Streven. Jaargang 82
(2015)– [tijdschrift] Streven [1991-]–
[pagina 1016]
| |
ForumJohan Konings
| |
[pagina 1017]
| |
ten voor sociale huisvesting, OK. Maar sommige investeringen waren wel onduidelijk. Bijvoorbeeld de overheveling voor bevloeiing, van het water uit de São Francisco-stroom, die twee derde van Brazilië doorkruist en bijna 3.000 kilometer lang is. Een plan dat al in de negentiende eeuw bestond en niemand heeft durven uitvoeren. Met reden... Lula heeft het in gang gezet, maar had blijkbaar nooit de klimaatveranderingen bestudeerd; zelfs niet nadat een vrome kapucijn, bisschop in dat gebied, een hongerstaking was begonnen. Nu staat de stroom soms droog, en de betonnen overhevelingskanalen in de open lucht zijn gebarsten omdat ze niet door water zijn bedekt. Lula heeft ook de autoindustrie geïntensiveerd. Je kon een nieuwe wagen kopen in 96 afbetalingen, naast de afbetalingen voor je nieuwe sociale woning, je nieuwe koelkast, je nieuwe televisie, enzovoort. De arbeider-consument op krediet. Maar voor wie nooit veel geld had, slecht geschoold is en nooit geleerd heeft zijn leven te plannen, is dat een groot risico... Heel veel mensen zijn de aangekochte objecten kwijt en leven onder een schuldenlast. Bovendien is het wagenpark enorm uitgebreid zonder dat dit gepaard ging met de nodige wegenbouw, parkings, garages, enzovoort. Dat moest gedeeltelijk worden opgevangen door de infrastructuur: werken voor de Wereldbeker Voetbal en de Olympische Spelen. Lula had die aangetrokken onder het voorwendsel dat dit geld in het bakje zou brengen en nuttige voorzieningen zou nalaten. Maar de Wereldbeker is ondertussen tragisch voorbijgegaan als een soort gifbeker, en de infrastructuur is nog altijd niet klaar... behalve de dertien prachtige stadions (de FIFA had er overigens ‘maar’ acht nodig). Ondertussen is de crisis gebleven. Lula heeft de eerste jaren van de crisis vooral wat ingedribbeld, maar hij heeft niet gescoord en zijn ploeg is er niet beter op geworden. Wat het sociale domein betreft: het minimumloon is opgetrokken, de mensen, ook de arbeiders, hebben wat meer geld. Maar er heerst grote onzekerheid. Stilaan begint de werkloosheid terug te keren. En dan zijn er diegenen die buiten het looncircuit vallen, op de eerste plaats de honderdtallen die het platteland ontvluchten, of zij die ondanks de concentratie van de landbouwgronden door de landbouwindustrie toch op het land blijven. Zij nestelen zich op onontgonnen gronden of verlaten fazenda's, met gevaarlijke ecologische gevolgen als, bijvoorbeeld, ontbossing. De sociale ontreddering is zeer groot, zowel in de metropolen als in de kleinere steden. Er is een ontzettende toename van drugsgebruik en misdaad. De klassieke visie dat misdaad het gevolg is van honger en miserie moet men hier wel even corrigeren. De mensen die in dat milieu zitten hebben geld, op de eerste plaats omdat ze klanten hebben bij de rijke bevolking, inclusief politici. Een positief punt is dat de regering het systeem van het kindergeld heeft uitgebreid en gekoppeld heeft aan het schoolbezoek: de kinderen uit arme families ‘verdienen’ geld door naar school te gaan. Maar dat lost het probleem van het onderwijs niet op. Brazilië heeft het basisonderwijs | |
[pagina 1018]
| |
veralgemeend, en dat is goed, maar het ging ten koste van de kwaliteit. Kijken we even naar de culturele dimensie. In brede zin kun je cultuur verstaan als het menselijke dat je aan de natuur toevoegt. Dat incarneert zich dan meestal in gewoonten en tradities die in de gemeenschappen leven en al dan niet in stand gehouden worden. In engere zin heb je de formele cultuur, die door culturele instellingen, bijvoorbeeld het onderwijssysteem, aan de maatschappij wordt meegegeven. Vooral deze formele cultuur lijdt aan bloedarmoede. Niet zozeer door het gebrek aan investering. Brazilië heeft een heel hoog budget voor onderwijs, maar dat gaat niet naar het basisonderwijs, maar wel naar de zeer dure universiteitspolitiek: naar staatsuniversiteiten waar men gratis mag studeren, maar die een hoge kostenlast met zich meebrengen. Deze opleidingen komen evenwel niet de minder bemiddelde bevolking ten goede: om op deze universiteiten terecht te komen, moet je een flink ingangsexamen afleggen, en daar hebben de rijke jongetjes en meisjes die bijvoorbeeld aan een jezuïetencollege het middelbaar gedaan hebben en een extra pre-universitaire voorbereiding gekregen hebben, een beentje voor. De regering heeft daar enige verbetering in gebracht door quota - minimum-percentages - in te voeren, eerst voor zwarte en inheemse Brazilianen, en nu ook voor gezinnen met een laag inkomen. Maar de noodzakelijke hervorming van het basisonderwijs blijft uit, deels ook door een fout in de grondwet. Terwijl het hoger onderwijs door de Federale Staat wordt beheerd, is het basisonderwijs aan de gemeenten toevertrouwd, en daar gebeurt van alles, of soms ook helemaal niets. Ik wil nog twee punten aanstippen in verband met de cultuur. In de eerste plaats de Braziliaanse volksziel. Een beroemde toneelschrijver heeft die ooit getypeerd als het ‘straathond-complex’: sympathiek, levendig, schelms, maar niet fanatiek voor kwaliteit. Het tegenbeeld van een Duitse scheper... Een karikatuur, natuurlijk. Maar zoals alle goede karikaturen bevat ze herkenbare trekken. En ondanks het feit dat het Braziliaanse blazoen de positivistische leuze ‘orde en vooruitgang’ vertoont, behoort de orde niet tot de volkscultuur en de vooruitgang is dan ook wat wanordelijk en vooral technisch. Altijd duiken er grote plannen op, of zelfs utopische politieke projecten. Maar om een mooi geprojecteerd gebouw neer te zetten heb je goed materiaal nodig, en om een goed functionerende maatschappij op te bouwen heb je goed gevormde mensen nodig. Nog een laatste opmerking in verband met de cultuur: de religiositeit. Ik bespreek ze onder cultuur, want de godsdienstvormen zijn cultureel bepaald en kunnen in een politiek bestel best als culturele genootschappen behandeld worden, ‘pace theologia’. Brazilië is tot op het einde van de negentiende eeuw een land geweest met het katholicisme als staatsgodsdienst. Toen werd het ‘keizerrijk’ Brazilië door de republiek vervangen en de volledige godsdienstvrijheid ingevoerd. Op dit ogenblik meldt twee derde van de bevolking zich officieel als katholiek aan, maar die katholieke | |
[pagina 1019]
| |
vlag dekt soms wel een andere lading. In Rio de Janeiro heeft de officiële telling meer ‘evangelische’ christenen (meestal van de pinksterkerken) geregistreerd dan ‘officiële’ katholieken. Op een zondagavond deed ik een toertje in de buurt van waar ik woon in Belo Horizonte, en daar telde ik achttien evangelische kerkjes, allemaal zichtbaar en vooral hoorbaar, en één katholieke kerk, die gesloten was. Hoe is het met de katholieke Kerk gesteld? Zij lijdt aan bloedarmoede. De basisgemeenschappen zijn niet aangeslagen in het geürbaniseerde Brazilië, dat 80% van de bevolking omvat. De basisgemeenschappen die er nog zijn hebben de steun van het episcopaat verloren. Het is nodig te weten dat het Vaticaan gedurende een kwart eeuw zijn best heeft gedaan om bisschoppen te benoemen die Dom Hélder Câmara, Dom Aloísio Lorscheider, Dom Paulo Evaristo Arns enzovoort moesten doen vergeten. Nu staan we met een zwak en erg verdeeld episcopaat voor een verstedelijkt publiek, dat sterk individualistisch en consumptiegericht is en in allerhande luchtstromingen zweeft. Velen zijn mystiek pluralistisch, anderen zijn fanatieke leden van de pinkstergemeente, dan zijn er neoconservatieve gemeenschappen, en geseculariseerde christenen - en tien procent officieel religielozen. Ten slotte de politiek. President Dilma Rousseff, opvolgster van Lula, is een eerbiedwaardige dame, maar niet erg charismatisch. De verkiezingscampagne van vorig jaar beloofde veel, onder meer dat Brazilië het land van de opvoeding zou worden. Maar een week na haar aantreden kwam ze met een bezuinigingsbudget op de proppen dat flink in onderwijs en gezondheidszorg snoeide. Ze heeft een liberale minister van economie en een liberale vicepresident, niet van haar eigen Arbeiderspartij, maar van de karakterloze centrumpartij. De gerechtelijke instanties zijn bezig met een grote schoonmaak van de corruptie (en de presidente steunt dat), met het gevolg dat er overal mensen voor het gerecht worden gedaagd, als eersten de aannemers van de openbare werken van de Wereldbeker, enzovoort. Men vreest zelfs dat sommige openbare werken niet meer uitgevoerd kunnen worden, dat de infrastructuur nog slechter zal worden, enzovoort. Dan zijn er sinds vorig jaar regelmatig betogingen en stakingen, zoals in iedere democratie. In Brazilië heeft dat wel wat onthutsing meegebracht, want vele mensen dachten dat na het einde van de militaire dictatuur in 1985 alles in liefde en vrede ging verlopen. Maar de jongere generatie weet niet eens wat de militaire dictatuur geweest is. In ieder geval is er geen echte leider die de regering ten val zou kunnen brengen en een beter voorstel kan doen. Dus zullen de zaken nog een paar jaar voortduren met een machteloze regeringspartij, totdat er hopelijk meer levensvatbare politieke en sociale krachten opstaan. | |
[pagina 1020]
| |
Anja Fricke
| |
Honderd jaar levende geschiedenisHonderd jaar vergelijkingsmateriaal. Honderd jaar levensgeschiedenis, levensvreugde en standvastigheid. De intussen 101 jaar oude Kohlbrugge ontving voor haar verzetswerk tijdens de Tweede Wereldoorlog onder andere de Bronzen Leeuw van koningin Wilhelmina en de Medal of Freedom in zilver (er zijn er driehonderdvijftig van uitgegeven) van de Verenigde Staten, de Joost van den Vondelprijs voor haar inzet voor de Nederlands-Duitse betrekkingen, een eredoctoraat van de Karelsuniversiteit in Praag en een eredoctoraat van de universiteit van Cluj-Napoca in Roemenië. Kohlbrugge kreeg de onderscheidingen voor haar verzetswerk met name als initiatiefnemer van de zogeheten ‘Zwitserse Weg’ in de Tweede Wereldoorlog. Vanaf 1963 zorgde zij ervoor dat Nederlandse studenten theologie in Oost- | |
[pagina 1021]
| |
Europa konden gaan studeren. Nog in 1995 schreef zij, toen al eenentachtig jaar oud, samen met tachtig andere prominente leden van de protestantse kerk een kritische open brief over de dialoog met de islam. In 2014 vierde ze haar honderdste verjaardag in de kerk van de Evangelische Broedergemeente in Zeist. Veel mensen voor wie zij iets betekent, bezochten de dienst. Tijdens deze dienst vertelde ze over haar leven, over de angstige tijd van de Tweede Wereldoorlog. Kohlbrugge was de medeoprichtster van de ‘Zwitserse Weg’. Dit was een smokkelroute voor personen en geheime documenten, tussen Nederland en Zwitserland. Ze vertelde hoe zij daarbij werd opgepakt. Toen overheerste niet zozeer de angst om haar eigen leven, als wel om het leven van haar vrienden, die ze mogelijk door foltering zou kunnen verraden als zij in de Scheveningse gevangenis, het ‘Oranjehotel’, zou belanden. Zij werd gepakt bij een controle, nog in Nederland, maar onderweg naar Zwitserland met illegale politieke en militaire stukken. Deze stukken kon zij nog net op tijd in de jaszak van een argeloze medereiziger stoppen. Bij het verhoor in Scheveningen lukte het haar zich voor te doen als Rijksduitse. De verhoorder geloofde haar uiteindelijk, vanwege haar accentloze en vloeiende Duits. Haar Duits is zo goed dat ik, als Duitse, nauwelijks kon geloven dat zij geen Duitse is. Dit vlekkeloze Duits heeft haar leven gered, en daarmee indirect ook dat van haar vrienden. Wel zat ze tien maanden vast in kamp Vught en Ravensbrück omdat ze zich niet aan de toenmalige regels had gehouden: ze had zich ergens moeten melden en had dat niet gedaan. | |
Denken over communisme in de voormalige ddr en in andere oost-europese landenOp een dinsdagmiddag ging ik bij haar op bezoek. Ik wilde vooral met haar spreken over haar werk in de communistische landen tijdens de Koude Oorlog. Zij had in communistische landen in Oost-Europa een programma opgezet, waarbij Nederlandse theologiestudenten in die landen konden studeren. Dit hield dus in dat ik mijn vragen beperkte tot een klein deel van haar leven. Kohlbrugge zelf zei vrijwel onmiddellijk waar ze het wel en niet over wilde hebben, omdat zij niet alles kón vertellen. Maar wat zij vertelde, waren bepaald geen sprookjes. Ik wilde vooral weten of men in de andere Oostbloklanden anders tegenover het communisme stond dan in de DDR. Opgegroeid als ik ben in de voormalige DDR, heb ik nog steeds een zeker ‘positief gevoel’ over het communisme. Ik voel me stiekem meer verbonden met de landen uit het voormalige Oostblok dan met West-Duitsland, de BRD. Gek? Ik denk het niet. Ook al was ik pas elf jaar oud toen de muur viel, het ‘kwaad’ was al geschied. Een individu wordt gevormd door zijn liefsten, medemensen, idealen, idolen, en de staat. En al deze mensen droegen uit dat we het goed hadden met Rusland als bondgenoot, en niet met de BRD. De vijand was voor mij vooral de BRD, niet zozeer | |
[pagina 1022]
| |
de andere westerse landen. Daarom woon ik tegenwoordig ook in Nederland en niet in de BRD. Bovendien is het verschil tussen de DDR en Nederland kleiner dan tussen de DDR en de BRD. Ik ben hier gewoon Duits. Kohlbrugge vertelde dat men het in de DDR gemakkelijker had dan in de andere landen in het Oostblok, vanwege de contacten met het Westen: ‘De DDR en haar burgers hadden regelmatig contact met West-Duitsland. De andere Oost-Europese landen niet. In Hongarije waren ze nog veel sterker anticommunistisch. Als je daar vriendelijk over het communisme sprak, werd je buiten de deur gezet. Je hebt natuurlijk wel overal bepaalde zakkenvullers en meelopers’. Ze vertelde wat haar ooit in Hongarije, aan de grens met Oostenrijk gebeurde: ‘Het was een spergebied voor Hongaren, maar niet voor mij, met mijn Nederlandse paspoort. Ik dacht: ik kom er moeilijk in, maar het spergebied uitkomen zal makkelijk gaan. Nee dus. Bij de controle naar buiten de zone liet ik mijn pas zien die ik had gekregen om overal te mogen komen. De soldaten dachten er anders over en schudden “nee”, ik mocht niet verder. Ik antwoordde eerst in het Nederlands, maar dat begrepen ze natuurlijk niet. Vervolgens in het Duits en het Engels, met het hetzelfde resultaat. De laatste redding was Russisch, dacht ik, want dat hadden al de inwoners in die landen verplicht moeten leren. Dus de paar woorden Russisch die ik had geleerd, “Choroscho Pasport”, gebruikte ik om duidelijk te maken dat ik toestemming had om weg te gaan. Maar toen werden de jonge soldaten plotseling erg boos. Een van de soldaten spuugde omdat ik Russisch tegen hen had gesproken. Hij spuugde zó ver over de straat dat ik in lachen uitbarstte omdat het zo'n gek gezicht was. Ik was gewoon stomverbaasd dat iemand zover kon spugen. De soldaten lieten mij gaan met eenzelfde lach over het spugen. Ik leerde ervan, geen Russisch meer te spreken in Hongarije. Ik had het juist gedaan om te kunnen communiceren, maar het viel helemaal verkeerd. Ik gebruikte nadien nog een keer Russisch in Tsjecho-Slowakije toen ik lifters meenam. Maar ik zei er direct “sorry” bij en benadrukte dat ik alleen Russisch ging spreken om communicatie mogelijk te maken. Dat werd begrepen en was dan ook minder een probleem’. Toen Kohlbrugge dit verhaal vertelde schoot me een herinnering te binnen waaruit eveneens blijkt dat men in de andere voormalige Oost-Europese landen anders dacht over het communisme en de Russen. Mijn oudere broer was in de jaren tachtig op een schoolreisje in Tsjecho-Slowakije. Hij vertelde toen hij terug was, dat ze 's avonds naar een lokale discotheek waren geweest, waar het contact met de andere discogangers normaal verliep, tot bekend werd dat zij uit Oost-Duitsland kwamen. Toen werd er gevochten en moesten de Oost-Duitsers snel maken dat ze wegkwamen. Ik begreep er echt niets van. Zo'n reactie had ik eerder van westerlingen verwacht dan van Tsjecho-Slowaken. Dat zij zo reageerden, onze communistische ‘broeders’! | |
[pagina 1023]
| |
‘Nee, zeg ik tegen elke totalitaire staat. Ik ben tegen een totalitair regime’In 1949 had Kohlbrugge voor het eerst contact met de DDR. Pas in 1983 lukte het haar, Nederlandse studenten theologie naar de Lutherstad Wittenberg te sturen. De reden was dat de DDR toen de vijfhonderdste geboortedag van Martin Luther vierde, en religie werd daarbij door de partij gebruikt als uithangbord naar het Westen. Eerder al, vanaf 1960, wist zij Nederlandse studenten naar Tsjecho-Slowakije, Polen, Hongarije en Roemenië te sturen. Toen ze in 1960 werd uitgenodigd voor de Christelijke Vredesconferentie in Praag was het een mooie kans om meer te begrijpen van het communisme. Ook kon zij haar Tsjechische vriendin uit het kamp Ravensbrück weer zien en met haar spreken over het communisme. Kohlbrugge raakte onthutst door dat hernieuwde contact: ‘Mijn vriendin kon geen open gesprek aangaan. Ze legde zichzelf een soort censuur op als het over het communisme ging. In Tsjecho-Slowakije was alles verboden, niets kon en niets mocht. Jeugdwerk was daar verboden; in de DDR was dit aan banden gelegd, maar in ieder geval niet verboden. Mensen zaten in moeilijkheden en dan probeer je te helpen, dat is alles, dat is heel simpel. Het leven in die landen en het contact met de buitenwereld was anders dan in de DDR. De DDR had altijd contact gehouden met het Westen omdat familieleden uit Oost en West elkaar opzochten. Niet veel, en mondjesmaat, en beperkt. Maar voor de andere landen in het Oostblok was er geen enkel contact en ook geen toestemming om contact met het Westen op te nemen. Er waren daar geen tantes en ooms om te bezoeken. Het was ook niet aan de orde dat men vanwege het bereiken van een hoge leeftijd naar het Westen mocht. In de andere Oostbloklanden was er minder Westen, er waren alleen maar andere communistische landen in de buurt. Ze waren daar blij iemand te ontmoeten die uit het Westen kwam. Blij dat iemand vrijuit mocht spreken en denken en niet geobsedeerd werd door de politieke partij die je in de gevangenis wilde stoppen als je vrijuit sprak’. Zo hielp zij een dominee in Hongarije: ‘De dominee kreeg de officiële opdracht om een boek te schrijven over de eerste en tweede brief van Paulus aan de Korintiërs, waar hij literatuur voor moest raadplegen, maar hij had die niet en kon die ook niet krijgen. Zijn vraag was hoe hij een boek kon schrijven als hij niet ter vergelijking iemand anders mocht lezen. Ík nam boeken voor hem mee. Uiteindelijk was het verdrietige resultaat dat de opdrachtgevers de stukken uit zijn boek verwijderden die niet bevielen. Er bleef niet veel over van zijn oorspronkelijke tekst, maar hij werd door hen wel verplicht iets te schrijven. Dat er zoveel in geschrapt werd aan zaken die men kennelijk niet wilde horen, dat had hij niet verwacht’. ‘Neen, zeg ik tegen elke totalitaire staat. Ik ben tegen een totalitair regime’, zegt zij. Wat Kohlbrugge precies afwijst: ‘Staten en regimes die mensen dwingen, dingen te denken en te zeggen waarin die mensen zelf niet geloven. Dat was nazi-Duitsland en | |
[pagina 1024]
| |
dat is het communisme. Mensen moeten in vrijheid kunnen denken en zeggen wat ze willen’. Over de recente ontwikkelingen in Oekraïne kan zij dan ook alleen maar zeggen ‘Poetin’. Hij komt uit de KGB en zit er nog in. Als ik het voor het zeggen had, dan zou ik Oekraïne adviseren, geef de gebieden weg aan Poetin en zeg: ‘Alstublieft, hou ze maar’. En dan zou ik me als klein Oekraïne aansluiten bij de Polen, Tsjechië of Oostenrijk. Zo komt Oekraïne bij Europa en bij de NATO. Ik ging toch niet strijden voor een gebied. Ik denk daar niet nationalistisch over’. | |
Alles mache (alles schijn)Dit is de rake titel van een hoofdstuk over de DDR in Kohlbrugges boek Twee maal twee is vijf. Zij hoorde van Johannes Hamel, een theoloog in de DDR, hoe zo'n ‘schijntoneel’ werd georganiseerd, bijvoorbeeld bij een bespreking van een bepaald onderwerp. Hij zei: ‘[...] het gesprek gaat vrolijk heen en weer, in volle vrijheid, maar als het te pittig wordt nemen enkele - heel goed getrainde - jongens of meisjes het gesprek in handen. [...] Ze werpen elkaar de bal toe en proberen allen in te pakken. Uiteraard hebben zij het laatste woord’Ga naar eind[3]. ‘Alles mache’ is dan ook de enige manier om het bestaansrecht van een socialistisch-communistische ideologie te kunnen rechtvaardigen. Haalt men de ‘mache’ weg, dan komt onmiddellijk de realiteit tevoorschijn, en blijkt hoe weinig van de ideologie er wordt verwezenlijkt. Hoe mooi de socialistisch-communistische ideologie op papier misschien ook lijkt, dit betekent niet dat de praktische uitvoering ervan net zo fraai is. Ik stem volledig in met Kohlbrugge, dat ieder mens zelf zou moeten mogen beslissen wat hij denkt en wat hij zegt, en dat hij daarnaar kan leven. Het is niet aan de ideologie of aan één persoon (bijvoorbeeld Kim Jong-un in Noord-Korea) om te bepalen hoe een burger zich dient te gedragen, alleen aan de burgers zelf. Of in de woorden van lord Ralf Dahrendorf: ‘Dat het individu zoveel mogelijk levenskansen krijgt en bescherming van het individu tegen allerlei mogelijke beperkingen die hem van staatswege opgelegd worden’Ga naar eind[4]. |