Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 76 (2009)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 76
Afbeelding van Streven. Jaargang 76Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 76

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 76

(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1036]
[p. 1036]

Boeken

Kunst

Goya, Redon, Ensor

Op de tentoonstelling van de kunstenaarsgroep Les XX in 1886, in Brussel, stelde de Franse symbolistische schilder Odilon Redon zijn serie lithografieën Hommage à Goya tentoon. Ook Ensor was met meerdere werken op die tentoonstelling vertegenwoordigd. Die symbolische ontmoeting tussen drie vooraanstaande kunstenaars die samen de hele negentiende eeuw omspannen, was voor het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen een aanleiding om in de lente van 2009 werk van de drie meesters bijeen te brengen.

Onder meer was het de bedoeling om na te gaan of Ensors mogelijke persoonlijke ontdekking van Redons verbeeldingswereld op die tentoonstelling van 1886 van invloed is geweest op de evolutie die men vanaf 1887 in zijn eigen oeuvre kan vaststellen. De bewondering van zowel Redon als Ensor voor het werk van Goya is voldoende gedocumenteerd en zijn invloed op hen beiden hoefde niet bewezen te worden. Centraal stonden op Antwerpse expositie Goya's Disparates, de laatste reeks prenten die hij ontwierp. Voorts werd een hoogwaardig en bijzonder coherent ensemble van voornamelijk tekeningen en litho's van Redon gepresenteerd, naast tekeningen, etsen en schilderijen van Ensor.

Voor de voorbereiding van de tentoonstelling en het begeleidende boek was er weinig tijd, vanwege de aanstaande renovatiewerken in het museum. Daarom werden beide bescheiden voorgesteld als een voorlopige ‘verkenningstocht’. Die waarschuwing mag de lezer van het boek niet vergeten. Hem wordt immers geen afgeronde studie, maar veeleer materiaal ten behoeve van verder onderzoek aangereikt. En dat materiaal is interessant genoeg.

In zijn bijdrage situeert Herwig Todts de drie meesters in hun respectievelijke historische en maatschappelijke context en raakt hij thema's aan als de

[pagina 1037]
[p. 1037]

invloed van Goya op negentiende-eeuwse kunstenaars, de betekenis van het groteske, de verwantschap tussen Redon en de Belgische symbolisten, en de rol van het masker bij Ensor. Uit brieven en geschriften van Goya, Redon en Ensor, en ook Victor Hugo (over het groteske), wordt uitvoerig geciteerd. In haar opstel associeert Isabelle Van den Broeke Goya's latere werk met de hoofdkenmerken van de Engelse gothic novel en met Edmund Burkes begrip van het sublieme. Of die categorieën daadwerkelijk op Goya van toepassing zijn en tot een juiste interpretatie van zijn Disparates leiden, blijft voor mij een vraag. Hoe dan ook, Van den Broekes analyse zet aan het denken. Het boek wordt afgesloten met een hoofdstuk van Xavier Tricot over het motief van de verzoeking van de heilige Antonius in het werk van Ensor.

Wie door de tentoonstelling geboeid was, zal deze publicatie zeker waarderen. Al was het maar om nu in alle rust van de talrijke illustraties te genieten.

 

□ Jan Koenot

Herwig Todts (red.), Goya Redon Ensor: Groteske schilderijen en tekeningen, Lannoo, Tielt, 2009, 240 blz., 29,95 euro, ISBN 978-90-2098341-8.

Literatuur

Albert Verwey en Hadewijch

In de receptiegeschiedenis van de werken van Hadewijch neemt Albert Verwey (1865-1937) een bijzondere plaats in. Hij vertaalde haar visioenen, maakte twee gedichten over haar, schreef kritieken over publicaties aangaande Hadewijch en als hoogleraar letterkunde en wijsbegeerte in Leiden gaf hij college over de dertiende-eeuwse mystica die hij bovenal als een groot dichter beschouwde. Niemand heeft in zo'n veelvoud van genres uitdrukking gegeven aan zijn geraaktheid door Hadewijch. In haar proefschrift ‘Welk een ketter is die vrouw geweest!’ schetst Annette van Dijk een beeld van de bemoeienis van Verwey met dit werk.

De grootste kracht van het boek van Van Dijk ligt in de inventarisatie van wat er aan Verweymateriaal over Hadewijch is. Zij diepte uit de archieven elke snipper op - van enkele opmerkingen in brieven tot de afwijkende kladversies van het voorbericht voor de vertaling van de visioenen, van enkele werkvertalingen van brieffragmenten en liederen ten behoeve van zijn colleges tot de collegedictaten van diezelfde colleges. Veel van dat materiaal voegde ze als bijlagen aan haar proefschrift toe. De meest waardevolle bijlage maakt Ver-weys vertaling van de visioenen weer toegankelijk. Ook interessant zijn de brieven die de katholieke mediëvist J. van Mierlo aan Verwey schreef. De andere helft van hun correspondentie is helaas niet teruggevonden.

De opzet van het boek verraadt het inventariserend karakter. Eerst is er een schets van de Hadewijchreceptie aan het begin van de twintigste eeuw en de situering daarvan in brede, ongelijksoortige belangstelling voor mysticisme en mystiek vanaf het fin de siècle. Dan volgt een introductie op de figuur van

[pagina 1038]
[p. 1038]

Albert Verwey, zijn poëtica en zijn belangstelling voor mystiek en Middeleeuwen. Vervolgens wordt de plaats van Hadewijch in elk van de bovengenoemde genres beschreven en enigszins geduid. In het slothoofdstuk reveleert Van Dijk de relatie tussen Verwey en J. van Mierlo en de verhouding tussen Verweys omgang met Hadewijch en met Dante, wiens Divina Commedia hij vertaalde.

Die vertaling en de uitingen daaromtrent werpen licht zowel op de vertaalprincipes - eerder vertolken dan vertalen - van Verwey als op zijn visie op beide middeleeuwse auteurs. Ze waren voor hem allereerst grote, onsterfelijke kunstenaars die een tijdbepaalde uitdrukking vonden voor het onverwoordbare, onverbeeldbare levensprincipe van het Al. Hun grootheid wordt uitgemaakt door de grootheid van hun hartstocht die van alle mensen en alle tijden is, en door hun vermogen tot verbeelding van wat beeldloos is. Hun ritmische kracht en hun verbeelding is voor ons eeuwen later ervaarbaar omdat ze ook onze kern zijn. Kennis van de gebondenheid aan cultuur en tijd is een fase van het verstaan, maar blijft oppervlakkig als we niet die onderliggende, albepalende krachten ervaren.

Zo formuleert Verwey het in zijn gedicht ‘De liederen van Hadewych’: ‘Zij is ondoodbaar, zij doet niet anders / Dan met de hartstocht van haar begeren / En met haar maatvol bedwang / De ene bezieling, de ondeelbaar ene, / Denken in woorden. / Wie zal het schaduwloos / Licht verbeelden? / Wie het bovenzinlijke / In zin bepeinzen?’.

Door de inventariserende en vooral beschrijvende aanpak heeft Van Dijk geen ruimte om een aantal intrigerende vragen te stellen en van mogelijke antwoorden te voorzien. Mij intrigeert bijvoorbeeld dat Verwey Hadewijch hooglijk waardeerde, maar buiten de belangwekkende vertaling van de visioenen eigenlijk maar weinig met haar werk gedaan heeft. Zo heel veel refereert hij in zijn brieven toch niet aan haar. Een andere vraag die niet aan de orde komt, is welke Verwey nu de belangrijkste is in de receptiegeschiedenis van Hadewijch - de dichter, de vertaler, de criticus, de briefschrijver of de professor. Mijn antwoord zou zijn: de criticus.

De grote, dominerende figuur van de Hadewijchreceptie van de eerste helft van de vorige eeuw is J. van Mierlo (1878-1958). Alternatieve visies kon hij slecht verdragen, al helemaal niet als ze niet gestuurd waren door zijn vroegtwintigste - eeuwse katholieke kijk op de katholiciteit van Hadewijch. Op het eerste gezicht is het daarom merkwaardig dat hij zo welwillend omging met Verwey die er een algemene religiositeit op nahield en voor wie Hadewijch eigenlijk geen katholieke mystica maar allereerst een dichter is.

Toen M.H. van der Zeyde in 1934 met een seculiere visie op Hadewijchs werk een heel andere onderzoeksrichting opende, schreef Verwey zijn meest invloedrijke stuk, een kritiek op haar proefschrift. Hij kraakte haar ten faveure van Van Mierlo. Samen met Van Mierlo's eigen kritiek smoorde hij zo onderzoek dat andere vragen opriep in de kiem. Dergelijk onderzoek kwam eerst lang na de dood van Van Mierlo op gang. Verwey putte uit de kennis van Van Mierlo (voor de historische

[pagina 1039]
[p. 1039]

kant leunde de amateurmediëvist helemaal op Van Mierlo), terwijl de Vlaming Van Mierlo profiteerde van het enorme prestige van Albert Verwey in Nederland. In hoeverre daarbij een rol speelde dat Marie van der Zeyde een vrouw was die onderzoek deed naar de grootste vrouwelijke auteur van onze letteren - daarover waren Verwey en Van Mierlo het eens - is een vraag die Van Dijk zich in een noot verbiedt te antwoorden.

 

□ Hans Groenewegen

Annette van Dijk, ‘Welk een ketter is die vrouw geweest!’ De plaats van Albert Verwey in de Hadewijchreceptie, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 438 blz., 39 euro, ISBN 978901021.

Varia

De ander

Op de keper beschouwd is het vreemd: als mensen lijken we op niemand méér dan op elkaar, we kunnen niet leven zonder anderen en toch hebben we het met die ander(en) behoorlijk moeilijk. Niet zelden overstemt in eerste ontmoetingen het wantrouwen de vreugde van de herkenning.

De in januari 2007 overleden Ryszard Kapuscinski maakte van de ontmoeting met de Ander zijn levenswerk. Als journalist en schrijver reisde hij de wereld rond. Hij verbleef lange periodes in heel verschillende delen van de wereld, doorkruiste zo onder meer een groot deel van de toenmalige Sovjetunie (waarvan het verslag te lezen valt in Imperium) en trachtte vaak grote conflicten of ingrijpende omwentelingen te duiden. Hij deed dat op haast onnavolgbare wijze. In zijn reisverslagen plaatste hij zichzelf bijna altijd in de schaduw, ook al moeten de reisomstandigheden vaak erg penibel zijn geweest. De mensen die hij ontmoette daarentegen kregen zijn volle aandacht.

Van wat hem als mens, reiziger en schrijver dreef, kunnen we ons gedeeltelijk een beeld vormen door het lezen van Lapidarium en Reizen met Herodotus en nu ook in het recent in tweede druk verschenen De ander. In deze korte essaybundel bracht Kapuscinski een jaar voor zijn dood de teksten van enkele lezingen samen waarvan de jongste dateert van december 2004 en de oudste van oktober 1990. Het zijn teksten waarin Kapuscinski zijn fascinatie voor het thema van de Ander duidt in de context van een snel veranderende wereld. Geen van de opgenomen teksten komt verouderd of irrelevant over - integendeel, je kan ze makkelijk meerdere keren lezen.

In wezen heeft de mens bij elke ontmoeting met de Ander de keuze uit drie mogelijkheden: ‘hij [kan] kiezen voor het voeren van oorlog, het optrekken van een muur of het aangaan van een dialoog’. In de loop van de geschiedenis, schrijft Kapuscinski, ‘twijfelt de mens over zijn keuze, en afhankelijk van de situatie, en ook van de cultuurkring waartoe hij behoort, kiest hij voor de ene of de andere optie. Hij is veranderlijk in zijn beslissingen, wordt geplaagd door onzekerheid, mist een stevige basis’. Het mag duidelijk zijn dat Kapuscinski kiest voor de weg van de

[pagina 1040]
[p. 1040]

dialoog. Zijn leven en werk staan in het teken ervan.

Toch is Kapuscinski voor alles een realist, kent hij als geen ander de moeilijkheden die de ontmoeting met de Ander meebrengt, zeker wanneer die Ander een heel andere achtergrond en cultuur heeft. ‘Wie zich losrukt uit de eigen cultuur’, schrijft Kapuscinski, ‘betaalt een hoge prijs. Het is dan ook erg belangrijk een eigen, duidelijk gedefinieerde identiteit te bezitten, de kracht, waarde en rijpheid daarvan te beseffen. Alleen dan kan men met gerust hart de confrontatie met een andere cultuur aangaan. In het tegengestelde geval gaat men zich in een schuilplaats verstoppen, zich angstig afsluiten voor de omringende wereld’. Vervolgens heeft Kapuscinski de ervaring dat welwillendheid en oprechte interesse de beste manier is om de weerstand en het intuitieve wantrouwen van de Ander voor jou - jij bent immers zélf de Ander voor wie je ontmoet - te doorbreken.

De ander is een inspirerend en helder geschreven werk dat mooi de grondslag weergeeft van Kapuscinski's denken én van zijn levenswerk. Voor wie daarmee niet vertrouwd is lijkt het aantrekkelijk te starten met dit korte essay. Zelf zou ik de omgekeerde route aanraden: starten met één van de reisboeken of met Lapidarium en vervolgens dit essay lezen. Het zal je een rijker beeld opleveren van het onmisbare aandeel dat de auteur heeft in het denken over het samenleven van mensen en volkeren.

 

□ Johan Van der Auweraert

Ryszard Kapuscinski, De ander. Essays van de reporter van de eeuw, Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, tweede druk, 2009,115 blz, ISBN 978-90-295-6632-2.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan Koenot

  • Hans Groenewegen

  • Johan van der Auweraert

  • over Herwig Todts

  • over Annette van Dijk

  • over Albert Verwey

  • over Ryszard Kapuscinski