met betrekking tot Gen. 4:8, waar de Hebreeuwse grondtekst Kaïn sprekend opvoert, maar hem vervolgens niets laat zeggen.
De openingszin van Genesis 4, ook een punt van kritiek in zijn artikel, heeft vertalers altijd al problemen bezorgd. Letterlijk staat er in het Hebreeuws: ‘De mens had gemeenschap met Eva, zijn vrouw’. Zo staat het ook vertaald in de Willibrordedities. De Groot Nieuws Bijbel (1983) geeft: ‘De man had gemeenschap met zijn vrouw Eva’, en de Nieuwe Bijbel Vertaling (2004): ‘De mens, Adam, had gemeenschap met zijn vrouw’. Het ‘probleem’ wordt veroorzaakt door het gegeven dat in Genesis 3 steeds gesproken wordt over ‘de mens’ en over ‘de vrouw’, waardoor je als lezer ‘mens’ bijna als vanzelf gaat vervangen door ‘man’. De openingszin ‘De man heette Adam’ in de BGT is evenwel een heel forse vertaalingreep.
De twee voorbeelden uit het Nieuwe Testament die Warmenhoven naar voren brengt zijn naar mijn mening de meest duidelijke illustraties van zijn kwalificatie ‘dogmatische theologie’. De toevoeging van het woord ‘alleen’ bij de doop van Jezus en bij de verheerlijking op de berg creëert in mijn ogen onder meer een breuk met een belangrijke theologische thematiek in het Oude Testament waarin het volk Israël als ‘zoon van God’ wordt aangesproken (zie o.a. Hosea 11:1). Jezus wordt door de evangelisten weliswaar met diezelfde woorden getekend als het culminatiepunt van zijn volk (Mattheus 2:15), maar dat betekent nog niet dat het volk compleet buiten beeld is en hij nu ‘alleen’ die eretitel mag dragen.
Ten slotte de vertaling van het openingsvers in het Johannesevangelie (‘In het begin was Gods Zoon er al’). Deze vertaalbeslissing wordt door Matthijs de Jong uitvoerig toegelicht in zijn boek (blz. 168). Wegens ruimtegebrek moet ik daarnaar verwijzen.
Aan het lange betoog van Warmenhoven over Johannes 1:1 (‘In het begin was het woord’) wil ik nog iets toevoegen. Wie namelijk het openingsvers van Genesis 1:1 openslaat in Targum Neofiti, een Aramese vertaling, leest daar: ‘In het begin schiep het woord van JHWH hemel en aarde’, om vervolgens overal in Genesis 1 waar ‘God sprak’ staat (31 keer) de zinsnede ‘en het woord van JHWH sprak’ aan te treffen. Het is dus niet alleen de neoplatoonse hellenistische visie op het Griekse begrip logos (‘woord’) die Johannes aan het begin van zijn evangelie introduceert, maar ook de ongetwijfeld in zijn tijd circulerende joodse theologie van memra (‘woord’). Hadden we maar een BGT met aantekeningen gehad! Inderdaad, met de aanhef ‘In het begin was Gods Zoon er al’ is de aansluiting bij de scheppingsverhalen van Israël zwaar verdonkeremaand.
Het betoog van Warmenhoven laat maar weer eens zien dat vertalen in feite een onmogelijke activiteit is. Dat inzicht is overigens al heel oud.