen in die richting denken en ijveren. Maar de kwestie waar het in onze werkloosheid om te doen is, wordt daarmee niet opgelost, ze wordt integendeel verdrongen of verdoezeld. Zolang het produktiebestel als zodanig, d.w.z. de vervreemde arbeid en de gemanipuleerde behoeften zelf niet aangepakt worden, verandert er niets wezenlijks. Meer arbeiderscontrole over het intrinsiek heteronoom blijvende produktiesysteem brengt ons geen stap dichter bij het ideaal van Marx ‘dat alle mensen zouden kunnen presteren volgens hun capaciteiten’ of dat ‘werken’ een autonome, vrije, psychisch en sociaal bevredigende bedrijvigheid zou worden. André Gorz, aan wiens Adieux au prolétariat. Au-delà du socialisme, in dit nummer een aparte bespreking wordt gewijd, schrijft m.i. terecht: ‘In elke complexe maatschappij zijn de aard, de uitvoeringswijzen en het voorwerp van de arbeid verregaand bepaald door noodzakelijkheden, waarop de individuen en de ploegen slechts een zwakke greep hebben. Ze kunnen er zeker in slagen “zelfbeheer te voeren” over de produktiewerkplaatsen, de arbeidsomstandigheden zelf te bepalen, het ontwerp van de machines en de omschrijving van de taken mede te bepalen. Maar deze blijven daarom in hun geheel niet minder van buitenaf bepaald door het maatschappelijke produktieproces, dat wil zeggen door de maatschappij in zoverre zij zelf een grote machine is. De arbeiderscontrole (ten onrechte betiteld als arbeiders “zelfbeheer”) bestaat er in werkelijkheid alleen in dat men zelf de uitvoeringswijzen bepaalt van wat van buitenaf bepaald wordt: de werkers verdelen zich en omschrijven hun taken binnen het kader van een arbeidsverdeling die tevoren op de schaal van de hele maatschappij is vastgesteld. Ze stellen niet zelf deze arbeidsverdeling vast noch de fabricagenormen voor bijvoorbeeld kogellagers. Zij kunnen het verminkende karakter van de arbeid uitbannen maar hem geen karakter van een persoonlijke schepping verlenen. We hebben hier te maken met een vervreemding die niet alleen inherent is aan de kapitalistische produktieverhoudingen, maar aan de vermaatschappelijking van het produktieproces zelf: aan het functioneren van een complexe samenleving. Deze vervreemding kan men in haar uitwerkingen verzachten, maar ze kan niet worden opgeheven. | |
[pagina 584]
| |
van de maatschappij evenals de teruggang van de loonarbeid en de ruilverhoudingen, gaan dus via het overwicht van de autonome activiteiten over de heteronome’Ga naar voetnoot4. Ook de bevrediging van de menselijke behoeften blijft illusoir zolang alleen maar de eigendomsverhoudingen veranderen en niet de produktiekrachten zelf. Het was ongetwijfeld Marx' droom dat aan de associatief wedertoegeëigende produktiemiddelen een andere bestemming zou worden gegeven: ze zouden niet meer met het oog op de winst van een minderheid maar met het oog op de behoeften van de meerderheid worden ontwikkeld. De vraag is echter of het überhaupt mogelijk is een produktiesysteem een andere bestemming te geven als men de innerlijke dynamiek ervan niet ter discussie stelt. Zolang het technologisch produktiemechanisme onderworpen blijft - en dat moet het, anders stort het ineen - aan de wetten van het produktivisme, de rendabiliteit, de efficiëntie, in één woord aan wat er rationeel noodzakelijk is voor de toename van de meerwaarde - blijven de behoeften die erdoor bevredigd kunnen worden, geprogrammeerde behoeften, om de eenvoudige reden dat zo'n ‘economische’ rationaliteit een voortdurend meer gestandaardiseerde produktie vereist. Zo'n produktie heeft gestandaardiseerde ‘behoeften’ nodig en zal die ook zelf, kan die ook zelf produceren en voortdurend handiger reproduceren. Wat zal er eigen zijn aan de behoeftenbevrediging, wat zal er eigen zijn aan het groter gedeelte vrije tijd dat ons misschien mogelijk zal worden gemaakt, zolang aan het monopolie van het heteronoom produktiemechanisme geen afbreuk wordt gedaan? Door het zgn. van eigenaar te doen veranderen, verandert men de eigen aard van dat mechanisme niet. Zolang economische democratie alleen maar geassocieerd beheer - nogmaals, gesteld dat dat reëel mogelijk zou wezen - van hetzelfde systeem betekent, blijven we veroordeeld tot hoofdzakelijk vervreemde arbeid, blijven onze behoeften heteronoom gemanipuleerde behoeften, zal ook de vrije tijd die we wellicht overvloediger zullen krijgen, hoofdzakelijk gecommercialiseerde, geprogrammeerde vrije tijd zijn. Ik geloof bijgevolg dat we evenmin bij Marx als bij de liberalen een bevredigend antwoord vinden op de vraag waar het met onze ‘hoog-ontwikkelde’ beschaving heen moet, willen wij het probleem van de werkloosheid oplossen. | |
[pagina 585]
| |
Meer autonoom werkIndrukwekkend is het groeiend aantal auteurs - economen, sociologen, filosofen, cultureel antropologen, historici - die in de laatste jaren, vanuit verschillende benaderingswijzen naar één fundamenteel nieuw grondinzicht convergerenGa naar voetnoot5. Men kan twisten over de termen die ze gebruiken of over de begrippen - b.v. ‘arbeid’ en ‘werk’ - die ik aanwend om hun ideeën te verwoorden, maar wat zij bedoelen, komt in grote trekken op het volgende neer. Er is geen menswaardige toekomst meer denkbaar, tenzij er tussen de drastisch verminderde vervreemde arbeid en de - laten we hopen - overvloediger vrije tijd, meer werk-gelegenheden tot stand komen in sociaal-economische gemeenschappen waarin vrije individuen autonomer hun leven en samenleven, ook hun dienst aan de maatschappij, kunnen ‘produceren’ en regelen. Náást het heteronome produktiemechanisme moet er een gedecentraliseerd, sociaal kleinschaliger, zelfs in grote mate gedesintegreerd produktieveld komen, dat meer economische autonomie, meer economische vrijheid, meer economische verantwoordelijkheid, in één woord, meer werk voor meer mensen mogelijk maaktGa naar voetnoot6. Dit is geen afwijzing van de heteronome groot-industrie als zodanig, wel een pleidooi voor de erkenning van de gewelddadige eenzijdigheid ervan, een pleidooi voor meer evenwicht tussen heteronome en autonome produktiemogelijkheden, en zelfs voor het stellen van de heteronome produktie in dienst van de autonome. Dat is de revolutie die we moeten nastreven. Dit is ook geen afwijzing van de technologie als zodanig of een pleidooi voor een terugkeer naar algemene ambachtelijkheid. Wat hier bedoeld wordt is juist pas mogelijk dank zij hedendaagse technologische ontwikkelingen: voor het eerst maken zij misschien op grote schaal kleinschalige technieken voor veel meer individuen en groepen mogelijk. De idee van wat André Gorz een duale maatschappij noemt, met een verder ontwikkelde heteronome, maar daarnaast een ruimer verspreide autonome produktie, is niet utopischer dan de liberale of marxistische illusie dat we in de beste van de werelden terecht zullen komen, als alleen maar de heteronome produktie wordt opgedreven en de vruchten ervan aan de passieve consumenten van de welvaartsstaat toe zullen stromen. Wat ook in ons land door steeds meer mensen, als korte termijn-oplossin- | |
[pagina 586]
| |
gen die ook binnen het vigerende produktiebestel mogelijk zijn, wordt voorgesteld - andere ‘arbeiderscircuits’, bevordering van de KMO's, andere, ethisch en sociaal meer verantwoorde regelingen van het ‘recht op arbeid’Ga naar voetnoot7 - zijn meer dan alleen maar lapmiddelen, àls ze worden gezien in het perspectief van meer autonoom, zinvol en bevredigend werk voor meer mensen. (Dat men het onderscheid tussen ‘arbeid’ en ‘werk’ niet gelukkig vindt, maar liever blijft spreken van (vervreemde of eigen) arbeid lijkt me tenslotte bijkomstig. Het onderscheid tussen arbeid en werk speelt ons alleen maar parten als we onder werk iets verstaan dat met economische activiteit niets meer te maken zou hebben.) | |
De reconversie waar het om gaatIn plaats van hun hoofd te blijven breken op de vraag hoe de zgn. sociale welvaartsstaat én de miljoenen arbeidslozen gefinancierd zullen kunnen worden, zouden de wetenschaps- en beleidsmensen hun genie en hun macht beter besteden aan de oplossing van de vraag hoe de vruchten van de technologisch hoog-ontwikkelde industrie besteed kunnen worden aan de reconversie van de produktiekrachten zelf (d.w.z. van wat er bewerkt wordt, waarmee gewerkt wordt, wie er werkt en waarvoor), aan het tot stand laten komen van een vrijer produktieveld, een ruimer middenveld van economische, sociale en culturele werkzaamheden die zinvoller samenleven mogelijk maken. Het gaat hier niet om een anti-economisch model, maar om een ander economisch bestel, dat een andere politieke wil vereist en vooral een ander idee van wat economische ontwikkeling eigenlijk zou kunnen betekenen. Maar willen de meeste mensen eigenlijk wel weten van zo'n ander economisch bestel, van meer zelfwerkzaamheid, van meer vrijheid, meer verantwoordelijkheid, meer bevrediging waarvoor ze niet meer zoveel geld van elders zullen moeten ‘verdienen’? Zullen wij dan toch niet blijven uitzien naar hoe dan ook steeds meer te verwerven geld, hoe slaafs we ons daarvoor ook aan de ‘welvaartsproduktie’ moeten onderwerpen? Misschien kunnen we voorlopig alleen maar ideëel te werk gaan, ik bedoel onszelf en onze medemensen proberen bewust te maken van andere mogelijkheden. Misschien kunnen we voorlopig alleen maar kritisch te werk | |
[pagina 587]
| |
gaan, ik bedoel de heersende antropologie, die economie en werk vernauwt tot kwantitatieve vooruitgang en onteigende arbeid, fundamenteel ter discussie stellen. | |
Economie en antropologieDe heersende ‘economische’ wetenschap en praktijk steunen op een individualistische, utilitaristische, produktivistische antropologie. Centraal daarin staat de verhouding van het vrije, behoeftige, maar in principe machtige individu tot de schaarse natuur. De sociale relaties zijn secundair. Er kan immers maar sociaal gedeeld worden als er economisch voldoende is geproduceerd. Dàt er moet gedeeld worden is niet primair: er moet eerst geproduceerd worden. Vóór alles moet de schaarste overwonnen worden. Want de schaarste zet de mensen gewelddadig tegen elkaar op. Dus eerst ‘economie’, eerst ‘produktie’, dan socialiteit. Daarom werd, natuurlijk niet theoretisch, maar wel praktisch, geproclameerd dat alle mensen gelijk zijn in... de mogelijkheid elkaar te verdringen. Maar, hoe ‘schaars’ is in feite ‘de natuur’? Zijn de mensen wolven voor elkaar omdat de natuur schaars is, of is de natuur, zijn de ‘middelen’ schaars en worden zij voortdurend schaarser gemaakt omdat en in de mate waarin de mensen wolven voor elkaar zijn, concurrentenGa naar voetnoot8? Is de mens-natuur-relatie primair of de mens-mens-relatie? Wat volgt daaruit voor de ‘economie’? Zij werd toegespitst op de individuele mens-materie-relatie, vernauwd tot de kunde om zoveel mogelijk baten uit zo weinig mogelijk kosten te halen, tot de individuele rationele kunde om zo vlug mogelijk rijk te worden (chrèmastikè). De kunde, de ‘rationaliteit’ werd tot het doel zelf van de economie verheven. Economie, huishoudkunde (oekonomia) heeft ooit iets anders betekend, kan ook morgen iets anders betekenen: bewerking en aanwending van de materiële werkelijkheid tot nuttigheid of uitwendige bruikbaarheid voor het gemeenschappelijk menselijk leven, dit betekent zorg voor de natuur en voor de uitbouw, de bewoonbaarheid, de beleefbaarheid en de verfraaiing van de materiële wereld, zorg voor verstandhouding en bevrediging, althans voor de materiële mogelijkheidsvoorwaarden van verstandhouding en bevrediging, van vrijheid, vrede, vriendschap en vreugde tussen de mensen. | |
[pagina 588]
| |
Vrije tijd, zoals we die thans opvatten en in de toekomst - dank zij de ongebreidelde ontwikkeling van de huidige economische machine - misschien nog ruimer ‘toebedeeld’ zullen krijgen, is minder vruchtbaar, minder bevrijdend en bevredigend dan werk dat in een ander antropologisch en economisch klimaat, in andere structuren mogelijk zou worden. | |
Marx' behoeftenfilosofieFundamenteel voor een ander antropologisch en economisch klimaat, voor menselijker structuren, is echter een andere behoeften- en bijgevolg ook een andere schaarste-filosofie. Hier moeten we Marx de eer geven die hem toekomt. Hier ligt de reden waarom ik ‘dank zij Marx over Marx heen’ als titel aan mijn overwegingen heb gegeven. Ik neem niets terug van mijn bewering dat Marx' kritiek op het kapitalisme, op de politieke economie in het algemeen, op de vervreemde arbeid en de geproduceerde behoeften halverwege is blijven steken en dat bijgevolg zijn oplossing van de maatschappelijke, menselijke problematiek, de zgn. associatieve wedertoeëigening van het massieve produktiemechanisme, ontoereikend is. Dat neemt niet weg dat Marx dan toch ook een arbeidsfilosofie, eigenlijk een antropologie, of althans een aanzet ervan, heeft gesuggereerd die de moeite van het overdenken waard is. De behoeften, de armoede en de rijkdom waar het Marx om te doen was, mogen allereerst (en terecht!) materieel-economische behoeften, armoede en rijkdom zijn geweest. Waar het hem uiteindelijk om ging, was echter veel meer, was iets anders. Wat hij - b.v. in de Parijse manuscripten (1844) - aanklaagt is dat juist het kapitalisme de menselijke behoeften tot puur materiële, utilitaristisch-economische behoeften heeft gereduceerd, dat de veralgemeende warenruil ook de dingen hun eigenheid, hun menselijk karakter heeft ontnomen, dat de verhoudingen tussen de mensen tot puur hebzuchtig-economische verhoudingen zijn verworden. ‘De privé-eigendom heeft ons zo dom en eenzijdig gemaakt dat een object pas het onze is als wij het hebben, als het dus voor ons bij wijze van kapitaal bestaat of door ons onmiddellijk bezeten, gegeten, gedronken, aan ons lijf gedragen, door ons bewoond enz., kortom gebruikt wordt. Toch vat de privé-eigendom al deze onmiddellijke verwerkelijkingen van het bezit zelf alweer slechts als levensmiddelen op, en het leven waarvoor zij dienen is het leven van de privé-eigendom, arbeid en kapitalisering.... In de plaats van alle fysische en geestelijke zinnen is dan ook eenvoudig de vervreemding van alle zinnen, de zin van het hebben getreden.... Voor de uitgehongerde mens bestaat de menselijke vorm van het voedsel niet, doch enkel zijn abstract bestaan als voedsel; het kan hem gerust onder de grofste vorm worden voorgezet, en het is niet uit te maken welk verschil er bestaat tussen die vorm van eten en die | |
[pagina 589]
| |
van de dieren. De met zorgen overladen behoeftige mens heeft geen zin voor het mooiste schouwspel; de koopman in mineralen ziet enkel de mercantiele waarde, niet de schoonheid en de specifieke eigenheid van het mineraal; hij heeft geen mineralogische zin...’Ga naar voetnoot9. Behoeften, armoede en rijkdom waren uiteindelijk ook voor Marx sociaal-menselijke categorieën. ‘Men ziet hoe in de plaats van de economische rijkdom en ellende, de rijke mens en de rijke menselijke behoefte treden. De rijke mens is tegelijkertijd een mens die behoefte heeft aan een totaliteit van menselijke levensuitingen. De mens, die zijn menselijke verwerkelijking als innerlijke noodzakelijkheid, als nood beleeft. Niet alleen de rijkdom, ook de armoede krijgt - als het socialisme gerealiseerd is - een menselijke en bijgevolg maatschappelijke betekenis. Zij is de passieve binding, die de mens de grootste rijkdom, de andere mens als een behoefte doet ervarenGa naar voetnoot10. | |
Naar een menselijker werkbestel?Wat voor zo'n andere, menselijke manier van leven en werken nodig is, heeft ongetwijfeld ook Marx niet voldoende doordacht. Zijn overtuiging dat niet de ideeën van de mensen hun maatschappelijk leven bepalen, maar dat omgekeerd ‘de produktiewijze van het materiële leven het sociale, politieke en geestelijke levenspatroon in het algemeen conditioneert’Ga naar voetnoot11, is voldoende bekend. Bij het veranderen van de materiële produktiewijze heeft hij zich, zoals we zagen, bovendien nog beperkt tot het revolutioneren van de produktieverhoudingen. Gaan we verder en streven we ook naar een verandering van de produktiekrachten zelf, dan kunnen ook wij alleen daarvan geen ‘menselijker rijkdom en armoede’, verwachten. Of juister gezegd: een menswaardige verandering van het produktiesysteem, in de zin van een relativering van de heteronome en een uitbreiding van de autonome produktiemogelijkheden, is maar mogelijk vanuit een andere antropologie, vanuit een ander inzicht in wat een ‘goed’ economisch, politiek en sociaal leven zou kunnen zijn. Misschien noopt de huidige (en toekomstige?) werkloosheidscrisis ons dan toch tot bezinning, misschien worden we door de feitelijke ontwikkeling zelf van onze maatschappelijke geschiedenis, zoals Groen van Prinsterer het reeds in 1831 schreef, ‘ge- | |
[pagina 590]
| |
noodzaakt goed te wezen’, genoodzaakt uit te zien naar een menselijker economie, een menselijker werk- en levensbestel. Laten we niet vergeten dat het huidige probleem van de veralgemeende westerse werkloosheid aan hetzelfde zogenaamd rationeel noodzakelijk produktie-mechanisme is te wijten als de onzinnige bewapeningswedloop en de alleen maar schijnbaar niet op te lossen honger in de Derde Wereld. Middelen zijn doel gewordenGa naar voetnoot12. Economisme is iets anders dan menselijke economie. We worden gewoon genoodzaakt anders te leven om te blijven leven, en vooral opdat andere mensen, de mensen na ons en de mensen buiten ons, gewoon nog verder zouden kunnen leven! Dit is geen doemdenken, maar integendeel toekomst-denken! J. Baudrillard, La société de consommation, Denoël, Paris, 1970; Le miroir de la production, Casterman, Tournai, 1973; L'échange symbolique de la mort, Gallimard, Paris, 1976. |
|