Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 591]
| |||||||||
Hoe nieuw is het ‘principe van een nieuwe economie’?
| |||||||||
Enkele basisbegrippen
| |||||||||
[pagina 592]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 593]
| |||||||||
De verwording van de economische wereldtoestandIn het licht van deze ruime begrippen is de economische wereldsituatie op het ogenblik, globaal gezien, catastrofaal. Er is geen rationele, doelmatige, economische verhouding meer tussen de gebruikte middelen en de geleverde inspanningen enerzijds en de bereikte doeleinden of de opbrengst van de inspanningen anderzijds. De middelen waarover we beschikken zijn 1) de natuurlijke basis van al onze bedrijvigheden, 2) de menselijke (geestelijke en fysische) arbeidskracht, 3) produktiemiddelen die het resultaat zijn van een reeds tot stand gekomen verbinding tussen beide voorgaande. Wat gebeurt er met die middelen?
| |||||||||
[pagina 594]
| |||||||||
| |||||||||
De oorzaak van de economische wereldcrisisMet het bovenstaande heb ik een globale ‘economische’ crisis van de mensheid beschreven. Wat men gewoonlijk onder de huidige economische crisis verstaat, vormt er slechts een deelaspect van, zoals ook de vredesproblemen, de ecologische problematiek en de Derde Wereld-problemen. Toch kan een analyse van de economische crisis in de meer gebruikelijke betekenis nuttig zijn om de oorzaak van de wereldcrisis op het spoor te komen. Die economische crisis doet zich voor als een neerwaartse spiraalbeweging. De koopkracht daalt (door inflatie, werkloosheid en schuldenlast). Gevolg: de markten krimpen. Dat verscherpt de concurrentiestrijd. Die dwingt tot het ontplooien van steeds nieuwe technologieën. Daarvoor is kapitaal vereist; kapitaal wordt schaars, de rente stijgt. De nieuwe technologieën verhogen de produktiviteit en vernietigen arbeidsplaatsen. Gevolg: meer koopkrachtverlies. De staat wil subsidies verlenen aan de ondernemingen om hun concurrentievermogen te verbeteren, en krijgt anderzijds steeds meer sociale lasten te dragen. De staat moet leningen opnemen: de rente stijgt verder; hij moet meer belastingen opleggen: de koopkracht wordt verder aangetast, enzovoort, enzovoort. Ik ga bij deze beschrijving uit van de dalende koopkracht. Die voelt een ieder aan. In alle fasen van de spiraalbeweging verschijnt ze weer opnieuw. We kunnen ze beschouwen als dé globale verschijningsvorm van de crisis. De oorzaak van die crisis kunnen we aanduiden als we de oorzaak van de dalende koopkracht vinden. Koopkracht is niets anders dan de (in geld uitgedrukte) totale opbrengst, onder de vorm van consumptiegoederen en diensten, van de totale som van de inspanningen van de natuur en de arbeidskracht van de werkende mensen (de resultaten van reeds vroeger geleverde inspanningen inbegrepen). Dalende koopkracht is dan een noodzakelijk gevolg van wat men een technologische produktiewijze kan noemen. Boven heb ik technologie gedefinieerd als de kennis van mogelijke toepassingen van gegeven middelen. Onder een technologische produktiewijze versta ik een ongebreidelde ontplooiing van produktiemiddelen zonder enig uitwendig doel waaraan ze ondergeschikt is: een produktiewijze waarbij het doel van de economische bedrijvigheid (de bevrediging van de menselijke behoeften en de verwezenlijking van daarmee verbonden belangen) vervangen en verdrongen wordt door de loutere aanwending van de | |||||||||
[pagina 595]
| |||||||||
beschikbare middelen. Het is een produktiewijze waarbij stelselmatig vergeten wordt dat élk werktuig, op zichzelf genomen, een verliespost voorstelt; dat het maken en gebruiken van werktuigen meestal nuttig en zelfs noodzakelijk is, maar slechts in zoverre de daarvoor vereiste inspanning in een redelijke verhouding staat tot het nagestreefde doel. (‘Ratio’ betekent eigenlijk niets anders dan - ‘redelijke’ - verhouding). Nu zou ik door een eindeloze reeks voorbeelden duidelijk kunnen maken dat onze tegenwoordige ‘economische’ bedrijvigheid inderdaad gekenmerkt is door zo'n technologische produktiewijze. Slechts een paar voorbeelden uit de actualiteit. Philippe Maystadt, de Belgische minister van Begroting, Wetenschapsbeleid en het Plan, liet onlangs weten: ‘Als het waar is dat de wezenlijke doelstelling van het wetenschapsbeleid erin bestaat de inschakeling van de nieuwe technologieën in ons industrieel patroon te bevorderen en te ontwikkelen, dan is het ook waar dat biezondere aandacht moet gaan naar de sociale en economische gevolgen daarvan’ (De Standaard, 7 januari 1983). Normaal zou men verwachten dat ‘de nieuwe technologieën’ eventueel ‘ingeschakeld’ zouden worden op grond van bepaalde sociale en economische doelstellingen. Maar neen, de technologische ontwikkeling is (voor het ‘wetenschapsbeleid’ en ‘het plan’) een doel op zichzelf geworden; in plaats van sociale en/of economische doelstellingen is er nog alleen sprake van sociale en economische ‘gevolgen’ van de aanwending van nieuwe technologische middelen. Steeds opnieuw wordt ons verteld dat we alles moeten doen om ‘de economie’ te herstellen, alsof wij in dienst van ‘de economie’ en niet de economie in dienst van de mensen zou moeten staan. Men maakt er zich ernstige zorgen over dat een ‘verzadiging’ van de automarkt de auto-industrie in het gedrang kan brengen, alsof wij auto zouden moeten rijden om de auto-industrie te doen bloeien i.p.v. dat de auto-industrie er alleen maar is om mensen die er een nodig hebben van een auto te voorzien. Zelfs de manier waarop de meesten het probleem van de werkloosheid bekijken, past in deze merkwaardige zienswijze. Er moet werkgelegenheid gecreëerd worden, zegt men, om mensen werk te verschaffen, alsof niet slechts gewerkt moet worden in de mate dat dat nodig is om in de menselijke behoeften en de daarmee verbonden belangen te kunnen voorzien; anders houdt werk op werk te zijn en herleidt het zich tot loutere bezigheid. Sommigen zijn zelfs op het idee gekomen dat milieuproblemen een gepaste werkgelegenheid zouden kunnen verschaffen, alsof men die problemen eigenlijk zou moeten ‘creëren’ om iets voor de werkgelegenheid te doen. In het heersende economisch systeem zitten we werkelijk met een produk- | |||||||||
[pagina 596]
| |||||||||
tiewijze die letterlijk het tegenovergestelde beoogt van wat volgens het vooropgestelde principe het doel van de economie zou moeten zijn. En het verband tussen dat economisch systeem en een technologische produktiewijze is duidelijk. Dat economisch systeem is het kapitalisme, een systeem dat - wellicht onafhankelijk van de eigendomsverhoudingen - de accumulatie van kapitaal en de ophoping van kapitaalgoederen centraal stelt. Dit is het economisch systeem dat vereist is om een technologische produktiewijze mogelijk te maken en steeds verder te ontwikkelen. Het eigenlijke, radicale probleem ligt op het vlak van de technologie (en het ‘wetenschapsbeleid’). | |||||||||
Het principe van een nieuwe economieTen opzichte van de heersende technologische produktiewijze is het vooropgestelde principe van een nieuwe economie echt revolutionair. Het houdt precies het tegenovergestelde van een technologische produktiewijze in. En het is ook revolutionair in deze zin, dat het op grond van dit principe mogelijk moet zijn de nu toenemende wanverhouding tussen middelen en doelen of tussen inspanningen en opbrengsten geleidelijk, door een omwenteling, recht te zetten. Dat nieuwe principe richt zich niet tegen de techniek - in de boven bepaalde betekenis, maar slechts tegen de alles overwoekerende technologie. Het houdt ook geen ‘Ludditisme’ in (vernietiging van ‘machines’, zoals door Engelse arbeiders in het begin van de 19e eeuw). Dat kan met veel meer recht de heersende technologische produktiewijze verweten worden. Ik haal nog eens een recent krantebericht aan. Het Nationaal Instituut voor de Statistiek heeft een onderzoek uitgevoerd over de investeringen in de jaren 1977, 1978 en 1979. Daaruit blijkt dat het jaar 1979 (het laatste onderzochte) ‘het tweede belangrijkste uit de periode 1964-1979’ was; maar wat de netto-investeringen betreft, stelt het NIS een ‘spectaculaire daling’ in de jaren 1977-1979 vast, en dit ten gevolge van ‘een gevoelige toeneming van de waarde der verkopen, vernietigingen en buitengebruikstellingen’ (De Standaard, 18 januari 1983). Het principe van een nieuwe economie richt zich ook niet tegen elke vorm van ‘markteconomie’, maar alleen tegen die waar de heersende produktiewijze bepaalt wat er op de markt komt; een werkelijke markteconomie zou betekenen dat in de eerste plaats de consument het voor het zeggen heeft, niet de producent. Het principe van een nieuwe economie komt ook niet op voor een nieuwe armoede; die wordt integendeel bevorderd door het heer- | |||||||||
[pagina 597]
| |||||||||
sende economisch systeem en zou overwonnen kunnen worden indien we leren uiteindelijk economischer om te gaan met onze hulpbronnen en arbeidskrachten. Hoe kunnen we dit principe van een nieuwe economie ingang doen vinden? Er zijn enkele dingen waarmee ieder voor zichzelf een begin kan maken. We kunnen op alle gebieden de klemtoon leggen op onderhoud en herstel van de dingen, in plaats van onophoudelijke vervanging en vernieuwing. We kunnen, ieder op zijn werkplaats, erop staan kwaliteitswerk te leveren dat zo lang mogelijk meegaat en desnoods herstelbaar is. We kunnen, als kopers, weigeren prullen te kopen, in plaats van soliede produkten met een lange levensduur. Vooral echter zal het maatschappelijk gezien erop aan komen dat de arbeidersbeweging haar internationalistische traditie weer opneemt en de arbeiders zich overal verzetten tegen elke poging van om het even welk land (ook het eigen land) om zijn crisis op een ander land af te wentelen. Deze pogingen komen er slechts op neer dat door rationaliseringen steeds meer werklozen worden gemaakt, eerst in eigen land, dan, door de druk van de concurrentie, in de andere landen; daar vermindert dan de koopkracht en de markten die het eigen land er veroverd heeft, gaan weer verloren. De internationale arbeidersbeweging zal deze alles vernietigende concurrentiestrijd moeten kunnen stopzetten. Waarschijnlijk zal het, tijdelijk tenminste, tot een internationaal overeengekomen investeringsstop moeten komen. Daarmee verliest ook het winstbejag zijn voornaamste rechtvaardiging. In plaats van winsten zullen prijsverlagingen kunnen treden, of de winsten zouden uiteindelijk gebruikt kunnen worden om maatschappelijk noodzakelijk of nuttig werk te bekostigen dat voor het nu heersende economisch systeem niet ‘rendabel’ is. Waarschijnlijk vooronderstelt dit alles inderdaad een mentaliteitsverandering, waarvan al sinds jaren zoveel sprake is. Maar dan moeten we ons wel eens afvragen wélke eigenlijk die mentaliteit is die zou moeten veranderen. Ik denk dat het om het volgende gaat. Sinds de Griekse oorsprong van onze Westerse beschaving hebben talloze denkers en schrijvers zich erop toegelegd voornamelijk die vormen van menselijke activiteit op te hemelen en te rechtvaardigen die geen doel buiten zich hebben, maar doel op zichzelf zijn. In meer recente tijden werd het streven naar dergelijke activiteiten zelfs bijna als een plicht voorgesteld - b.v. in de Kantiaanse moraal: ‘De goede wil’, zegt Kant, ‘is niet goed door wat hij bewerkstelligt of tot stand brengt, niet door zijn geschiktheid om een of ander voorgenomen doel te bereiken, maar hij is goed alleen door het willen, dus op zichzelf’. Dat soort ‘moraliteit’, dat geenszins ouderwets is, maar integendeel ont- | |||||||||
[pagina 598]
| |||||||||
zettend modern, die mentaliteit moeten we bestrijden. We hebben een andere wil nodig, een ‘wil tot macht’, de macht om metterdaad iets te doen ten voordele van de bedreigde mensheid. |
|